april 2023

Loenen en het kolfspel en een schelvis

het spel

Het golfspel is zeer populair en zijn geschiedenis gaat wel even terug. Er zijn zelfs periodieke publicaties die aan deze geschiedenis gewijd zijn. Vroeger waren er ook andere regels en werd het met een C of K geschreven. Voor de ware liefhebber waren dit geheel andere spelen. Voor de niet ingewijden is het allemaal slaan met een stok tegen een balletje.

Voor de toegewijde is dat vloeken in de kerk. “Colf is duidelijk uit de bronnen te begrijpen als een buitenspel (cross country zouden wij nu zeggen) het ander – Kolven – een “indoor” spel in een lange hal met aan beide zijden een doel in de vorm van een grote kegel.”. Laat dat duidelijk zijn dan. Hopelijk wisten de spelers hoe het te spellen naast hoe het te spelen. Buiten Colf bestonden er nog meer spelen die als voorloper van het huidige golf worden beschouwd zoals choule en jeu de mail. Van dat mail hebben we inderdaad in Utrecht de “Maliebaan” overgehouden.

Tegenwoordig heeft golf een ietwat elitaire imago. De beste clubs word je lid van na voordracht en ballotagecommissie. Anderen behoef je slechts voorzien van diploma contributie over te maken, met alle gevaar van schorriemorrie. Vroeger was dat wel anders. Met een K of een C was het een ware volkssport. Tijdens de late middeleeuwen en het ancien regiem moet het spel hier te lande zeer breed gespeeld zijn. Arm en rijk, oud en jong, stad en land.

Vooral overal waar er overlast door kwam, vinden we het terug in oude keuren. Gegoede heren konden dit overdekt met een K spelen voorzien van een natje en een droogje maar het waren vooral jonge lieden die op straat of over het land met een C een informeel en verheuggelijk potje konden slaan. Als buut kon dienen wat aanwezig was. Een steen of een boom, een deur of een muur, als er maar een parcours van gemaakt kon worden, kwam je er wel uit. Vooral als er ijs lag was het populair en dat is op menig wintertafereel vastgelegd.

De graaf van Holland was de sport ooit zeer toegenegen en ook de Schotse koningen en koninginnen speelden allemaal golf met welk letter hun beviel. Toch was het spel ook hier onder het volk zeer populair. Zozeer zelfs dat James II in 1457 een decreet liet uitvaardigen dat golf verboden zou moeten worden omdat zijn onderdanen te weinig deden aan oefenen met pijl en boog. Dat was ook voor verschillende Hollandsche graven een punt van aandacht.

de vondst

AWN Naerdincklant lid Gérard Buhr schreef in de nieuwsbrief van maart 2005 een aardig stukje over een door hem gedane vondst in Loenen aan de Vecht. Hiervan werd verslag gemaakt in het jaarboek. Tegenover het kasteelterrein van Cronenburgh, op hetzelfde stuk (klei)grond waar enkele maanden later de noodopgraving plaatsvond naar de fundering van de Hollandsche Molen, vond Gérard Buhr met een metaaldetector een redelijk zeldzame vondst: een verzwaarde en versierde kolfslof. Een kolfslof is het onderste deel van een stok, waarmee werd ‘gekolfd’. Het speelinstrument valt te vergelijken met een hockeystick of golfclub.

de kolfslof uit Loenen

Bijzonder van de gevonden kolfslof is niet alleen dat deze is gemaakt van bronsplaat (gemaakt om een houten binnenste), ook is deze versierd en staan er initialen in: A HM. De laatste twee letter zijn als het ware versmolten aan elkaar; de rechterkolom van de ‘H’ doet dienst als de linkerkolom van de ‘M’. In het omhooglopende deel van de kolfslof is nog het restant van de houten steel te zien, inclusief drie gaatjes waar de spijkertjes door heen gingen om de houten steel te bevestigen. Buhr vermoedt dat zijn vondst niet heel oud is, aan de hand van het type letters dacht hij aan eind 18e, begin 19e eeuw.

Dat de kolf bovenkwam aan de vooravond van de aanleg van een nieuwe golfterrein, mag als zeer voorspoedig worden aangemerkt. Het is wel zo leuk dat een nieuwe club zich verbonden weet met een object, meer dan twee eeuwen terug. Maar menig Loener weet van een veel ouder relatie. In 1997 werd er een potje gespeeld die naar overtuiging van allen toen precies zeven eeuwen terugging. De bijzonder leuke vondst van Buhr is een mooie gelegenheid om in te gaan op hoe dit allemaal precies kwam.

de kolfslof uit Loenen van boven

het verhaal

De colfpartij te Loenen aan de Vecht is voor het eerst wereldkundig gemaakt door H. Breuninghoff, hoofdonderwijzer te Abcoude, in het tijdschrift ‘Nieuwe bijdragen ter bevordering van het Onderwijs en de Opvoeding’ in maart 1870 in het mengelwerk van dat blad. Deze vertelling heeft breder aandacht gekregen toen het werd overgenomen door Jan ter Gouw in zijn boek ‘De Volksvermaken’ (in het Laatste hoofdstuk van het Zevende boek: Volksvermaken van verschillenden aard) en vervolgens door de golfhistorici Joop Brongers en hierna Steven van Hengel in zijn boek Early Golf.

Deze laatste twee worden alom bewonderd door de liefhebbers van golf geschiedenis. Van hen is het volgende gememoreerd. “Joop Brongers (1906-1954) was een breed geïnteresseerd man met een ongelooflijk soepele pen. Hij stond aan de wieg van het maandblad Golf en groeide uit tot een echte promotor van de golfsport in Nederland. Hij was de eerste die de Nederlandse geschiedenis van golf en haar Hollandse voorlopers beschreef, iets waarvoor hij ook een historische collectie bijeenbracht. Daarnaast was Brongers de eerste PR-chef van het huidige Shell. Steven van Hengel (1925-1985) was een bankier die zijn stempel drukte op alle facetten van het golfspel, zowel op zijn club de Kennemer als op landelijk niveau. Op het terrein van de golfgeschiedenis zette hij het werk van Brongers voort, breidde het fors uit”.

Het mengelwerk begint met een label “Geschiedkundige mededeelingen”. Het stukje van Breuninghoff wordt voorafgegaan door een uitgebreider opstel betreffend “De inval der Franschen in 1672” door ene J.G.B. De redactie liet hier de volgende mededeling aan voorafgaand, wellicht ook geldend voor Breuninghoffs stuk.

H. Breuninghoff

“Gaarne voldoen wij aan het verzoek tot plaatsing van dit opstel. Zoo menige geschiedkundige bijzonderheid is uit de gemeente . archieven op te delven of leeft alleen in de herinnering van het volk . De onderwijzers zijn op vele plaatsen misschien de eenige geschikte en daardoor de aangewezen personen om die bijzonderheden aan het licht brengen . Wellicht voelt de of gene zich door dit opstel aangespoord , een deel zijner vrije uren aan de verzameling van dergelijke facta te wijden . Hiermede achten wij de opname in een paedagogisch tijdschrift meer dan voldoende gerechtvaardigd

Red.”

De tekst van het stukje is als volgt:

“Het kolfslaan bij het slot Kronenburg te Loenen , door den Hoofdonderwijzer H. BREUNINGHOFF, te Abcoude.

In het jaar 1836 kwam ik als hulponderwijzer in de openbare school te Loenen , aan de Vecht, met last om het verbeterd onderwijs volgens de leerwijze van PRINSEN in te voeren . Op dat tijdstip lag het slot Kronenburg voor de helft in puin . De laatste bezitter van het slot had het voor af braak verkocht. Nog stond de ridderzaal in al hare pracht , en waren de kelders nog in stand , in welke laatste men als eene historische merkwaardigheid de plaats aanwees , waar FLORIS V bewaard was geworden en den ketting , waaraan hij was gekluisterd geweest.

Het onderwijs dat in de school te Loenen gegeven werd , bepaalde zich alleen tot het leeren lezen , schrijven en rekenen . Aan geschiedenis of eenig ander vak van onderwijs werd niet gedacht. Het verwonderde mij dus niet weinig , dat de minst ontwikkelde boer uit den omtrek de geschiedenis kende van FLORIS den Vden en wel meer bepaald dat gene wat betrekking had op den moord an dien Graaf. Het slot van hunne vertelling was altijd de dood van GERARD VAN VELZEN met aanhaling van het versje :

Ik ben nog dezelfde man

Die Graaf FLORIS het leven benam.

Volgens hun zeggen zou deze edelman in een ton zijn gekuipt , waarvan de duigen met spijkers doorboord waren , waarna hij door de straten van het dorp zoude zijn gerold, VAN VELZEN moet echter met het hoofd en de voeten sterk tegen de bodems hebben gedrukt , die niet met spijkers doornageld waren , dat men hem bij het opnemen van het vat nog ongedeerd vond , waarop bij bovenstaand versje heeft uitgesproken. De naar wraak dorstende menigte moet toen ook de bodems met nagels voorzien hebben , op nieuw het vat langs denzelfden weg hebben omgerold en alzoo een einde aan zijn leven hebben gemaakt. Raadpleegt men de geschiedschrijvers, dan blijkt het , dat GERARD VAN VELZEN nog eenige jaren na den moord van FLORIS V geleefd heeft. na de belegering een der moordenaars in een vat heeft rondgerold is , behalve om de overlevering , ook waarschijnlijk om een overoud gebruik , dat te Loenen bestond en jaarlijks op den tweeden Kersdag herdacht werd.

