ALLE OBJECTEN VAN DE MAAND >>
mei 2023

Drakesteijn stenen op de Vuursche
de stenen
In de bossen op de Vuursche zijn er twee grensstenen die DRAKESTEIJN spellen, die ons tot voor kort nog niet waren opgevallen.
Raven heeft in het verleden nog een derde vermeld in het blad Oud-Utrecht, staande bij de zogenoemde Zes Wegen. Deze, noch anderen teruggevonden.

De grote steen spelt DRAKE= =STEIJN met puntjes boven de de I & de J. Hij zit nauwelijks verstopt. Duidelijk toont hij zich rechts van het pad, komend uit het noorden. Honderden wandelaars lopen er jaarlijks langs. Een pad waar lokale historici, tot ons spijt, niet zo vaak lopen. Op de overzichtskaart zit het onder de zwarte ster. Merkwaardig lijken de puntjes boven de I & J kapitalen.

Een iets kleiner steen maar ongetwijfeld van hetzelfde laken en pak, bevindt zich aan de Hoge Vuurscheweg, vlak bij de bekende tumuli groep aldaar, op het kaartje onder de witte ster. Normaal steekt deze slechts met zijn kop uit over het gebladerte maar zonder veel moeite komt dan de boodschap tevoorschijn. DRAKE STEIJN in twee stukken recht boven elkaar, echter zonder streepjes of puntjes op de kapitalen.

Beide stenen bevinden zich rechts van de route komend uit het noorden. De letterbeelden zijn, behalve die puntjes, overeenkomstig en lijken 17de- of 18de-eeuws. Beide stenen zijn een grijze hardsteen en zijn niet als typische grensstenen gekapt. Bij de grote steen rechts en bij de kleine is links slechts één zijde schuin naar achteren vlak gemaakt en is er een zogenoemde ojief S-profiel als overgang aangebracht. De stukken kunnen zijn overgebleven, of na afbraak of na nieuwbouw en lijken mogelijk enigszins impromptu nog gebruikt in het veld.

De kaart uit de collectie Hingman 3019 van de Vuursche, die rond 1625 gemaakt is bij de verkoop van de heerlijkheid van Simon van Veen aan Ernst van R(h)eede, geeft een grens tussen de twee stenen niet weer. Het was toen net de tijd dat opgave van lengtes en oppervlakten verplicht werden gesteld door de staten van Utrecht om er rechtsgeldigheid aan te ontlenen. De op grond daarvan te schatten onderverdeling komt niet overeen met de locatie van de stenen als grens. Dan kom je in elk geval voor de polder bij Warnaer op een veel kleiner terrein. De door de stenen gesuggereerde grens loopt dan een heel stuk over de polder van der Vuijrsche.

Ook is op te merken dat de stenen niet op de leen en ridderhofstad Drakesteijn op het Nonnenland staan, tot 1795 horende aan het vrouwenklooster in de Bilt en zijn rechtsopvolger. Ze staan op de Vuursche! De Vuursche was een heerlijkheid van het kapittel van St. Jan te Utrecht. Hun proost Hendrik van Rijn had in de onverkwikkelijkheden tussen bisschop Jan van Arkel en graaf Willem III de verkeerde partij gesteund en de reeds in het Baarns Veen actieve famile van Drakeborg net de goede. Op 19 juli 1348 had de Hollandse zijde aan de grenzen van de heerlijkheid tijdens de slag op het Laapersveld een gevoelige nederlaag geleden. Als straf voor het kapittel kreeg Wernaer van Drakeborg beschikking over de Vuursche door pacht, eerst voor 28 jaar, daarna erfpacht en hier bovenop werd bepaald dat zijn versterkte vesting niet op het land van St. Jan maar op land van het nonnenconvent in de Bilt moest komen. Later blijkt men redelijk vergeten hoe dat precies zat maar de opeenvolgende eigenaren hebben nog tot de afkoop in 1797 leenhulde en cijns betaald voor hun slot op het Nonnenland.

