De Dreuvikken

de Wolfsdreuvik op de Vuursche

Wolfsdreuvik

Albertus Perk had in de 19de eeuw het in zijn lezingen omtrent de oudheid van Hilversum over “de wolven sloot aan die kant, de wolfs dreuvik of heuvel aan de andere zyde herinnert nog het toen niet geheel zeldzaam verschynen dezer dieren“ voor een grensgebied van Gooi & Sticht rond de Hollandse Sloot, in de buurt van de Lage Vuurscheweg en het Jeneverpad.

Van de Wolvensloot zou ik niet weten of bedoelde hij die droge grensgreppel, de Hollandse Sloot. Dat een dreuvik een heuvel zou zijn, analoog aan de andere, de Hoge Dreuvik. Hij wist dat een Wolfsdreuvik hier ooit was, al begreep die niet precies hoe en wat.

Als die enige kaarten had gekend van de Vuursche getekend rond het begin van de 17de eeuw, had hij iets concreter kunnen zijn. De Wolfsdreuvik staat duidelijk aangegeven op twee kaarten in de collectie Hingman in het Nationaal Archief uit 1597 en rond 1625. Op een kaart uit 1619 staat deze weliswaar niet ingetekend maar wordt er wel tweemaal naar verwezen. En in tegenstelling tot tot de Hoge Dreuvik blijkt de andere geen heuvel.

Beiden eerste kaarten benoemen een Wolfsdreuvik, getekend met een zwart omlijnd rode stip.

Op kaart nummer 3018 uit 1597 staat “Woelft dreuft”, de stip bovenop de latere Kloosterlaan gezet.

Op kaart nummer 3019 uit ongeveer 1625 staat “dit is dye Wolf Leffs dreuffich”, met de stip hier net ten noorden van de Kloosterlaan.

Het is waarschijnlijk slechts aan een incident in 1569 dat wij op kaarten de opvallende vermelding van de Wolfsdreuvik te danken hebben. Schout Evert Hendriks, voormalig schout van Oostveen had een schaapsherder in dienst uit Maartensdijk, Jan Simons omtrent 90 jaar oud. Toen hij op een dag nabij deze Wolfsdreuvik zijn schapen aan het weiden was, hebben enkele mannen uit Naarden een twintigtal schapen gestolen. Dit heeft een flink juridisch dossier opgeleverd. Op de achtergrond speelde ook nog steeds verschil van mening of het hier Gooiland of Utrecht betrof. Daar hoeven wij hier niet op in te gaan.

Er is één terrein dat in aanmerking komt hiervoor, een klein merkwaardig terrein iets ten oosten van de Kloosterlaan. Aanvullend bewijs hiervoor is te vinden op kaart 2584 van de collectie Hingman. Deze is helaas alleen op microfiche beschikbaar. De kaart is vervaardigd door Lucas Jansen Sinck. Daarop zijn annotaties aangebracht door landmeter Sibrandt Hansz. Hoewel de Wolfsdreuvik zelf niet op de kaart is getekend, zijn wel twee afstanden genoteerd. Van de Wolfsdreuvik tot het Gooiers Bos is de afstand 460 roede, hetgeen klopt. Tot de Laapersweg bedraagt de afstand 400 roede. Dit moet de oude Laapersweg zijn, je komt dan uit op die kaart bij de plaats van het kruis, op de 1597 kaart boven de inschinkeling, op het noordelijkst van de Vuursche heerlijkheid.

We kennen uit de geschiedenis twee dreuviks. Hun oorsprong is nogal verhuld in mysterie. De Hoge Dreuvik heeft ergens op de Trompenberg gelegen en is als naam overgegaan op die berg totdat het zijn latere naam kreeg.

We hebben er dus twee overgeleverd gekregen. In latere tijd zijn het beiden buurtnamen geworden. De Hoge Dreuvik werd Trompenberg en wellicht heeft dit men op het idee gebracht de Wolfsdreuvik tegenover de Hoge Vuursche te plaatsen. Beiden hebben ook naam gegeven aan huizen, de Hoge Dreuvik aan een villa aan de Bergweg in Hilversum, Wolfsdreuvik is een klein twintigste-eeuws “jachtslot”, een follie in het Smithuyserbos die als opslag ruimte dient. In deze omgeving, ergens op de provinciegrens heeft Perk “Wolfsdreuvik” als veldnaam geplaatst.