De overgave van het slot Kronenburg kan omstreeks Kerstijd hebben plaats gehad , en ter herinnering daarvan kan het balslaan door het dorp zijn ingevoerd .

Dat balslaan dan had plaats op de volgende wijze :

Er waren altijd twee partijen kolvers , elk doorgaans 4 man sterk , voorzien van houten kolven en houten ballen. Men begon aan het raadhuis van Kronenburg , sloeg de ballen voort langs de Gruttersteeg en Dorpstraat , of Kronenburgs-Eind naar het slot Kronenburg. Die daar het eerst de keukendeur raakte had ééne partij gewonnen . Hier werden de spelers op bier onthaald en het volk , dat de kolvers vergezelde , mogt naar appelen grabbelen , die daar door den Heer voor hen gestrooid werden. Van daar ging men de Dorpstraat weêr door naar den korenmolen , alwaar de deur van het huis weder moest geraakt worden. De eerste , die ze raakte , won de 2de partij.

Vervolgens kolfde men achter Loenen , langs den Molen dijk , en den Langen Akker tot aan het huis van Velde . Was het slecht weder , dan ging men langs den Molendijk en den straatweg tot aan genoemd huis.

Daar moest men weder de deur raken van den stal of van de keuken . In het huis van Velde werden de kolvers even als op het slot onthaald op bier , terwijl uit den hooi berg appelen en peren aan de menigte werden toegeworpen. Hiermede was de 3de partij gewonnen . Was het weder zeer gunstig , dan gingen de kolvers den laatstgenoemden weg terug , en verder langs de Vecht tot aan het Regt huis van Vreeland , alwaar op nieuw de deur moest geraakt worden , om de 4de partij te winnen. Was het weder niet gunstig , dan ging men van het huis te Velde langs den straatweg terug naar het Raadhuis van Kronenburg , om de 4de partij te winnen.

Om eenen vrolijken avond te hebben speelde men om wijn , welke in den avond van denzelfden dag in een herberg werd gebruikt.

Al de schade , welke aan de woningen , hetzij door het inslaan van ruiten , of anderzins mogt ontstaan zijn , werd door den Heer van Kronenburg of op diens kosten her steld en dit had reeds des anderen daags plaats. In het jaar 1830 had dit volksvermaak voor het laatst plaats.”

Op deze mededeling is alles gebaseerd. Dit is de oudste mededeling van deze traditie. Het is begrijpelijk dat ter Gouw en na hem diversen het verhaal hebben omarmd en af en toe nog wat hebben aangekleed. Melis Stoke had ons medegedeeld dat van Velsen op Kronenburg, zich veilig wanend terugtrok. Dat de graaf van Holland de grafelijke lenen in Loenen met symbolische straf zou hebben bezwaard om een colftournooi te faciliteren is niet ondenkbaar al is het niet genoteerd, althans niet overgeleverd. Het was tenslotte de heer van Kronenburg die zijn vader vermoord had.

De inwoners zouden dan niet slechts hinder moeten hebben ondervonden van een beleg van het kasteel, zij zouden de graaf ook terzijde hebben gestaan. Toen de lokale edelen weer in het gelid liepen en men verder wilden, zou het potje colf een rituele vingerwijzing zijn dat het nooit meer mocht gebeuren. De lenen Kronenburg en huis Te Velde moesten de spelers, en vermoedelijke aanhang van versnaperingen voorzien terwijl de molenaar, die geen enkel schuld had gehad dit niet hoefde te doen.

In de golfwereld werd dit lange tijd zonder meer als de oudste golf wedstrijd ter wereld gezien. Het is net hoe je het bekijkt. Een enkel verhaal jaren na datum genoteerd, is een dunne bewijsvoering. Ook juist het symbolisch kloppen van het verhaal maakte het voor menigeen verdacht. Het verhaal was misschien te mooi om waar te zijn. Soms wil je een verhaal waar vinden, soms ben je geneigd het onwaar te vinden. Niemand staat er niet geheel neutraal in. Het zou kunnen maar ook niet kunnen. Vaak zijn die dingen daarom ook zo interessant.

demasqué

700 jaar colf in Loenen

Na de viering van 700 jaar golf te Loenen begon meer kritiek te komen op het verhaal. Er waren wel mensen die al eerder twijfelden aan Loenens claim. “Zou dit gebruik werkelijk uit dien oerouden tijd afkomstig zijn?”vroeg ene ‘H.M.’ zich in het blad De Navorscher al eens af.

In 2001 twijfelde Cees van Woerden in zijn boek ‘Kolven, het plaisir om sig in dezelve te diverteren’ voor het eerst aan de geloofwaardigheid van het verhaal op grond van de beschreven doelen: niet alle beschreven doelen bestonden al in 1297. De mythe is in 2002 voor de meeste golfhistorici echter op historische gronden definitief doorgeprikt door dr. Ayolt Brongers.

Wij kennen dr. Ayolt Brongers vooral als een zeer gerespecteerde archeoloog. De golfers kennen hem vooral als golfhistoricus en beheerder van zijn vaders collectie. Zijn stuk volgt hier in zijn geheel.

Vorig jaar is Ayolt overleden. Bij golfgeschiedenis.nl wordt hij alzo herdacht: “Op 9 september 2022 is Ayolt Brongers op 89-jarige leeftijd overleden. Ayolt was ere-lid van onze stichting NGA Early Golf. Een zeer belezen, humorvolle man, opgeleid tot chemicus en gepromoveerd op Air photography and Celtic fields research. Tijdens zijn werkzame leven leidde hij de natuurwetenschappelijke Afdeling van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort, maar in de geest van zijn vader was hij ook altijd bezig met het colf- en kolferfgoed van Nederland: met niet-aflatende toewijding zorgde Ayolt voor de de nalatenschap van zij vader Joop… …In 2019 mocht ik Ayolt een aantal keer interviewen over zijn vader Joop, voor een boek over hem en Steven van Hengel, wiens beider collecties in de stichting waren ondergebracht (Golf: een zoektocht naar de oorsprong (2019)). Het boek zou onder meer gaan over de legende van het Loenensche Kolfslaan. Ayolt hechtte er aan te vermelden dat zijn vader en vervolgens ook Steven van Hengel wat al te enthousiast waren in hun stellingname dat golf van Hollandse origine zou zijn. In 1982 wilde hij de feestvreugde nog niet helemaal bederven bij de reizende tentoonstelling Colf Kolf Golf, waarvoor hij een gedeelte van de catalogus voor zijn rekening had genomen. In zijn in 1997 geschreven Zevenhonderd jaar ‘spel metten colve’, ter gelegenheid van de opening van Loenen Old Course, was hij ook nog niet zover, maar toen het kwartje eenmaal gevallen was en bleek dat er niet of nauwelijks bewijs was voor het Loenense kerstkolven wide hij dit ook wereldkundig maken, niet in de laatste plaats omdat hij – wie niet, overigens – zich ervoor geneerde als gepromoveerd wetenschapper voor deze historische hoax te zijn gevallen. Zijn artikel ‘Begon golf in 1297 wel in Loenen?’ (2002; Golfjournaal) sloot het hoofdstuk Loenen definitief af.”

Zo is de situatie op het moment. Als je gelooft dat mensen zich in de geschiedenis toch al te gemakkelijk in het ootje laten nemen, kun je hierin een bevestiging daarvan zien.

Voor het complete beeld is het duidelijk dat wat dr. Ayolt Brongers in 1982 nog niet durfde, neerkwam voor hem op een symbolische patricide. Het Loener colfspel was een sleutelstuk in de vaderlandse golfologie. Joop Brongers is voor velen de godfather van de spelhistorie. Met zijn wederlegging deed Ayolt zijn vader van zijn voetstuk vallen.

Ook internationaal was de demasqué van het Loener sprookje merkbaar.

Geert & Sara Nijs in “THE YEAR 1297: FACTS OR FAIRY TALES?” in “Golfika, the magazine of the european association of golf historians & collectors” hebben enkele reacties verzameld.

“Michael Flannery, the co-author of ‘Golf through the Ages’, expressed his anger about the, in his opinion, inaccuracy of the Loenen story: “Van Hengel made up the whole story. The bibliographical support he offers in his book did not exist. Gullible readers around the world who never took the time to verify the sources, I too, swallowed his history of the origins of golf. I was shocked and furious when I discovered that it was fiction. Golfers, writers and historians were hoodwinked by Van Hengel.”

Dr. Heiner Gillmeister, linguist and sports historian characterises the Loenen story as: “Absolute nonsense, there is not one written piece of evidence. It is an anecdote, an oral tradition.”

Renée Vink, an historical oriented author of detectives, is of the opinion that the Loenen story “is fiction, a 19th century addition to history, but historical myths are often more beautiful than the truth.” ”.

Toch is er inmiddels ook twijfel over de absolute zekerheid waarmee het verhaaltje is afgedaan. Geert & Sara Nijs voeren aan “The observation that the name Boxing Day or 2nd Christmas day came only in use in the 19th century, is not relevant. Christmas day was a day of festive prayer and entertainment could be held the day after. Also the improper inclusion of the ‘spiky barrel’ is not relevant to the colf match. One should consider that as a poetic licence, dressing up the story.”.

De datum van het potje lijkt inderdaad geen enkel bezwaar. Er bestaat ook hier te lande goed beschreven tradities van ommegangen in het donkerst van het jaar. De status van een nationaal gevierd feestdag is niet zo van belang. We hebben het hier over volkscultuur van lokale tradities. Uit de literatuur houden we een beeld van armere mensen die bij rijkere dorpsgenoten langsgaan voor iets lekkers naar aanleiding van één of ander verhaal. Het schijnt dat traditie van de oliebol daarin haar ontstaan te danken heeft. Daar past de uitdeling van bier en appels prima bij.