Hoelang dit schandvlek nog gevoeld werd door het kapittel, is mij niet duidelijk maar de heerlijk de Vuursche en de (vanaf de eerste officiële registratie) ridderhofstad Wernaers Hofstee/Drakesteijn waren in de middeleeuwen staatsrechtelijk duidelijk verschillende zaken, al lagen ze aaneen en waren ze aan elkaar gekoppeld.
Ernst van Reede heeft de leenhulde van de Vuursche van St. Jan afgekocht en als eigenaar mocht hij alles noemen zo hij het wenste. Hij wenste zijn heerlijkheid op te dragen aan prins Frederick Hendrik en is naar Buren afgereisd om het te laten vastleggen. Hij kan heel goed stenen met ‘Drakesteijn’ hebben geplaatst. Wij zijn op zoek geweest naar een moment waarop de heerlijkheid en hofstad gescheiden waren geraakt of in elk geval niet meer compleet. Bij een eventuele hereniging van het geheel na een tijdelijk verdeling lijkt een goed moment om stenen van de hofstee eventueel op de rand van het landgoed op het terrein van de heerlijkheid te zetten. In de 16de eeuw is het huis Drakesteijn ook kortelijk in andere handen geweest dan de Vuursche. Maar niets opmerkelijks vanaf Ernst van Reedes aankoop op een kleinigheidje na.

Daarna is het geheel steeds netjes vererfd, vaak over de vrouwelijke lijn of als geheel verkocht tot aan de erfgenamen van Mr. Coert Simon Sander in 1806 het goed, inmiddels geschreven met ‘stein’ verkochten aan Bosch, later Bosch van Drakestein. Sanders neef en schout op de Vuursche woonde op Klein Drakestein en heeft het huis gekocht uit de boedel. Later hebben de B vD’s het weer erbij gekocht en daarmee beiden verenigd. Zoiets als de aankoop of moment van verheffing in de adelstand kan ik me voorstellen als een moment om met stenen uit te pakken. Maar aangezien zij het als “Drakestein” met een kort ‘ei’ kochten en zij bij hun verheffing in de adelstand “van Drakestein” met een kort ‘ei’ aan hun naam toevoegden, lijken zij af te vallen en lijken stenen met “Drakesteijn” erop door hun geplaatst eigenlijk niet mogelijk. Dus ergens tussen 1625 en 1806 zouden de stenen geplaatst moeten zijn.

Daar het dus secundair gebruikte architectonisch materiaal betreft, waren de stenen in eerste instantie ergens anders voor bedoeld en daarvan afkomstig. Van het huis Drakesteijn bijvoorbeeld.
eigenaren en bezitters van het huis Drakestein
De bezitsgeschiedenis van huis Drakesteijn is tot ver in de zestiende eeuw identiek aan die van huis Drakenburg. Drakesteijn is waarschijnlijk kort voor 1362 gebouwd door Wernaer van Drakenborg. Het stuk land waarop het Wernaer het huis liet bouwen was bezit van het Vrouwenklooster in De Bilt. Het Vrouwenklooster had de erfpacht van dit stuk land aan de bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, overgedragen, die die op zijn beurt in 1362, met instemming van het Vrouwenklooster, weer aan Werner overdroeg.

Bij het aflopen van de pachtperiode van 28 jaar, kwam Drakesteijn in handen van Werners zoon Frederik. Deze kreeg in 1403, nadat hij op verzoek van de stad Utrecht Drakesteijn in leen had opgedragen, van het stadsbestuur toestemming om op Drakestein te wonen zonder dat hij zijn burgerrecht zou verliezen.
Frederik werd opgevolgd door zijn zoon Johannes, maar deze stierf kinderloos, waarna Drakesteijn in 1460 in handen kwam van zijn broer, eveneens Johan geheten, die kanunnik was van St Jan en later van de Dom te Utrecht. Deze erfde niet alleen de bezittingen, maar ook 7 jaar achterstallige erfpacht van zijn broer. Deze schuld werd hem door het kapittel van St. Jan kwijtgescholden op voorwaarde dat hij ‘Wernaers hofstede’ en de omringende venen die hij pachtte van het Vrouwenklooster en van de bisschop in leen had, aan het kapittel overdroeg.

Deze situatie heeft niet lang geduurd, want in 1485 blijkt Johan weer met het huis te worden beleend. Bij zijn overlijden ging Drakesteijn over in handen van zijn neef Frederik. Ook deze stierf kinderloos en liet zijn goederen na aan zijn broer, opnieuw een Johan. Deze Johan had alleen een dochter, Josina van Drakenburg. Zij bracht door haar huwelijk in 1520 met Dirk van Zuylen (twee jaar later ook Van de Haar) Drakesteijn in in de familie Van Zuylen.
In 1564 deed Josina de erfpacht op De Vuursche van de hand. Johan van Culemborg werd ermee beleend. In 1570 droeg Josina vervolgens Drakesteijn over aan haar zoon Nicolaas van Zuylen van de Haar. Hij droeg het in het volgende jaar al over aan Karel van Bourgondië, heer van Sommelsdijk en St. Annaland in Zeeland. Diens vrouw, Johanna van Culemborg, de dochter van Johan van Culemborg, was toen al beleend met de Vuursche.