Op topografische kaarten van recentere tijd, eind 20ste-eeuws, is deze term als veldnaam merkwaardig genoeg overgegaan op het bebost terrein tegenover hotel de Hoge Vuursche aan de Hilversumse Straatweg. Het kan raar lopen, een welluidende naam waar men de precieze betekenis kwijt is.

Het terrein van de historische Wolfsdreuvik heeft nog maar weinig aandacht gehad. Het veldje is omwald van binnenuit maar zonder greppels, waardoor het een kuil is. Het heeft een toegang gehad in de zuidwest hoek. Tot halverwege de twintigste eeuw is het als grasveldje onderhouden en als zodanig op topografische kaarten terug te vinden. Tegenwoordig is het onder een flinke houtopslag aan het oog onttrokken.

Het zou aardig zijn, gezien het bijzondere van dit terreintje, als het grasveldje hier hersteld werd. Een bordje zou uiteraard helemaal mooi zijn.

Nu vastgesteld kan worden dat een dreuvik een specifiek terrein kan zijn, is het de vraag wat voor terrein. Het ontbreken van greppels doet twijfelen of het ooit bedoeld is om beesten erin of buiten te houden. Dat hier de laatste wolf is gezien, kan niet worden uitgesloten maar lijkt vrij ver gezocht. Dat verklaart natuurlijk ook niets over wat voor functie het terrein gehad moet hebben. Bijenschansen hebben als dusdanig ook geen greppels maar hoewel die op de Vuursche wel geweest moeten zijn (zonder bijen geen boekweit!) is het terrein daarvoor wel erg ruim bemeten en zou je zoiets dichter op de akkers verwachten.

Het terrein heeft de kenmerken van een kuil voor buurspraak. Voor de invoering van de schepenrechtspraak in de Hollandse tijd was dit de wijze waarop de Gooise mannen “autonoom” over het gemeenschappelijke vergaderden. Het lijkt later vooral een verschijnsel van markenorganisaties. Ooit bestonden deze als dusdanig nog niet formeel. Hun taak en de betrokkenen echter wel. In verschillende streken zijn deze vergaderingen nog lang naast het schepenrecht blijven bestaan voor zaken die iedereen, met name financieel aangingen. In het Gooi is er nog tot de Franse tijd buurspraak gehouden.

Zo’n vergaderplaats kon verbonden zijn aan een dorpsgemeenschap of aan een groter geheel. De Naerdincklandse dorpen kunnen ooit allemaal één vergaderplaats gehad hebben. Dit zouden dreuvikken geweest kunnen zijn. Maar hier weten we absoluut niets over. Etymologisch is het begrip ook niet evident. Er schuilt wellicht in dreuvik iets van “plaats van samendrijven”. Men zou dan eerder denken aan een plek voor meerdere dorpen, “buurschappen”.

Hierbij komt dat de Vuursche juist nooit een eigenlijke buurschap, dorpsgemeenschap is geweest tot veel later, voor zover we weten. De Vuursche is zeer waarschijnlijk in oorsprong een allodiaal bezit geweest van de graaf van Hamaland en vervolgens van Elten. Aanwezigheid van een hof van Elten, verderop op de Vuursche aan de Zevenlindenweg, maakt een centrale functie aannemelijk. Dit sluit volgens mij een vergaderplaats voor alle Naerdincklanders, inclusief die uit Soest, Baarn en eventueel Eemnes beslist niet uit.

Indien het er twee waren, waarom? Was het seizoensgebonden? Er valt weinig met zekerheid over te zeggen natuurlijk. Een bepaalde vergadering vond ongetwijfeld wel plaats op een bepaald moment in het jaar. Waren er rituele of historische redenen de plaats af te wisselen? Was er behoefte aan meerdere plaatsen? Zou dat niet tot verwarring kunnen leiden? Er was tenslotte ook maar één Engelanderveld.

Er is, bij gebrek aan archivalische bewijsplaatsen wellicht toch een hypothese te bedenken voor wat gebeurd kan zijn. In Hamalandse tijden was de Vuursche de centrale plaats voor heel het Gooi in bredere zin. Dus tenminste met Baarn en Soest. De Vuursche ligt ook centraal vanuit dit perspectief. Of de splitsing van het grotere Naerdincklant in een Gooiland onder Eltens bestuur en een Soester/Baarns gedeelte, dat via Adela aan de bisschop kwam, hieraan een einde maakte, is niet na te gaan. Voor de “Eltense” Gooise dorpen hoeft dit niet veel uitgemaakt te hebben, indien zij hier altijd al vergaderden. De overgang van de graaf van Hamaland naar het abdij van zijn dochter Liutgarde veranderde de verhoudingen wellicht niet fundamenteel. De plaats van de Wolfsdreuvik bleef vooralsnog binnen het Gooiland. Voor Soest en Baarn kon dat weleens anders hebben gelegen, hoewel dat ook niet per se hoeft.