Ook moet rekening mee worden gehouden dat het spel in de Juliaanse tijdrekening (de oude stijl) ooit op 16 december gespeeld kan zijn. Er zijn tal van voorbeelden dat bepaalde belastingen of huren met een jaarlijkse vaste betaaldag later verschoven zijn omdat anders de huurders tien dagen gestolen zou worden. Hier echter ligt dat niet voor de hand omdat het niet nodig was, voor zover we weten.

De 26ste december (of de 16de) lijkt verder ook geen bepaalde dag verder in de dorpskalender van Loenen. St. Ludgerus, vanouds patroon van de kerk van Loenen had zijn feestdag juist aan het begin van de lente. Deze viel op 26 maart. Het door Ayolt Brongers aangehaald stuk zit in Utrecht in een mapje waar tevens een geleibrief die op de Loener kermis gepubliceerd wordt, is opgenomen. Het is helaas niet gedateerd. Die kermis zal rond die feestdag hebben plaats gevonden.

parcours

Een goede reden waarom op 26 december een potje colf gespeeld werd, als het toen gespeeld werd, kan de reden zijn die de spelers voor zich zagen, namelijk dat de kwade Gerard op die dag gearresteerd is. Echter kan dan nog niet worden uitgesloten dat, hoewel het potje wel gespeeld werd traditioneel op 26 december, het verhaal van de arrestatie zich plaatselijk later eraan heeft vastgehecht. Of dit hier voor de hand ligt met de saillante rol voor de heer van Kronenburg, een heerlijkheid na verloop van tijd inmiddels vele malen doorverkocht, is één aspect maar op zich is zoiets wel vaker gebeurd.

Een ander bewijs tegen het verhaal rond het potje is dat het niet waar kan zijn omdat Gerard nooit in de ton gerold is. Dit verhaal heeft in gedrukte vorm pas laat, in de 17de eeuw het licht gevonden. Breuninghoff geeft dit zelf reeds aan. We zien hier dat een verhaal zich aan een vermeend traditie heeft gehecht. Breuninghoff zegt niet dat we daar geloof aan moeten hechten. Hij spreekt wel zijn bewondering uit dat “ de minst ontwikkelde boer uit den omtrek de geschiedenis kende van Floris”, een literaire kennis die hij hier niet verwacht had. Als bewijs dat het potje colf nooit plaats vond, lijkt de aantoonbare onwaarheid van de bestraffing in de ton van weinig gewicht. Het lijkt dan eerder nog bij het volk juist een rijk verhaal zich rond een bestaande traditie te hebben ontwikkeld.

het raadhuis

Ook een feit als dat het rechthuis van Loenen er pas rond 1720 gekomen is, lijkt van weinig belang. Eénerzijds is hierover opgemerkt dat er voordien ook wel ergens anders in het dorp moet zijn rechtgesproken. We voegen hier graag aan toe dat de kerk vlakbij het latere rechthuis stond, in het midden van het dorp. Maar ook voor een schenkgelegenheid, een herberg zou men kunnen beginnen. Als het maar middenin het oude dorp stond.

Ook wanneer blijkt dat er vroeger maar één dijk richting Huis te Velde ging, zal men aldus de dijk op hebben gespeeld om hierna de dijk af terug naar het dorp te spelen. Wanneer later zich meer infrastructuur ontwikkelde, moet het voor de spelers geen enkel probleem zijn geweest de regels erop aan te passen. Dat een dorpstraditie op een gegeven moment naar het nieuwe raadhuis ging, ligt juist erg voor de hand.

Tenslotte is aangevoerd dat rond 1830 er nieuw nationalistisch faveur ontstond en dat het colfpotje als een stukje hervonden nationale identiteit zou zijn verzonnen. Dat is op zich op het eerste gezicht een sterk argument. We kunnen ons nog goed voorstellen dat rond de onafhankelijkheidsoorlog van België de koning zulke folkloristische uitingen welgevallig was. Hiervan zou het dus tevens beter mogelijk moeten zijn positief bewijs van te vinden. Een raadsbesluit of burgemeestersnotitie, men zal wellicht ook enig propaganda hebben gepubliceerd. Men wilde dan natuurlijk juist wat aandacht ervoor trekken. Maar de voorstanders van deze hypothese is het niet gelukt het besluit hieromtrent boven water te krijgen.

Dit lijkt wel dan erg ondermijnend voor deze theorie. Zonder het nemen van maatregelen door de gemeentelijke overheid, lijkt zo’n toernooi niet te organiseren. Dat zou dan in het gemeentelijke archief gemakkelijk genoeg terug te vinden moeten zijn.

kasteel Kronenburg

Maar dit daar gelaten, ook de invullen van het colfpotje lijkt moeilijk verenigbaar met deze hypothese. De heer van Kronenburg vond dat hij als de van oudsher hoogste dorpsnotabel recht had het burgemeestersambt van de jonge gemeente te verkrijgen. Dat dachten de bezitters van vele voormalige ambachtsheerlijkheden net zo. Vaak ging het ook zo. Echter hij mocht geen burgemeester worden en hij was in staat wraak op het dorp te nemen. De heer niet op de zetel, dan het dorp geen kasteel meer. Kasteel was zijn eigendom, materialen duur en arbeid goedkoop. Zijn terrein werd tot een opslagplaats van tweedehands bouwmaterialen. Over verscheidene jaren werden alle bruikbare dingen langzaam afgebroken en verwijderd. Toen Breuninghoff het terrein in 1836 bezocht waren zij al ver gevorderd.

Nu lijkt het onder deze omstandigheden wél mogelijk dat het dorp een nationalistisch getinte gebeurtenis organiseert. Echter dat de heer van Kronenburg het dorp met bier en appels tegemoet zou komen, lijkt gezien de gekrenktheid waarmee hij van het dorp afscheid aan het nemen was, wel uit te sluiten. Nader beschouwd is deze meest aangevoerde indirect bewijs niet steekhoudend. Het kan zelfs goedbeschouwd als onwaarschijnlijk geduid worden.

molen De Hoop in Loenen

Maar dr. Ayolt Brongers heeft zich niet alleen op circumstantial evidence, indirect bewijs gebaseerd. Als wetenschappelijk opgeleid man moet je argumenten staven met positief bewijs. Hij haalt een stuk aan van de heerlijkheid van Kronenburg over de kerk. Het bewijs hierin gelegen overtuigde vrijwel alle golfhistorici. In “Een Kleine Golfgeschiedenis Een korte blik op de herkomst van Golf” door Ab Bloemendaal wordt de opinio communis bondig uiteengezet: “Dr. A. Brongers, heeft vastgesteld. Ook het routekaartje van die “wedstrijd” bleek een inventie te zijn van een overenthousiaste schoolmeester.”.

Wellicht is het interessant het door dr. Ayolt Brongers aangehaalde stuk eens nader te bekijken. De twee pagina’s zijn vanwege hun belang ook hier in hun geheel weergegeven.

Het stuk draagt de titel: “Reglement tot het vieren van den Sondagh etc. etc”.

De heer van Kronenburg vordert van de herbergen “… onder den Dienst der Predicatie des Woorts Godts… …Herbergen mogen geenbier of wijn schenken, men mag geen lawaai maken op straat… …noch dat niemant hij sij Jonk off out en vervorderen opten kerkhove ende Straeten te Colven, Caetsen ofte met enige Bussen ofte Boogen aenden Toorn buijten aen ofte inder Kercken nae Duijven ofte eenich gevolgelte te Schieten oock met geenen Steenen Caetsballen inde Glaesen ofte opter Kercken te werpen noch oock opten Kerck Hoove aen den Kerck ofte Kerck Mueren ende Boomen te Kooten Schripsen ofte eeniger hande Speelen te doen, hoe die genaempt soude Cunnen werden.”. Het stuk vervolgt tegen arbeid op zondag in ’t koren, hennep of hooi, wijze van oplegging, tarieven boetes, tegen activiteiten met betrekking wild of vis en “noch oock eenige Vastelavonts ende Cocorels Speelen voort te brengen ofte doen brengen Cleijn nochte groot” de boeten hiervoor en tegen bruiloftsfeesten op zondag en boeten weer daaromheen.

Het stuk is gedaterrd 2 februari 1672, Stilo Novo en hernieuwd 2 februari 1674, 2 februari 1675, 2 februari 1687 en op 2 februari 1689.

Nu houdt het betoog van dr. Brongers in dat, zou er een vaste dorpstraditie omtrent een potje colf hebben bestaan, hiervoor een uitzondering genoemd zou moeten zijn, als dit zo’n belangrijke gebeurtenis zou zijn. Nu kunnen wij ons afvragen of een officiële reglement omtrent de zondagsviering het opnemen van een specifiek volksgebruik behoeft. Er wordt immers wel over het colfspel in het algemeen gesproken. Het heeft de eerste plaats in de opsomming.