Hij werd in 1597 opgevolgd door zijn tweede zoon Jan van Bourgondië. Deze verkocht Drakesteijn en De Vuursche in 1610 aan mr. Simon van Veen. Zijn zoon verkocht het geheel in 1625 aan Cornelis van Vianen, en vervolgens was het in 1634 in handen van de maarschalk van Eemland, jhr. Ernst van Reede. Hij wilde een deel van de bijbehorende heidevelden verkopen, zegt men en om hem ter wille te zijn, ontsloeg het kapittel van St. Jan en het Sticht in 1637 hem uit het leenverband voor Drakesteijn en De Vuursche. Van Reede droeg het vervolgens op aan stadhouder Frederik Hendrik in zijn hoedanigheid als graaf van Buren, die hem er opnieuw mee beleende en hem ook de hoge heerlijkheid verleende. Waarschijnlijk was het in essentie een politieke daad waarmee van Reede de status van zijn familie wilde verhogen en zich nader aan de stadhouder wilde hechten. Eventuele overdracht van gronden en het jachtrechtrecht van van de prins zullen secundaire afwegingen zijn geweest.

Na zijn overlijden in 1640 werd Ernst van Reede opgevolgd door zijn zoon Gerard. Deze werd door het bezit van Drakesteijn toegelaten de ridderschap van Utrecht. Hij heeft het huis helemaal verbouwd tot zijn huidige achtkantige vorm, zo niet naar het ontwerp dan toc in de trant van de beroemde architect Van Campen. Ernst en zijn vrouw overleden echter allebei op 13 oktober 1669, terwijl hun kinderen nog minderjarig waren en de financiële situatie niet al te rooskleurig was.

Drakesteijn werd verkocht aan de Amsterdamse patriciër Jo(h)an Reynst(Reijnst), die er in 1672 door Willem III mee werd beleend. Zijn kleindochter verkocht het opnieuw in 1779 aan mr. Court Simon Sander, die het huis liet renoveren. Hij kocht in 1797 de erfpacht aan het Vrouwenklooster in De Bilt voorgoed af. Na zijn dood werd het huis in 1805 openbaar geveild.
Het huis werd gekocht door Paulus Wilhelmus Bosch, de Utrechtse burgemeester, die zich vervolgens Bosch van Drakestein ging noemen. Tot 1959 was Drakestein in bezit van de familie Bosch van Drakestein. Daarna werd het huis in 1959 aangekocht door HKH. prinses, later koningin Beatrix, die er na een restauratie in 1962 ging wonen. Na haar troonsbestijging en verhuizing in 1980 kreeg Drakestein de functie van koninklijk buitenverblijf.
Drakesteijn vóór 1640
Het is moeilijk om een beeld te vormen van het oude Drakesteijn van voor 1640. Het werd naar de bouwheer vaak met Wernaers Hofstee aangeduid en zelfs kortelijk ook Suylensteyn genoemd, maar niet op oude kaarten. Op de oudste kaarten staat hier ter plaatse ook vaak slechts de Vuurse. Als iets werd aangegeven, was dat vaak wat hoge bomen, soms een boerderij en heel soms iets wat lijkt op een toren op een bergje. Dat deze toren een omgrachting had, lijkt vast te staan. In de jaren ’70 van de 16de eeuw is er zelfs een derde gracht omheen gegraven, bevestigd door kaarten uit onder andere 1597, 1619 en 1625. Of de huidige gracht de binnenste is of de middelste van die drie is, valt buiten dit bestek. De soms weergegeven boerderij zal de voorganger zijn van de boerderij tegenover het paleis, op de Vuursche heerlijkheid (van St. Jan) waar vanuit schouten van de heerlijkheid pleegden te werken. En bij een oude boerderij horen dan die hoge bomen.

Bij de laatste restauratie (1959 – 1962) bleek volgens het rapport dat de oudste delen van het huis uit 1640 stammen. Wat hier in elk geval wel opgemerkt moet worden, is iets over de positie van het huidige gebouw. Van Reede liet, wel of niet naar ontwerp van van Campen, een symmetrisch achtkantig ontwerp bouwen op een ronde eiland, binnen een ronde gracht, binnen een ronde omloop, binnen oorspronkelijk nog een groter ronde gracht en later een derde. Hoe bestaat het dat deze rijke patriciër ermee akkoord ging dat het huis zo excentrisch op het eiland kwam te staan. Vanuit het principe van cirkels in cirkels is zoiets eigenlijk ondenkbaar. Had men blanco, vanuit een tabula rasa hier begonnen, was dit onlogisch en ondenkbaar.