Toen de Vuursche als Gooilandse heerlijkheid overging naar het kapittel van St. Jan in Utrecht ergens na 1170, was dit wel een belangrijke verandering. De inwoners van het Gooi hadden een totaal ander relatie met het kapittel dan met de abdij. Die eerste was historisch gegroeid. Met het kapittel had men geen relatie, of het moest via het opnieuw in het Gooiland opgenomen Naarden zijn. Het kapittel ook niet met de oude Gooiers. Ik stel me voor dat men na deze overgang een nieuw vergaderplaats heeft gevonden op de berg ten oosten van Hilversum. Deze lag dan weliswaar niet centraal in het Gooi maar was wel voor de overgebleven Eltense dorpen dichterbij dan de oude.

“Wolf”

Dan blijft nog de kwestie van de prefix Wolf over.

Wolfs betel & de Dreuvik omstreeks 1670

Op een enkel 17de eeuwse kaart komt in de buurt een Wolfs Betel voor. Deze moet blijkbaar geweest zijn even ten westen van de Vuursche. Wat die Wolfsbetel geweest is is onduidelijk. In ’t Gooi kennen wij ook een Wolfskamer, de naam van een terrein tussen het oude dorp van Huizen en de kust. Hoewel er enkele wolfskamers in Nederland voorkomen, is ook hier de betekenis ervan nog onbekend.

De verre van onomstreden oprichter van het Gooische Museum en AWN lid van het eerste uur, Frans Eduard Farwerck heeft uitgebreid studie gedaan naar voorchristelijk Europese rituelen. Zijn gedachten volgend is “wolf” een beladen begrip. In zijn idee werden jongelieden ingewijd in de gemeenschap der volwassen op bepaalde zonnewenden of equinoxen op bijeenkomsten met heftige rituelen, waarbij dierenhuiden hielpen de ceremonieleider een alter ego aan te nemen. De berserker uit Vikinger faam was letterlijk de berenhuid. Wie hem droeg, verkreeg, aldus Farwerck, de macht en geest van die beer. En wolven en beren waren favoriet. Beren kwamen hier te lande niet meer voor. Dus met een wolvenhuid op, nam hier wellicht diegene de kracht en de geest van de wolf over. Ter lering en vermaak van jongelingen en ouden.

Zeer waarschijnlijk hebben soortgelijke inwijdingen wel plaats gehad. Het ligt voor de hand de Wolfdreuvik met een wolvenvergaderplaats in verband te brengen. Ironisch genoeg heeft Farwerck, die uit de verste uithoeken de obscuurste bronnen verzamelde, deze Wolfdreuvik nooit opgemerkt, terwijl hij woonde op de Hilversumse Emmastraat, waar de oude weg naar de Vuursche, die langs deze dreuvik liep, begon!

Hoewel dit zeer goed zou kunnen indien de vergaderplaats tot voorchristelijke tijden zou teruggaan (wat kan maar niet hoeft), zijn er ook prozaïsche verklaringen denkbaar. Zoals in de gevallen Hilversum (Hilvert) en Blaricum (Balderik) zou “Wolfs” bijvoorbeeld naar een persoonsnaam kunnen verwijzen. Of ze hebben daadwerkelijk ooit een roedel wolven op die plek aangetroffen of naartoe gedreven. Beide mogelijkheden zeggen dan echter nog niets van de functie van een dicreet omwald terrein op de Vuursche.

Hoge Dreuvik

Hier moet ten eerste een ernstig woord aan de wereld gericht.

de top van de Hoge Dreuvik of Trompenberg

Het is een les in de proliferatie van een misverstand. Het scheelt eigenlijk maar één letter. Trompenberg of Trompenburgh. (De h aan het eind is optioneel.) Maar met het gemak van Copy Paste in de digitale wereld, kan dit blijkbaar tot onvoorziene rampen leiden. Iemand op zoek naar informatie over de Hoge Dreuvik op het internet zal bladzijdes lang steeds misleid worden.