Maar wat wordt hier over een eventueel potje colf gezegd? Het is aan het begin opgenomen tezamen met een aantal zaken die verboden zijn “ onder den Dienst der Predicatie des Woorts Godts”, dus tijdens de kerkdienst. Dus als op de dag van het potje er kerkdienst was, ging deze altijd voor. Als het op een zondag viel of de tweede kerstdag met een dienst gevierd werd, werd het colven na de dienst gespeeld, of ervoor en eventueel tussendoor. Omdat het drinken na afloop vast een essentieel onderdeel van de feestelijkheden was, zal een latere tijd wel de voorkeur hebben gehad maar moest men voor zonsondergang wel terug zijn. Als men maar vier doelen had, die het dorp symbolisch vervatten over een afstand van zo’n 4500 meter ( twee of drie uurtjes?).

boerderij bij Huis te Velde

Hiermee lijkt het wetenschappelijke bewijs wel erg ondermijnd. Natuurlijk kun je, als je geneigd bent de traditie te verwerpen, het niet expliciet opnemen van het potje in de reglementen rond de kerkdienst zien als verder indirect bewijs. Voorstanders der traditie kunnen er echter op wijzen dat verschikkende zaken in 1672 op zondag verboden waren en dat colf daar niet één van was.

Dat arbeiders niet in ’t koren behoefden te werken op zondag, doet je afvragen hoe al het huispersoneel van de chique dames en heren de zondagsrust gegund werd. Kookten zij voor en dienden zij op die dag des Here nog wel hun werkgevers of moesten zij wel afwassen maar hoefden zij geen ramen te lappen of kamers te stoffen? Ook hierin laat de reglement ons in het duister, terwijl indertijd ieder geweten zal hebben hoe het zat.

Het is enigszins onthutsend hoe dr. Brongers met zijn groot gezag het colfspel te Loenen op zo’n wankel wetenschappelijke basis, zo resoluut naar de prullenbak heeft verwezen. Hij moet feitelijk hebben gezien dat het reglement het boek hierover niet kon sluiten. Als hij meer concrete bewijs voor zijn positie heeft gehad, heeft hij dit niet met ons gedeeld.

Dat hij verscheiden van ons is, is voor zijn geliefden, de golfwereld en de archeologie een groot verlies. Hier is het vooral jammer dat hij niet op onze kritiek zal ingaan. Ongetwijfeld voelt iemand anders zich geroepen zijn fakkel op te pakken. Maar zijn mening, die tegen die van zijn vader inging, kan hij niet meer zelf verwoorden. Ook kan hij niet van het tegendeel alsnog overtuigd worden.

Huis te Velde vanaf de staat

Toen hij in 1982 nog met de leugen kon leven maar twintig jaar later niet meer, moet er wel wat in zijn geest zijn gebeurd. Het is niet iets prozaïsch, het ging om het belangrijkste weetje van de golfwereld. Het oudste toernooi. Wij kunnen ons voorstellen dat hij in 1982 wellicht niet overtuigd was van de oude traditie, agnostisch, althans over het jaar 1297, maar het door zijn vader voorgestane beeld zo charmant vond dat hij er maar niet teveel over nadacht en er een kern van waarheid, zoals er meestal wel is, voor mogelijk hield. In de volgende jaren zal hij door verschillende mensen, historisch geschoold en niet erop zijn aangesproken, dat het toch duidelijk een historisch sprookje betreft.

Hij heeft zich gedwongen gevoeld uiteindelijk aan zijn twijfel toe te geven en over te lopen. Hard bewijs kon hij óók daarvoor niet vinden. Dat zou zijn ommezwaai dan algeheel hebben gerechtvaardigd. Maar als hij als kind het verhaal van zijn vader natuurlijk geloofde, later als doctor wetenschappelijk twijfel ervoor mocht voelen, maar het verhaal in elk geval te charmant was om niet te vertellen..

Dan op oudere leeftijd gelooft hij het verhaal, dit soort verhaaltjes niet meer. Als hij zweeg, zou hij instemmen. Wat hij als oudheidkundige eens de mensen voorhield voor waar, was niet waar. Een zonde tegen de wetenschap. Maar positief bewijs tegen het bestaan van iets ligt sowieso moeilijk. Want zou het genoemd worden, heeft het natuurlijk wél bestaan en de stilte door afwezigheid zegt met dit soort volksgebruiken niets. Er moet zoveel bestaan hebben, waar we niets van weten. En er is een grote hoeveelheid zaken, die we óók kennen uit slechts een enkel eenzame bron.

Blijkbaar heeft hij met zijn aanhalen van het reglement een sprong naar voren hebben willen maken. Hij had iets nodig om zijn overgang geloofwaardig te maken. Dat hij zijn gezag hier misschien misbruikte, en het feit dat de meeste golfhistorici niet zo gauw de oude archieven induiken, is achteraf gemakkelijk vast te stellen. Echter had meer, of zelfs maar enig positief bewijs tegen het colfspel bovengekomen, had hij kunnen zeggen ‘zie je wel!’.

dr. Ayolt Bronders in zijn bibliotheek

Je kunt in het reglement een bevestiging zien dat het spel niet gespeeld wordt, als je daar al van uitging. Zo zal Ayolt het oprecht gelezen hebben. Dat je van de andere kant erin kan lezen dat het wél gekund heeft en dáár ook toch al van uitging, heb je daar ook het recht toe. Weinig zullen met al het bovenstaande van mening zullen zijn veranderd. Het bewijs is schaars en ieder gelooft wat die wil..

schelvis

Als uiteindelijk het bij het verhaal, als bij zoveel verhalen, neerkomt op één enkel oorspronkelijke bron, moet die op eigen merites gewogen worden. Vaak is de oudheidkunde de moeilijkst der wetenschappen. Eén bericht, een enkel regel, soms één woord, moet aan de hand van inzicht in de gehele menselijke ervaring in chronologisch verband, verklaard en verhelderd worden, waar of niet, schuldig of onschuldig.

Het verhaal van het colfspel gaat ook terug op één bron. Het is 100% van het verhaal. Als we nog één bron zouden terugvinden, een ouder bron, zouden we dus twee keer zoveel bewijs hebben. Maar wat als het er niet expliciet staat, maar lijkt erover te gaan. We houden geen twee bewijzen maar misschien anderhalf over. Dit komt natuurlijk ook zo vaak voor in ons oudheidkundig wetenschap. Het lijkt uiteindelijk haast nooit zwart-wit, maar altijd oneindig gekleurd.

De schelvisbrief zoals dit document zich ongetwijfeld aan het verhaal zal hechten, is een novum. Vooral de gelovigen in de zaak kunnen het als opmerkelijk vieren. De ongelovigen in de zaak hoeven erdoor echter niet overtuigd te worden. De meest voor de hand liggende verklaring hoeft niet de logisch enig mogelijk verklaring hier te zijn. Wel is het voor ieder een goede aanleiding aan de hand van het getoonde nadenken hoe je en waarom je zo erin staat.

Het Noord-Hollands archief bezit een archief van de familie Van Sypesteyn te Haarlem (Toegang: 1614 ). Onder stukken waarvan de relatie tot het archief onduidelijk is, bevindt zich een mapje voorzien van de titel ‘parochie Loenen’ (Inv.nr: 1653). Het mapje heeft losse bladen. Bovenop zitten de losse aantekeningen, soms niet meer dan een strookje. Hierna volgen een aantal gedateerde en ondertekende brieven, alles van de hand van onze oude vriend, Cormelis Cooten van Blomswaard, van de befaamde Nieuwe Kaart van Loenen, aan zijn goede vriend, de befaamde topografische tekenaar Louis Phillip Serrurier. Vorig maand zijn deze twee nog uitgebreid aan bod gekomen.

De brief waar het nu om gaat, wordt voorafgegaan door een uitgebreid epistel over Kronenburg, eindigend met de melding bij Melis Stoke dat Gerard van Velsen zich na afloop van de moord op Kronenburg terugtrok zich veilig wanend.

Van de hierop volgende schelvisbrief zijn boven en onder stroken verwijderd. Toch is het duidelijk wat hier weggesneden is. Het blad past volledig in de overige correspondentie tussen Kees en Louis. Onderaan zal van Blomswaard het hebben ondertekend. Boven mist de groet, plaats en vooral jammer, de datum. Strookjes kunnen goed gebruikt zijn, omdat zij zonder verhalende tekst gebruikt konden worden elders voor een kleine aanhechting, met een pinnetje, zogenaamde palimpsesten. De in het mapje bewaarde strookjes passen niet aan deze brief, helaas. De gedateerde brieven lopen van 1738 tot 1747. Omtrent deze jaren zal ook onze brief zijn geschreven.

De schrijver dezes had er eerst overheen gelezen, op zoek naar de grafsteen van Loenersloot. Maar daar stond het dan. Voor hier verder op in te gaan, presenteren wij u de tekst en en foto ervan:

“dien van UEd. van 19. dezes waar na weder op den 22. daar aan volgend ontvink een over heerlijke Schelvis, waar voor wij U. Edelheeden op het hertelijkst dankbaar zijn, hadde wel voor nu verplight geweest te antwoorden op UEd’s missive, dogh daghte mijn nogh wat moghte voorkoomen om UEd. te Communiceren dogh daar af quam niets,

het versterkt mij tot genoegen dat het bijgaande gecopieerde Request, in mijnen Laatsten ingeslooten U Ed. aangenaam was, niet weetende of UEd. daar Reets besitter van was, anders was van gedaghten het te behandigen aan de Heer van het Huijs ten Velde, als nu ook nogh sal doen, vinde zijn Ed. getrouw die mijn veel van mijn Schrift heeft vertoond, voortijds geschreven aan zijn Ed. Oom den Heer Jacob Balde aansie den jongen Heer kundig een Liefhebber met ijver bezet, dus uijt mijn kleintie wat ter Saake dienen kan hem almede wat van bijsette.