De van Drakenborgs, oorspronkelijke bouwers van de hofstede hadden in de buurt nog een hofstede, namelijk Drakenburg, achter het huidige kasteel Groeneveld in Baarn. Hier is recentelijk enig archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het is waarschijnlijk dat in eerste aanleg we in beide gevallen met een der eenvoudigste kasteelmodellen te maken hebben, de begraven hofstede.
In essentie bestaat die uit vier stevige muren, vaak niet meer dan twee of drie verdiepingen met een redelijk beperkt vloeroppervlakte, soms slechts 5X5 meter. Deze “particuliere” kasteeltjes boden veiligheid tegen rondtrekkend gespuis maar beslist geen ridderlijke luxe. Er was vaak een boerderij aan verbonden waar het geld verdiend werd. Deze torens werden soms geïncorporeerd in het latere “echte” kasteel dat hieruit kon ontstaan.

Hoek heeft in de jaren zestig uitgebreid studie naar deze torens gedaan in het Maasmondgebied. Er zijn enkele eigenaardigheden verbonden met deze type torens. Oorspronkelijk hadden deze torens een ingang op de eerste verdieping. Wel zo handig als je jezelf en datgene wat je het dierbaarst en kostbaarst was wilde afsluiten van de buitenwereld. Een bijkomend eigenaardigheid was in ons platte en natte land om een gracht eromheen te graven en de vrijgekomen grond tegen de toren aan te leggen. Dubbele omgrachting kwam ook voor. Hier komt dus de term begraven hofstede vandaan. Op zo’n manier werd een kelder, souterrain gecreëerd die, omdat die boven(op) het maaiveld lag, altijd droog bleef. De omringende gracht hielp natuurlijk ook de weerbaarheid te vergroten. Deze opgeworpen “heuvels” verdwenen meestal na verloop van tijd. Zij bleken onpraktisch zoals ook die ingang op hoogte en de gracht eromheen. Een gave voorbeeld heeft Hoek onderzocht bij Vlaardingen, het oude torentje van de voormalige heerlijkheid Holy.

Hier op de Vuursche was wellicht de druk de toren aan de eisen van de tijd aan te passen minder groot. De woonfunctie werd zolang beiden in dezelfde handen waren waarschijnlijk door Drakenburg vervuld, dat al vroeg als “riddermatig” wordt beschouwd. Ter plaatse lag het boerenbedrijf aan de overkant van de weg. Dit kon gemakkelijk voorzien in de dagelijkse behoeften. In de toren zal beneden opslag van goederen zijn geweest, boven een kamer voor officiële gelegenheden en de mogelijkheid tezamen te komen als er buiten gevaarlijk dreigde. Het relatieve isolement van de Vuursche zal ertoe bijgedragen hebben de toren te laten zoals het was en heeft integratie met de rest van van de bedrijfsvoering aan de overkant van de weg tegengehouden.

De excentrische positie van het huidige gebouw kan verklaard worden wanneer we ervan uitgaan dat in elk geval het grondvlak met waarschijnlijk de fundamenten van de oorspronkelijke toren zijn opgenomen onder het oostelijke eind van het gebouw. Mogelijk zijn sporen van de oude toren nog aanwezig in het souterrain. De in het souterrain aanwezige ellipsbogen lijken bijvoorbeeld niet op een logische manier te passen in de huidige inrichting. Misschien heeft men bij de laatste renovatie hier overheen gekeken. Hiermee zou alles wel op zijn plek vallen en verklaard worden. Wie weet?
bouwgeschiedenis van het huidige Draksteijn.
Gerard van Reede liet dus na 1640 een geheel nieuw huis bouwen na de dood van zijn vader. Het huis werd toen gebouwd in Hollands-classicistiche stijl. In 1643 is het huis grotendeels gereed want de stad Utrecht schenkt een gebrandschilderd raam met het wapen van Utrecht. Het nieuwe huis is achthoekig, met een onderhuis, bel-etage en een verdieping en werd gedekt door een zadeldak. Drakestein was met uitzondering van het front geheel in baksteen opgemetseld. Tot 1780 bezat het huis een voorgevel met grote Ionische zuilen en had de bel-etage een ingang met een zandstenen kozijn. Verder was het huis voorzien van Italiaanse vensters, met uitzondering van de bovenste verdieping, die voorzien was van zogenoemde bolkozijnen. Hoewel het achthoekige huis één geheel lijkt te vormen, bestaat feitelijk het toch uit drie beuken. De middenbeuk is verdeeld in voor- en achterruimte, terwijl de twee smallere zijbeuken één rechthoekige ruimte bezitten en twee driehoekige ruimten. Alle ruimten hebben twee vensters, behalve de driehoekige kamers, die maar één venster hebben. In het achterste gedeelte van de middenbeuk zou iets van de oude Wernaers Hofstee te vinden kunnen zijn hoewel het niet ermee samen hoeft te vallen.