Hoe het gekomen is, is wellicht nog het minste erg. Eén letter vergissen, slordig lezen, wie is het niet gebeurd? Maar vervolgens neemt iedereen één fout over en vervolgens neemt dus ieder voor waarheid aan, wat een enkeling zeker weet dat niet kan kloppen.

Wanneer je opeenvolgend steeds leest dat de Franse bezettingstroepen de voorganger van de Trompenburg in 1673 te ’s Graveland verbrandden en dat die voorganger Hoge Dreuvik heette, zou je haast aan je kennis van de regionale geschiedenis gaan twijfelen. Dat is niet zo erg. Maar als websites uiteenlopend van Tromp.nl tot absolutefeiten.nl en zelfs door het Rijksmuseum uitgegeven boekjes dit alsmaar blijven herhalen, hoe kan de leerling nog de waarheid terugvinden, in een oud TVE jaargang, enkele Google pagina’s diep weg gestopt?

De Wolfsdreuvik mag voor diegenen minder ingewerkt op de materie tot nu een beetje obscuur zijn gebleven, de Trompenburg behoort tot de 100 belangrijkste UNESCO beschermde monumenten van Nederland. Dan is het een gotspe! Chocoladeletters in de krant en het uit het raam schreeuwen. Had niemand van al die herhalende bronnen het verhaal kunnen checken, of is iedereen zo gehaast en oppervlakkig dat we maar beter de geschiedenis aan de misverstand aanpassen? Het valt buiten onze archeologische beschouwing, maar mag dit het begin van herstel zijn.

de trappen nergens heen op de berg op Google Streetview

Het is uiteraard precies andersom. Toen onze nationale zeeheld zich te ’s Graveland vestigde heeft Stad en Lande van Gooiland(!) Tromp vereerd door de Hoge Dreuvik naar hem te vernoemen en erbovenop hem een gelegenheid te geven de Zuiderzee met alle bewegingen erop te kunnen overzien. Er kwamen bomen waaronder hij zomers schaduwrijk mocht doorbrengen. Een door hem aangelegde laan, Tromperburgerlaan en Trompenbergerweg, werden ook beboomd. Indien Tromp op de berg iets had gebouwd, zouden de Fransen het voor eigen gebruik hebben benut, niet verbrand. Met wijds uitzicht over de omgeving was het van groot strategisch belang.

Hilversum mocht aldus voor de prijs van een kleine strook land zich in de schaduw weten van een grote nationale held. Een kleine prijs voor een goed stuk plaatselijke propaganda. Er heeft natuurlijk geen Dreuvik in ’s Graveland gestaan. In Hilversum, op de berg, later naam van die berg. Niet de burgh. Wel kan de burg ook met de naam Syllisburch worden geduid (blijkbaar hier in eens met “ch”, maar een “g”mag ook), genoemd naar de adelijke titel “Graaf van Syllisburg” die Tromp in 1676 van de Deense koning Christiaan V kreeg voor zijn hulp aan Denen in de strijd tegen de Zweden. Een Hoge Dreuvik heeft wel gestaan op de Bergweg in Hilversum, aan de voet van de berg, op de voormalige Oude Eng.

Het lijkt mij niet zonder betekenis dat, hoewel de berg geheel in het gerecht van Hilversum ligt, Stad en Lande van Gooiland (de top van) de Hoge Dreuvik aan Tromp geven in plaats van het dorpsbestuur. Het gemeenschappelijk bezit van (de top van) de berg sluit de aanwezigheid van een gemeenschappelijke vergaderplaats dus beslist niet uit.

Op een hoogtekaart van de top van de Hoge Dreuvik zien wij linksonder aan de lijn tussen de erven dat de Trompenbergerweg vroeger helemaal doorliep naar de top. Bij het aanleggen van de Krugerweg is daarvoor veel grond weggehaald. Tja, deze gemeente heeft een lange traditie met heldenverering. Op deze Krugerweg doet zich tegenover nummer 11 iets merkwaardigs voor. Er loopt een trap nergens heen. Nog geen pad of iets. De trap komt uit op een vergeten stuk overwoekerd onverkaveld terrein.

Je moet je maar voorstellen dat je honderd jaar geleden hier vanaf een nog niet overwoekerd top hier naar beneden op een plaatsje kwam, een terras van het hotel bovenop de berg. En misschien is dat het hele verhaal over deze curiositeit. Maar dit is ook de plaats van de uitkijk van Tromp. Het is wellicht ook de plaats van een oud omwald vergaderkuil. Dan zou je, als je het je wilt voorstellen, in dit overblijfsel van een terras de opvolger van een oudere omwalling kunnen voorstellen. Zonder flagstones nog, uiteraard.