Schout Sanderson is ook van Outs mijn getrouwe Vrind, dien het oude spel ook bekend is, het is wel de waarheijt het geen UEd. belieft te Seggen, dat men op Pen en Papier niet alles kan vertrouwen en wel voornamelijk voor mijn Mijn Heer, wel soekende te wandelen de Koninklijke Wegh dogh sta Swak op mijn Beene, quade aanvallen kan niet wederstaan, waarom versoeke wat hier nevens gaat kort en Rue voor UEd. opgesteld, bij UEd. te secreteren.

De gedrukte verband Brieff hebbe geleesen maar niet Gecollationeerd met mijn Copij, dogh geloove omtrent het zelfde is.

de Casus Positie en Vrage daar onder hebbe alleen gecopieerd, waar in vind aangehaald als een Notabel Exempel van de Herstelling van de kerk van Noortwijkerhout, waar bij de kerkmeesters aldaar eerst de uitstaande Penn. Souden Schikken, en dan de Hoofdelijke Taxatie, die, hebbe onder ons aan gemelde Jongen Heer, als uijtstaande aghter of te Rugh gehoude Penn. de ƒ 400 tot Tractement van den Predikant, waar over volgens mijn beste voorkennis nu aan UEd. van hebbe geschreeven –

daar bij Segge nogh verscheide Victarien (het Jus. van Cronenburg zijnde) daar volgens het Placaat van 6 Septemb. 1578 van Staten van Holl. een darde moest koomen tot onderhoud van Predikanten, het geen de Kerk of Predicant verre over de 100 jaar niets van heeft gehad, dogh dewijl maar Stukken en Brokken van Geschriften van de voorgange Eerw. hebbe, valt het wat Difficiel klaare aanwijzinge te doen, hoewel vermijne het Reghte Spoor wel hebbe, waar bij het hier Laate

1708. was de Loterij voor de Loensche kerk getrokken, ik was doen in Engeland, weet niet daar veel af, maar gehoort dezelve niet voll quam, dus de verwaghte Penn. niet Profiteerden.

dus hier na wat soeken en Schrijven kort afbreekende, na dat UEd. en waarde Ouders benevens UEd. beminnelijke Soon gesamentlijk een aller volmaakste Siels en Lighamelijke welstand toegewenst, verblijve met een diep Respect..

Mijn Seer Waarde en geachte Heer.

UEd. Hoogverplighten Dienaar”

Als je het even doorneemt, lijkt de eerste helft van de brief verrassend aan te sluiten met ons discussie hierboven gevoerd. Wat het oude spel betreft, kan men niet op pen en papier vertrouwen. In zijn algemeenheid altijd een waardevol aforisme..

De correspondentie tussen Kees en Louis is helaas slechts zeer fragmentarisch bewaard. We krijgen daar een inkijkje op het privédomein van de betrokken, door egodocumenten nooit bedoeld voor buitenstaanders. Begrijpelijk hebben na hun verscheiden anderen die geïnteresseerd in hun onderzoek waren, zich er wel op gestort en ze verzameld. Het mapje uit Haarlem ontbreekt het zelfs aan welke opeenvolgende brieven dan ook. We krijgen slechts flarden informatie. Ergens schrijft Kees “Mijn Heer, al wat ik gesegd hebbe omtrent Loenresloot”. Natuurlijk wisten zij beiden wat hij gezegd had over het kasteel aan de rand van het dorp, waar zij steeds op weg naar Amsterdam langs kwamen, waarvan Kees op zijn kaart de beroemde Romeinse grafsteen had afgebeeld. Misschien refereert hij slechts naar de opeenvolging der eigenaren, iets over het dorp aan zich of wie weet wat? Maar wij zouden graag weten of hij die Romeimse grafsteen naar het leven had getekend, het in het op Loenersloot gezien en waar het dan precies stond. Zij wisten hoe en wat, wij mogen ernaar gissen.

De brief is niet eenvoudig te lezen en raakt aan verschillende dingen. De gedrukte verband Brieff verwijst in elk geval naar het gedoe rond de financiering van de kerk van Loenen. Kort gesproken wilde de katholieke heer van Kronenburg niet een derde van zijn cijnzen als heer geheven, betalen voor een in zijn ogen heidense dominee en betaalde liever voor een eigen pastoor. De betalingen hadden echter al meer dan 100 jaar opgehouden. Het ging reeds in de jaren ’20 al over tussen Kees en Louis.

Was het spel hier de voortdurende kwestie om de penningen voor de dominee? Het is niet uit te sluiten. Mensen die het colfpotje voor een sprookje houden, kunnen het zo lezen. Of dat er in elk geval niet letterlijk een oude spel wordt bedoeld. En er is natuurlijk kans dat een voorafgaande of volgende brief opduikt waarin het precieze spel uit de doeken wordt gedaan.

Het is echter toch wel saillant dat het van belang is voor de heer van Huis te Velde. We hebben hier een tweede vermelding van het Huis te Velde in verband met een oud spel, meer dan honderd jaar ouder dan de mededeling bij Breuninghoff. Gezien het eventuele belang van de brief voor de discussie over de Loener golfspel, moet het nader beschouwd worden.

de hoofdrolspelers

De genoemde hoofdrolspelers in de brief zijn redelijk goed te achterhalen.

Zijn Ed. Oom den Heer Jacob Balde was de heer van Loenen en Mijnden. De Amsterdamse familie Balde was zeer vermogend. In de zeventiende eeuw waren ze voortvarende reders en kooplieden in graan en walvistraan en voeren ze op Spanje en Rusland. Hester Casteleyn, die het glorieuze Wallesteyn in 1698 kocht en weduwe was van Jean Balde. Zij leidde na de dood van haar man diens zaak nog vijfentwintig jaar en bracht deze tot grote bloei. Zij overleed in 1712. Ook oudste zoon en opvolger Jacob was reder. Zijn jongere broer Jan sr. was bankier. Zij breidden hun bezit in Loenen gestaag uit.

De ambachtsheerlijkheid van Bisschops Loenen was eind 16de eeuw door de Staten van Utrecht geveild. Hoewel in de praktijk de heerlijkheid in de 18de eeuw nauwelijks meer dan een grondrente inhield op het Utrechtse gedeelte van het dorp en men aan hem een archaïsch eed had te zweren, hield het in Loenen nog altijd een groot prestige. Jacob was van 1712 tot zijn dood in 1730 heer van de heerlijkheid, daarom ook wel Loenen Baldesgerecht genoemd. Zijn weduwe Anna Marie Kieft bleef nog tot 1734 Vrouwe waarna Jan jr. zijn oom opvolgde. Waarschijnlijk is hij in de brief de nieuwe Heer van Huis te Velde, wat wil zeggen dat hij de oude grafelijke leen gekocht heeft.

16de-eeuwse leeneed op Kronenburg

Mogelijk heeft zijn jongere broer IJsbrand Kieft Balde het Huis te Velde gekocht, als zijn eerste leen. Hij zou in 1763 zijn broer na zijn dood opvolgen en weldra ook de heerlijkheid met kasteel Kronenburg aankopen. Hiermee kwam alle heerlijkheid in één hand in Loenen. Mr. Ysbrand Kieft Balde, Heer van Cronenburg, Loenen, Loenersluis, Nieuwersluis, het Huis ten Velde en Cortemade, Er liep nog een provinciegrens door het dorp maar tal van zaken, zoals bijvoorbeeld het traktement van de dominee konden geregeld gaan worden.

Bernardus Sanderson is geboren rond 1685 in Nieuwersluis en was schout en gadermeester Loenen Baldesgerecht vanaf 1728 t/m 1762, exploicteur van de Staten van Utrecht nog in 1759. Hij is overleden op 10 april 1771 in Utrecht. Vanaf 1756 werd hij als schout af en toe vervangen door zijn zoon Joris, brouwer, eigenaar herberg Het Hoefijzer, molenmeester van Hollandse polder 1777-1783 en buurmeester in de jaren 1736, 1740, 1744, 1748-1749, 1751-1756, 1759, 1761, 1762, 1769, 1770-1772. Dorpsnotabelen uit de streek.

Het is dus Schout Sanderson die het oude spel ook kent. Van de Amsterdamse broers Balde stond het blijkbaar niet vast voor deze oude vrienden dat zij precies wisten hoe het zat met het oude spel.

De grafelijke leen Huis te Velde was gelegen onder Kronenburg en kon bogen op een oude geschiedenis. In 1328 werd Huis te Velde door Willem III van Holland met 20 morgen land beleend aan Hugo van Loenersloot. Diens achterkleinzoon, Johan van der Meer, heer van Ter Meer en Maarssen, beleende het huis in 1431 aan Boudewijn van Swieten, heer van Loenersloot, Oucoop, Ter Aa, Calslagen en Swieten. Tot 1487 bleef het huis in deze familie.

baksteen van het oude Huis te Velde

Vermoedelijk is het kasteel in 1528 door Maarten van Rossem verwoest. We hebben er geen afbeelding van. Wel bezitten we enig vroeg archeologisch onderzoek van het huis. Het archief in Utrecht bezit aantekeningen door Krijn Hoogeveen, secretaris van Kronenburgs en Stichts Loenen, onder andere over het huis Kronenburg en het huis Mijnden en hun bewoners. Hij heeft die voor zijn heer samengesteld, IJsbrand Kieft Balde rond 1780. Hij heeft hiervoor geput uit geschriften van dr. Floris Raap en ons oude vriend Cornelis Cooten van Blomswaard, reeds in bezit van Heer IJsbrand. Het colfspel wordt verder niet genoemd.