Vóór de verbouwing van rond 1780 door Court Willem Sander had het huis ook een ingang op de kelder-verdieping. Deze ingang kon men bereiken via een onderbrug, die we afgebeeld zien op een tekening uit 1665. Men kwam dan binnen in een grote rechthoekige hal met witte en zwarte marmeren vloertegels. Daarachter bevond zich een tweede ruimte, die mogelijk als woonvertrek dienst gedaan heeft. Aan de hand van sporen van een grote keukenschouw, moet de keuken zich in de linker beuk bevonden hebben.

De driehoekige ruimten in de zijbeuken deden vermoedelijk dienst als bergruimten, terwijl zich in de driehoekige ruimte linksvoor de trap bevond. Deze ruimten waren niet verwarmd, evenals de bovenverdieping, waar zich waarschijnlijk de slaapvertrekken bevonden.
Rond 1780 werd het huis veranderd door het verwijderen van het front met de Ionische zuilen en werden de kruiskozijen vervangen door schuifkozijnen. In het begin van de 19e eeuw werden de ramen nogmaals vervangen.
oorsprong van de stenen
Voor wat de plaatsing van de grensstenen van het landgoed Drakesteijn op de Vuursche heerlijkheid betreft, lijkt het jaar 1640 het meest waarschijnlijk. Net hiervoor hadden van Reede’s de heerlijkheid vrijgekocht uit het leenverband met het kapittel van St. Jan in Utrecht en konden eventueel bepaalde stukken verkopen en het eigendom naar eigen inzicht herinrichten. Zij hebben vooral uit symboolpolitiek hun allodiaal opgedragen aan de prins van Oranje in het huis van Buren.

Het is mogelijk dat rond 1780 door Court Willem Sander na de verbouwingen de stenen geplaatst zijn. De stukken hardsteen kunnen na zijn ingrepen zijn overgebleven waarna de heer Sander terloops kan hebben gevraagd de stenen te graveren en te plaatsen. Het schrift en de spelling sluiten dit in elk geval niet geheel uit.
De familie Bosch van Drakestein zal vanwege de spelling in elk geval de stenen niet hebben geplaatst. Ook kunnen wij uitsluiten dat HKH prinses Beatrix hen heeft doen plaatsen.

De stukken hardsteen waren oorspronkelijk nooit bedoeld als grensstenen. De RCE heeft zestig jaar na de laatste restauratie geen actieve herinneringen meer aan de op het inmiddels paleis aanwezige materialen. Niemand is daar intiem genoeg met het huis te bevestigen of te ontkennen of dergelijke grijze hardsteen in het huis gebruikt is. De openbare bronnen bieden ook geen uitsluitsel. De schouw van de haard in de centrale hal, met een meer ingewikkelde profiel kan van hout zijn of een bruine hard- of zandsteen.
De grijze stenen met hun ojief profiel kunnen uit het huidige huis afkomstig zijn en bij de verbouwing van Sander rond 1780 uit een andere schouw of van het fronton bij de ingang afkomstig zijn. Wellicht iets waarschijnlijker is dat de half afgewerkte stukken bij de oorspronkelijke bouw in 1640 over waren.

Een ojief profiel kan afkomstig zijn van een 17de- of 18de-eeuwse toepassing. Zelfs 19de- of 20ste-eeuwse voorbeelden zijn er maar als stijlelement zijn ze meer typisch voor de 16de eeuw of zelfs eerder. We moeten er aldus rekening mee houden dat de stenen van de sloop van de oorspronkelijke toren afkomstig zijn. Zij zouden tezamen met mogelijk de ellipsbogen en de fundamenten in het souterrain de enige overblijfselen kunnen zijn van het middeleeuwse huis. Of als de conclusies van bouwhistorici van het onderzoek van rond 1960 kloppen, mogelijk de enige overblijfselen van het aloude, riddermatige huis kunnen zijn.