Er doet zich op de berg nog een merkwaardigheid zich voor. Op enkele historische kaarten vertoont zich op de berg wel degelijk een omwalling. Dat wil zeggen drie zijden van een vierkant bewald, met de open kant van Hilversum af. En het gekke is dat we min of meer zoiets wel terug kunnen vinden. Net over de top van de berg, iets ten noorden, zien wij tussen de erfgrenzen en langs de straten iets van drie zijden van een vierkant terug, met de verre zijde inderdaad open.

De oppervlakte van deze carré is te groot om aan een vergaderplaats te denken. Maar iets moet hier aan de hand zijn geweest, gezien het voorkomen op oude kaarten. Het zal de buurtbewoner niet opvallen als die hier voorbij gaat. Maar met de digitale hoogtekaart zijn die onopvallende lijnen op te halen.

Carré op de Hoge Dreuvik of Trompenberg

Of en wat dan de relatie met een eventuele vergaderkuil zou zijn, is niet evident. En er zijn hier wel stukjes wal in tuinen te vinden en zelfs een uitgegraven veldje, een duidelijke kandidaat voor een vergaderkuil lijkt hier niet te vinden.

De Trompenberg heeft zijn geheimen nog niet prijs gegeven maar dat er geheimen schuil gaan op die berg, lijkt wel duidelijk.

Nog een vergaderplaats?

Als de vergadering van de Gooilandse dorpen op een gegeven moment naar de Hoge Dreuvik is verplaatst, kun je je afvragen of de overgebleven Soester dorpen ook een nieuwe dreuvik hebben gezocht. Het vóórkomen van een berg geheten de Soeststapel op de Vuursche is een aanwijzing dat oorspronkelijk, na de splitsing van het grote Naerdinklant in 996, de niet Eltense buren administratief eerst nog onder Soest vielen. In elk geval werd het gebied, in de naam van die heuvel Soest genoemd. Dan zou een vergaderkuil ergens tussen Soest en Baarn gezocht moeten worden, ergens relatief centraal.

Dit is allemaal slechts beredenerend giswerk. Er zijn geen bewijsplaatsen die dit zouden kunnen bevestigen. Alleen die vermelding van de Soeststapel. Toch ligt het voor de hand dat na 996 er aan de andere kant van die nieuwe grens er iets spiegelbeeldig plaatsvond als in het Gooiland.

Indien het zo gegaan is, komt er één terrein voor in aanmerking, gelegen in het Baarnse Bos. Nabij het uiteinde van één van de lanen rond de grote vijver zit een merkwaardige terreintje vergelijkbaar met de Wolfsdreuvik. Het is een beetje rechthoekig, de omwalling van binnen uit gegraven zonder greppel. Het is het laagste punt in de omgeving met uitzondering van de vijvers.

Het ligt misschien voor de hand, de kuil te associëren met het complex van greppels ten oosten van de kuil, waarmee die inderdaad nu verbonden is. Echter dat verklaart niets, is zelfs in tegenspraak met die omwalling. Ook een vistank of zoiets lijkt niet van toepassing op zo’n plek. Wel lijkt er een relatie met een noordelijk lopend wal, waarmee die ook verbonden is. Dan lopen nog twee wallen bijna parallel aan elkaar bij de van Heutszlaan. Er loopt ook nog een wal aan de andere zijde van het bos. Ze lijken het terrein van de latere park te omsluiten tezamen met de hoogten in het zuiden.

Saillant is dat op een plattegrond van het park uit 1754 de plaats van onze kuil wit is. Blijkbaar hoorde het toen nog niet tot de verzameling landen horende bij het goed Soestdijk. Wat we niet weten, kunnen we niet weten. Maar mogelijk was ook deze plaats in gemeenschappelijk bezit of was dit nog, toen de landerijen zich vormden. Het hoorde er in 1754 nog niet bij, stond los of was nog niet aangelegd. En een aanleg na 1754 lijkt toch ook niet voor de hand te liggen.

kaart bos uit 1745 Coll. Soestdijk

Ook hier is dus in elk geval iets aparts aan de hand. De overeenkomst met de Wolfsdreuvik is erg opvallend. Ten opzichte van op de Vuursche is deze veld een slag gedraaid. Dat zou de pret niet mogen drukken. Het pad erdoorheen is ongetwijfeld jonger.