Maar in de daarbij bewaarde kladbladen bevinden zich zowel een tekening als beschrijving van een grote baksteen gevonden in het veld langs de Slooterdijk gevonden, dus waar het oude Huis te Velde gestaan moet hebben. De bakstenen teruggevonden van het oude Huis te Velde maten 13 x 6,5 x 3,25 duim Amsterdams oftewel zo’n 33,5 x 16,7 x 8,4 cm. Zij wogen “12 pond 1 vierdel ofschoon nog een stukje daar af” dus ruim zes kilo (schoon omgerekend 6052,5 gram), “te breed en te swaar om met een hand te leggen”.

Over de jaren waarin Cornelis zijn schelvis moet hebben ontvangen, ontbreeken vooralsnog de officiële papieren van Huis te Velde. Het is daarom jammer dat blijkbaar Louis Phillip het bovenste strookje met datum afsneed. Ook de voornaam van de genoemde nieuwe Heer had onze kennis aangevuld. Wel heeft de huidige boerderij van die naam een steen met het jaartal 1733 erop. Toen zal deze boerderij wel gebouwd zijn. Of dat nog gebeurde onder de familie Moens of toen reeds Jan jr. het familiebezit hiermee uitbreidde, is nog onduidelijk. Later is het zeker bezit van zijn broer IJsbrand, die zich dus mede laat betitelen Heer van Huis te Velde.

analyse

Hoe het terloops door Cornelis Cooten opgemerkte oude spel te duiden, hangt af van de context die je waarneemt. Dit is waar van alle duiding, zo ook hier. Zowel de kleine context, grammatica en opbouw van de brief, als de grote context, ‘waar hebben ze het over ?’ en ‘in wat voor relatie staan de verschillende betrokkenen?’. Hoe is zo’n brief te plaatsen in een 18de-eeuwse Loenen? Er is zoveel eromheen dat wij niet tot één alomvattende analyse of zelfs alle absoluut mogelijke logische analyses kunnen toekomen. Had Cornelis zich maar hier explicieter moeten uitdrukken of de geschiedenis had de voorafgaande correspondentie moeten aanleveren. We kunnen wel enkele observaties maken..

Twee zaken die van belang voor het oude spel lijken, is wat de nieuwe heer van Huis te Velde moest weten en wat de koninklijk weg wel mag zijn. Als we ervan uitgaan dat de brief één enkele onderwerp heeft, heeft het oude spel dus niets met colven te doen en is ook de koninklijke weg triviaal. Wellicht zijn ongelovigen van het sprookje eerder geneigd het zo te lezen. Er bestaan vele brieven, vaak getiteld, die Kees zo met één onderwerp aan Louis schreef. Er zijn echter ook genoeg brieven die van de tak op de hak lijken te springen. Structureel lijkt de brief in elk geval twee gedeeltes te hebben waar het eerste deel wordt gesloten door “…te secreteren.” en het tweede deel begint met “De gedrukte verband Brieff… “.

Als de twee zaken niet identiek zijn, kan het spel op iets anders slaan. Voor dit pleit dat de toestanden rond het verschuldigde traktement niet bepaald met de heerlijkheid Huis te Velde te maken heeft. Het conflict was met de Heerlijkheid van Kronenburg. De Baldes, als heren van Loenen ging dat natuurlijk wel aan. Het lijkt vrijwel ondenkbaar dat zij vanuit hun positie hier niet van wisten. Het is moeilijk te verklaren waarom de Balde, die de nieuwe Heer van Huis te Velde werd, ineens van dat gedoe iets nader moest weten.

Loenen in de 17de eeuw

Het is natuurlijk mogelijk dat het oude spel een derde, onbekende zaak betrof of dat de nieuwe heer pars pro toto zo wordt opgevoerd. Als “den jongen Heer kundig een Liefhebber” in het eerste deel en “onder ons aan gemelde Jongen Heer” in het tweede mogelijk dezelfde zouden zijn, hoeft dat nog niet te zeggen dat ze in dezelfde hoedanigheid als ‘Heer van Huis te Velde’ hoeven te worden genoemd. Dat ook een Heer van Te Velde een derde der inkomsten voor een traktement zou moeten opbrengen, is op zichzelf niet ondenkbaar. Daar zou dan ergens bewijs van te vinden moeten zijn. Waarschijnlijk zijn twee verschillende omschrijvingen ook van twee verschillende mannen. Maar de logica sluit dus ons inziens twee zakelijke onderwerpen behandeld in de brief niet uit.

Stel dat het oude spel ‘het oude spel’ betreft. Kees waarschuwt ons reeds niet alles “op pen en papier” te vertrouwen. Als zelfs de minst ontwikkelde boeren, volgens Breuninghoff, het hele verhaal inclusief anachronistisch rijmpje kenden, zouden de Baldes niet alles ervan weten? Je zou het denken. Zelfs als de familie 26 december in Amsterdam pleegde te door te brengen, zullen zij toch wel ervan gehoord hebben, zou je denken.

Maar dat zij alles ervan zouden weten, is nog niet gezegd. De Heer van Loenen had als dusdanig niets met het vermeende potje te maken. De bisschop, waar de Loener heerlijkheid van afkomstig was, had geen schuld op de moord van de graaf. Terwijl gratis bier en fruit alle reden was bij zo’n gebeuren te zijn voor de kleine luide van Loenen, voor deze welgestelden was het wellicht minder aantrekkelijk. Ook vanuit hun lusthof Wallensteijn was het colfspel rond Loenen op enig afstand zuidwaarts. Nu is alleen de toegangspoort van Wallensteijn daar nog aanwezig. Thuis bemerkten zij niet veel van wat in het oude dorp van Loenen zelf gebeurde.

Maar zij die geneigd zijn wel te geloven in het colfspel, moeten verklaren waarom Huis te Velde fruit en bier moesten verzorgen. Het ligt niet voor de hand. In de late middeleeuwen moet het Huis te Velde de tweede kasteel van Loenen geweest zijn. Het lag onder Kronenburg maar was niet van Kronenburg. Het was een directe grafelijke leen en is gegeven aan de Heer van Loenersloot.

de jonge Cors Arts heeft Thoningen Tonid met een kolf op het hoofd geslagen te Loenen

Misschien was er al voor 1328 al iets Te Velde. Maar in dat jaar werd in elk geval 20 morgens voormalig Kronenburgs land en een sterk huis overgedragen aan van Loenersloot. Een duidelijk verlies voor Kronenburg. Waarom is het gebeurd? Als straf lijkt het met de drie decennia na de moord rijkelijk laat. Natuurlijk, verdeel en heers, de Heer van Loenersloot was vast een goede man voor de Graaf. Als dat het verhaal is, is de verplichting bier en appels te schenken erg vreemd.

Waarschijnlijk heeft de Heer van Kronenburg de graaf van Holland toestemming gevraagd een deel van zijn heerlijkheid te mogen verkopen. Dan kan de graaf Te Velde aan zich hebben getrokken en heeft van Loenersloot mee beleend. Kronenburg heeft het verkocht aan Loenersloot, maar komt niet meer voor in de belening, hoogstens als getuige. Als je gelooft dat het verhaal van het oude spel echt is, moet je dit wel aannemen.

Dan blijven er slechts een paar smaken over. Als er al in 1297 iets te velde was, een boerderij van Kronenburg wellicht, kan het zijn dat het kolfspel daar altijd al langkwam. Het kan zijn dat van Loenersloot de traditie in stand hield om eigen moverende redenen of dat hij verplicht was. Of hij dan verplicht was in de ogen van de graaf of in de ogen van de bevolking van Loenen, is niet gezegd. Tenslotte is er de mogelijkheid dat het toernooi na de belening naar Huis te Velde verschoven werd. Een verklaring van dit moet dan gezocht worden in middeleeuwse rechtstradities.

Er bestaan geen bewijsplaatsen die een ontvanger van een leen verplicht tot een jaarlijkse sporttoernooi. Het is dus dan iets uitzonderlijk. Er is een grote categorie van middeleeuws recht van zaken die éénmaal genoemd worden. Als we een ruimer blik nemen, zien wij talloze voorbeelden van voormalig zelfstandige Heren, die op een gegeven moment hun allodiaal bezit opdragen aan de nabij grotere Heer en een feodaal verband met hem aangaan. Vaak is er sprake van een jaarlijks op te brengen symbolische schenking. Eén nieuwe handschoen of een handje vol patrijzen.

Notitie van Cornelis Cootet van Blomswaard

Wat hier achter steekt, blijkt niet direct uit de oude documenten. Maar we mogen interpoleren dat ondanks de mooie woorden over vriendschap in zo’n stuk, er een bepaalde strijd, fysiek of anders aan is voorafgegaan. De handschoen moet vooral als symbool, ritueel worden opgevat. Voor het bier en fruit op Kronenburg mogen we, uitgaand van het verhaal, hierin een variatie van zien.

Dat het bij de twee laatste smaken ook aan een nieuwe leen de uitdeling verplicht zou zijn gemaakt, is het saillante punt. Zowel de diepe rechtsfilosofische conclusie als een praktische is mogelijk. Schuld kon drukken op een ding, ook wanneer we nu het slechts op de persoon toepasselijk vinden. Volgens deze opvatting is het mogelijk dat de nieuw Heer van het Huis te Velde het compenseren van de schande van Kronenburg werd geacht over te nemen, zonder dat dit aan zijn persoon zou hechten.

De praktische benadering sluit aan bij de eerste smaak. De bevolking gevoelden zich gerechtigd in hun jaarlijkse traktatie. Waarom zou de nieuwe Heer de bevolking om een paar vaten bier schofferen. Als new kid on the block was het waarschijnlijk een slimme politiek ieder in hun vermeende rechten te erkennen en vrolijk tweede kerstdag bij zijn deur de mensen op te wachten.