Zou er dan nog latere vergaderplaatsen te vinden zijn, van nadat Baarn van Soest werd afgesplitst. Soest zou blijven verenigd blijven met Hees. Hees zou echter aan zandverstuivingen ten onder gaan. Het meest in het oog springend is de naam van een Waerberg, in de buurt van de Stompert. Hier zou heel goed de waarschap van de verenigde buren nog bijeengekomen kunnen zijn. Maar een duidelijk omwalde kuil lijken er niet meer terug te vinden. Later lijkt men toch gewoon in de dorpen te zijn vergaderen, op een brug of bij het ontbreken hiervan, zoals in onze streken, in de kerk, op het kerkhof of in de herberg. Wel zo handig.

Bij Alpertus van Metz is misschien een indirecte verwijzing naar de Wolfsdreuvik. Hij schreef rond 1020 over De diversitate temporum, Gebeurtenissen van (zijn) Tijd. Volgens zijn vertaler, Hans van Rij moet hij dit geschreven hebben in de abdij van St. Paulus op de Hohorst bij Amersfoort. Hij is de oudste regionale geschiedschrijver voor ons gebied. Er valt veel te zeggen over zijn werkje. Stilistisch wat houterig, hij verzuimt de strijd om het prefectuurschap te koppelen aan het optreden tegen de ‘Hollandse’ graaf in Vlaardingen in 1018, hetgeen de plot zeker geholpen had. Hij is geobsedeerd door klassieken die hij kent, vooral Caesar, naar wie hij vele allusies insluit. Ook de bijbel komt regelmatig terug. Toch is hij als oudste bron in al zijn partijdigheid toch een rijke bron voor anders onbekende feiten uit onze vroegmiddeleeuwse geschiedenis.

In een hierin opgenomen ode aan bisschop Ansfried van Utrecht komen deze merkwaardige regels voor: “De cane fecit ovem Deus hic, ut fecerat olim, ad se cum Paulam rapuit de sorte luporum” (hoofdstuk 1, 13 regel 20). Dit laat zich vertalen als: “Een wolf werd een lam, zoals God eertijds ook bewerkte, tot uit de Wolfskuil hij Paulus tot zich had geroepen.” (vertaling van Hans van Rij). In elk geval een meute wolven.

Ansfried was bisschop van 995 tot 1010. Hij was een keizergetrouwe, strijdvaardige graaf, die op latere leeftijd door de keizer werd gevraagd orde op zaken te stellen in het bisdom. Hij had in de wildernis aan de Eem de eerste abdij in de regio gesticht aan de Hohorst, gewijd aan de apostel Paulus. Later is deze naar Utrecht verhuisd. Zij waren groot grondbezitters in de buurt. Zij waren gegoed in onder andere Soest en Zeist en bezaten de tienden te Eemnes. Alpertus is waarschijnlijk dus als monnik aldaar, zeer goed op de hoogte van het wel en wee in de regio. Hoewel hij daar weinig details van geeft, zal dit wel de achtergrond zijn van zijn verhaal. De verhalen zouden zo over tafel kunnen zijn gegaan in de klooster.

Uiteraard zou Alpertus, de bijbel in gedachte, het over de leeuwenkuil moeten hebben. Er komen geen wolfskuilen voor in de bijbel. Een verkeerde beeldspraak. Een vergissing valt niet uit te sluiten. “de sorte luporum” is letterlijk slechts “vele wolven”. Maar als we aannemen dat hij wel degelijk dat allemaal wist, nergens anders blijkt zijn onkunde, dan is de vraag wat hij ermee bedoelde.

Aan het begin van de elfde eeuw was Nederland christelijk maar de gewone luide in de buurschappen stonden, naar wij mogen aannemen nog met één voet in de oude tijd.

Als de Wolfsdreuvik een oude vergaderplaats was, zou de ‘wolf’ naar een oorspronkelijke verhul/transformatie ceremonie kunnen verwijzen. Dan is het ook een beeldspraak van de heiden. Dan heeft Alpertus wellicht geprobeerd hier te zeggen dat Ansfried, zoals Paulus voor hem, uit de kuil, menigte van heidenen zich omhoog trok om hen christen, het lam te maken.

Als Alpertus, indirect of overdrachtelijk, het over zo’n vergadering had, zou ‘Wolfsdreuvik’ gelezen kunnen worden als een ‘plaats van samenkomst (uit de tijd)van (halve) heidenen.’