Dat dit allemaal op een hoop ‘als dit, als dat’ gebaseerd is, kunnen wij ons voorstellen dat ook de nieuwe Heer Balde van het Huis te Velde, toen niet meer dan een boerderij, het ook niet begreep. Zelfs Kees en Louis weten niet wat ze ervan moeten denken. Anderen hebben er wel al over geschreven maar niet al op pen en papier kan men vertrouwen.

Dan blijft over het probleem van de koninklijke weg. Men kan het eenvoudig lezen in verband met het oude spel, dat alles te maken heeft met een bepaald decorum. Maar ook als men het hier over het colfspel heeft, geeft het wellicht blijk van een onderdanige houding ten opzichte van de Baldes. Zo ze iets te vertellen hadden aan de nieuwe heer, deze wel of niet bevallig, was het wellicht beter dit via de schout of secretaris van Kronenburg en Loenen te spelen. Want het valt op dat Kees de informatie die zij delen, zal “secreteren”, dat wil zeggen voor zich, geheim houden.

de graaf en het colfspel

Is het wel geloofwaardig, verdedigbaar dat de graaf in 1297 een colfspel oplegde? Kende men überhaupt het colfspel toentertijd? Wist de jonge graaf Jan I, geboren 1284, overleden reeds op 10 november 1299, vanuit zijn opvoeding aan het Engelse hof wel wat colven inhield?

Na de dood van zijn vader, in 1296, waarin vooral de Engelse koning Eduard I een grote rol speelde, aarzelde deze om Jan terug te sturen naar Holland. Hij liet een aantal Engelsgezinde edelen naar Engeland komen, onder wie Jan III van Renesse en Wolfert I van Borselen. Op 7 januari 1297 huwde Jan Elisabeth van Rhuddlan, dochter van de Engelse koning, en mocht hij eind januari, evenwel zonder zijn vrouw, naar Holland terugkeren, onder de belofte dat hij zich richtte naar de door de koning toegevoegde raadslieden. Bijna een jaar later, op 10 november 1297, kon hij zijn vrouw in Zeeland ophalen.

Oudste vermeldingen staan altijd alleen. Als het eerste officiële potje in 1297 plaatsgevonden heeft, hebben wij geen informatie omtrent de verspreiding of populariteit van het spel in die dagen. Dat zou spoedig veranderen. In de late middeleeuwen en de vroeg moderne tijd lijkt het spel alom aanwezig. Er bestaan geen cijfers hoeveel mensen of hoe vaak mensen het speelde. Wel blijken later diverse steden een heuse colfstok of colfbal industrie te hebben.

Hiermee was het groot genoeg om van enig economische betekenis te zijn in ons land. Tegen de tijd dat Kronenburg werd afgebroken, rond 1830 had het spel in zijn buiten vorm met een C zijn grootste bloei ogenschijnlijk wel gehad, al zal hier en daar de traditie nog wel even hebben voortgeduurd.

Maar een halve eeuw na 1297 verschijnt daar plotseling in het midden van de 14de eeuw een rondel in een kerk in Engeland. Robert Browning in “A History of Golf” zegt hierover op pagina 18 “By far the oldest pictorial representation of what might conceivably be golf is to be found neither in Holland or in Flanders but in England in Gloucester Cathedral. In one of the medallions of the great stained glass east window built for Sir Thomas Bradstone between the years 1340 and 1350, in memory of his comrades who fell in the battle of Crecy, is a figure swinging some sort of club in very convincing and workmanlike style.” Daar alles golf altijd in dispuut is, dient vermeld dat men op grond van de bal op het raam afgebeeld er een ander spel wel inziet dat Bandy Ball zou moeten heten. Mogelijk heeft Bradstone colf of een variant hiervan gezien op het continent.

De eerste vermelding op schrift is een eenvoudige verbodsbepaling. In 1360 stelt de magistraat van de stad Brussel een ordonnantie vast: ‘Wie met colven tsolt, es om twintich scellinge aft op hare overste c1eet‘. Kort en duidelijk! Reeds had daar kennelijk het colfspel aanleiding gegeven tot breuk en schade. ‘Tsolt ‘ is ‘ te sollen’ een algemeen begrip voor het spelen met ballen in die tijd. De voor die tijd hoge boete wijst op de ernst van de magistraten. Het afnemen van een jas of iets dergelijks was vrij gebruikelijk. Men kon meestal de jas tegen betaling van de boete inlossen.

Brussel 1360

De oudste vermelding in Holland geeft echter reeds een interessante inkijk over het spel in de praktijk. Op Sint Barbarendach, 4 december 1387 zegelt Albrecht van Beieren, dan nog ruwaard van Holland, een charter voor de stad Brielle. Het charter richtte zich in het algemeen tegen het wedden op kansspelen binnen de stad Brielle ‘enigherhande spil … om geld, oec hoe dat genoemt si‘. Op het algemene verbod worden echter vier uitzonderingen gemaakt:’kaetsen, wor(p) tafelen, bi dage ende niet bi nagte, den bal mitter colven te slaen buten der veste onser Stede voirscreven ende scieten mitten boge‘. Op voorstel van de magistraat van Brielle of in opdracht van ruwaard Albrecht? Deze spelen lijken aan het Hof van Holland al populair te zijn en de graven van Holland, net als vele tijdgenoten, vaak notoire wedders lijken te zijn geweest.

Brielle 1387

Nog meer sprekend is het wellicht in Haarlem. ‘Twintich daghe in februario‘, volgens de gebruikte Paas-stijl in 1389 oftewel ‘na den lope van onsen hove‘, zegelt dezelfde hertog Albrecht, inmiddels graaf van Holland en Zeeland geworden , een ander charter. Hij wenste de stad Haarlem zijn dank te betuigen voor verleende diensten. Hij hoopte trouwens nog op meer, dat is in dat charter te lezen. Hij schonk de stad, voor eeuwig , ‘die baene‘ die zij overigens reeds in gebruik hadden. Het grondstuk was wat vreemd van vorm en dus moeilijk te omschrijven. Wij lezen dat het gaat om de baan ‘die leyt buten der houtpoort ten houtwaert‘ en wel ‘also groet en also cleyn alst nu ter tijt daer leyt‘. De colfbaan blijkt bijna 320 meter lang.

Haarlem 1389

De baan was bedoeld ‘tot eenen speelvelde‘ & ‘tot ewighen daghen‘. De term ‘baan’ wordt vanaf die tijd vaak gebruikt in verband met kaatsen en colven en een enkele keer in verband met schutters. Hoewel hier het colfspel op dit moment niet specifiek wordt vermeld, blijkt dit uit een later charter, confirmatie van het hierna genoemde besluit omtrent de grashuur, door Filips de Schone op 22 augustus 1497.

De baan werd zelfs gemaaid. Al op 12 december 1483 geven de burgemeesters van Haarlem de ‘grashuur’ van de baan aan de getijdemeesters van de ‘prochiekerk ‘, de huidige Grote of St. Bavo kerk, doch bepalen tevens nadrukkelijk: ‘behoudelick dat dieselve baen niet jegenstaende en consent sal blijven en leggen tot een speelvelt als die van ouds en tot nog toe geweest is , na inhout der handveste‘ . Uit dat stuk blijkt trouwens dat de baan daarvóór al door de schutters werd gemaaid.

Graaf Albrecht was het golfspel blijkbaar zeer toegenegen. Daaruit volgt niet dat zijn voorganger graaf Jan dat ook was. Of het altijd vanaf het begin colf heette of diverse variaties kende, is niet vast te stellen. Maar als later in de eeuw het buitenspelen met stok en bal zo’n prominent plaats al heeft ingenomen, kunnen wij vermoeden dat in het begin van die eeuw het onder één of andere naam gespeeld werd.

Het is daarom wél mogelijk dat de jonge graaf Jan het spel kende en zelfs het spel speelde in één of andere vorm. Graaf Jan, die vanwege zijn leeftijd toen nog een regent naast zich had, kan juist vanwege zijn jonge leeftijd het colfpotje bedacht hebben als een passend rituele, wij zouden misschien zeggen ludieke straf. Maar ook hier blijft het noodzakelijk speculeren.

enkele conclusies

De absolute zekerheid waarmee het sprookje van van Loenen de laatste jaren binnen en buiten de golfwereld is verworpen, lijkt erg doorgeschoten. Ieder is gerechtigd zijn scepsis te houden over zo’n fantastisch verhaal met zo weinig bewijs erachter, maar men mag niet aanvoeren dat de waarheid van hun ongeloof bewezen is. Het door dr. Brongers aangevoerde bewijs blijkt niet wat hij het toedacht. Strikt gesproken houdt het juist de mogelijkheid in stand, zelfs op een zondag te colven. Ook de hypothese dat het spel bedacht is in een zoektocht naar nieuwe nationale helden in verband met de oorlog met België in de jaren 1830, lijkt bij gebrek aan enig positief bewijs van weinig gewicht. Het ware alsof we het oude sprookje dan slechts door een nieuwe vervangen.

Het is zeer goed mogelijk dat het ‘buiten met een stok slaan tegen een bal’ spel reeds in 1297 af en toe gespeeld werd. Vanaf 1360 weten we zeker dat het in de spelling met de C daadwerkelijk aanwezig was en toen niet meer ophield. Dus hoewel het jaar 1297 opmerkelijk vroeg lijkt, is het in elk geval niet buiten ons voorstellingsvermogen en kun je erin geloven.

Zelfs dr. Brongers gaat ervan uit dat het spel één of een enkel keer gespeeld is. Zo’n tweestrijd is dan wel iets voor een dorp als Loenen. Want er is slechts sprake van een tweestrijd van doorgaans vier mannen. Juist in één dorp waar twee gerechten, twee provincies op een voor buitenstaanders mysterieuze wijze door elkaar waren vervlochten, kan zo’n jaarlijkse tweestrijd een manier geweest zijn de onderhavige bevolking met hun onvermijdelijk wrevel wat stoom te laten uitblazen.

Het is echter ook mogelijk dat het spel oorspronkelijk vanuit de kerk ging. Letterlijk, voordat het rechthuis er was. Maar altaren in de kerk van Loenen waren de St. Ludgerus, Onze Lieve Vrouw van de Son, St. Cornelis, St. Antonij, St. Katrijn, St. Joris, St. Sabastiaen & St. Anna. De laatste twee waren van plaatselijke gilden. Wie waar lid van waren en hoe het in elkaar steekt is niet duidelijk. Wel moet ook dit betekenis hebben gehad voor hetzelfde volk dat later over het verhaal vertelden met rijmpje en al.

Het is duidelijk dat als het spel gespeeld werd, niet ieder zomaar mocht meedoen. Maar gezien het beperkte aantal mogelijke deelnemers, moet er een idee hebben bestaan wie mee mocht doen. We kunnen speculeren dat het wellicht huwbare jonge mannen waren van lager komaf. Er bestaan te lande zulke tradities die tot vandaag jaarlijks plaatsvinden. Te Loenen weten we natuurlijk niets hieromtrent behalve wat Breuninghoff ons meedeelt.

Breuninghoff lijkt eerlijk door te geven wat hem verteld is. Hij heeft het verhaal niet bepaald opgeleukt. Hij zet zelf twijfels bij wat hem onwaar lijkt. Het lijkt niet teveel te stellen dat het verhaal van Breuninghoff klopt, in ieder geval in die zin dat dit verhaal door meerdere mensen zo aan hem verteld is & dat (een deel van) de mensen het ook zo geloofden.

De schelvisbrief van van Blomswaard is op zijn minst curieus. De verbinding van ‘Huis te Velde’ met ‘het oude spel’ is erg frappant. Wanneer de schelvisbrief gelezen wordt met een zekerheid dat het verhaal niet klopt, kan men eroverheen lezen. Wie hoopt uit dit fragment van alle woorden in de talloze briefwisselingen tussen Kees en Louuis en hun onderzoek over de Loener geschiedenis iets over de colftraditie te vinden, mag het goed in zich opnemen en zelf hiermee de geloofwaardigheid van het verhaal wegen.

Hoogeveen naar van Blomswaard

De brief mag dan geen hard bewijs vormen, het is meer dan gerucht en speculatie. In een zaak waar het bewijs zo schaars is, is een half bewijs genoeg om op anderhalve bewijs te komen. In elk geval is er na anderhalve eeuw hier een gelegenheid het origineel verhaal opnieuw op archivalische, wetenschappelijke wijze tegen het licht te houden. Wie weet komt er ergens meer van van Blomswaard of soortgenoten bovenwater en kan dat alle twijfels rond de schelvis of zelfs de hele traditie wegnemen.

Tenslotte als we aannemen dat een colftoermooi mogelijk, zelfs misschien waarschijnlijk is, dan is het ook duidelijk dat het hele verhaal niet historisch juist is. We weten dat Gerard in de ton nooit gebeurd is. Of zelfs de minst ontwikkelde boer het verhaal wist en zoveel mensen het letterlijk geloofden, er heeft zich dan toch één fictief verhaal gehecht aan de traditie.

Dat het “waarschijnlijk om een overoud gebruik” ging, zoals Breuninghoff zegt, lijkt geen gekke gedachte. En er kunnen, zullen wel meer veranderingen aan het spel hebben plaatsgevonden. Wat de rol van Huis te Velde ook is, blijft opmerkelijk. Wellicht hebben de twee kastelen van het dorp vanouds, om het leuk, het toernooitje gefaciliteerd en zou ook de later aangegeven aanleiding van de arrestatie zich ook later aan het verhaal hebben gehecht. Dat geeft dan meer ruimte in tijd. Het colven hoeft dan niet meer per se terug te reiken naar 1297.

We moeten dan tevens ook vaststellen dat het harde bewijs voor aanhechting van de arrestatie van Heer Gerard van Velzen aan een eenvoudig potje colf er net zomin is. Alles lijkt alleen mogelijk.

lieu de mémoire

In al het ophef die er rondom het colfspel zich afspelen, wordt één verhaal telkens in de vertelling van Breuninghoff over het hoofd gezien. Het is jammer dat een voormalig plaats van herinnering nooit aandacht krijgt.

“De laatste bezitter van het slot had het voor af braak verkocht. Nog stond de ridderzaal in al hare pracht , en waren de kelders nog in stand , in welke laatste men als eene historische merkwaardigheid de plaats aanwees , waar FLORIS V bewaard was geworden en den ketting , waaraan hij was gekluisterd geweest.”

Eén vertelling over de ontvoering laat de graaf door ’t Gooi, via een “Middelburg” eerst naar Mynden brengen. Maar de meeste anderen laten de graaf vanuit het zuiden op Kronenburg aankomen. De oude kelders stonden waarschijnlijk niet onder de ridderzaal maar zouden onder de reeds ontmantelde donjon, het vermoedelijk oudste gedeelte van het kasteel, nog aanwezig zijn geweest.

Kronenburg is meerdere malen aangevallen en onhoudbaar achtergelaten. Het letterlijk, ritueel met de grond gelijkmaken zal niet hebben plaats gevonden en was niet nodig om een punt te maken. In hetzelfde jaar waarin de Heer van Kronenburg zijn reglement voor de kerk opstelt, zou even later iedereen wel meer aan zijn hoofd hebben dan illegaal sporten. In 1672 zouden de troepen van de zonnekoning het kasteel in beslag nemen en toen ze vertrokken hebben ze de boel opgeblazen. Van een ridderzaal zal toen niet veel meer over zijn geweest als we de tekening Sorious mogen geloven. Maar de kelders kunnen best behouden zijn gebleven.

Een vast geklonken ketting was misschien door de eeuwen heen niet de moeite waard weg te breken en als buit mee te nemen. Dat de kelders het meest oorspronkelijke of oudste gedeelte van het complex zal zijn geweest, kunnen we vermoeden. Voor zover we weten komt de ketting niet voor in de bekende beschrijvingen van Kronenburg. Of de Heren van Kronenburg de ketting als bijzonder vaderlands object beschouwden en het bezoek toonde, zouden we dan willen weten. Dus een saillante plek van nationaal belang eventueel.

Wisten de eenvoudige lieden van Loenen wel van de ketting voordat de Heer tot afbraak besloot en geloofden ze in dat verhaal? Misschien was het toch slechts een verzinsel van één of ander, om het bezoekje op te leuken. Maar zelfs als de kelder in 1296 dezelfde was die Breuninghoff daar aantrof en zelfs de ketting een originele ketting uit de 13de eeuw was, is het te betwijfelen of graaf Floris hier daadwerkelijk ooit is vastgezet.

Natuurlijk zullen dan door de eeuwen heen talloze ongelukkige onverlaten hier hun tijd hebben moeten afwachten na een of andere overtreding. De gevangenis van Kronenburg was daar. Dat maakt het al genoeg tot een gedenkplaats, onze reflectie waard.

Maar de graaf zal toch boven op zaal met enig egards zijn ontvangen. Hij zal meegegeten hebben. Wellicht waren inderdaad zelfs zijn honden mee. Op 23 Juni 1296, volgens de Juliaanse tijdrekening, was het nieuwe maan. Als men in de duisternis van die nacht het veilig achtten, zullen ze per bootje snel naar Muiden zijn gevaren, zonder aandacht bij Vreeland te willen wekken. Wellicht niet meer dan geblindeerd en een ernstig woordje geen gekke dingen te doen, zal al het ongemak geweest zijn dat de graaf had te ondergaan.

Als men niet onder Vreeland durfde te varen, heeft men de graaf, net als bij zijn ongelukkige laatste tocht op 27 juni, te paard gezet. Nooit op een wagen gezet of hem laten lopen. Natuurlijk, wat decorum. Want het was oorspronkelijk nooit om een moord te doen. Floris had hun gezamenlijke Engels zaak verraden door met Frankrijk gemene zaak te maken. Deze graaf diende in Londen bij de koning netjes afgeleverd worden om tegen de jonge Jan I omgeruild te worden. De oude graaf emeritus zou zijn tijd daar aan het hof kunnen vol maken na enig rituele bestraffing. Dat alles anders liep, kon nog niemand weten.

Het onnodig schofferen van de graaf en vooral de grafelijke waardigheid, had alles onnodig kunnen verergeren. De ontvoering was al erg genoeg. Willem van Aemstel had zich nog dezelfde dag van de 23ste uit de voeten gemaakt. De gevangene bleef toch ook de vader van de nieuwe jonge graaf. Als ze met Jan wel verder wilden, moesten ze hun best doen zijn woede of wantrouwen niet aan te wakkeren.

Het is desondanks heel jammer dat de ketting als nationale gedenkplaats er niet meer is. Tenzij die nu ergens onder de grond nog steeds op een metaaldetector wacht. Misschien wel onder de 18de hole!

reageren?

yjk