ALLE OBJECTEN VAN DE MAAND >>

april/mei 2025

geschiedenis & archeologie van de Vuursche deel 13

de Stulpselaan

De Stulpselaan, van de Zes Wegen kruispunt tot aan Pijnenburg is een populaire laan bij fietsers. Het is ook cultuurhistorisch een zeer interessante stukje waar de nodige vragen er omtrent nog openstaan. Ook zijn er tal van verzinsels en misverstanden om deze laan..

Hamaland

In het midden van de 10de eeuw, aan de randen van onze historische tijden, vormt de regio een uitloper van het machtige graafschap Hamaland. Graaf Wichmann bezat het graafschap Naerdincklant. Van een Holland of Gelre was nog lang geen sprake en een Utrechtse bisschop kon nog lang niet die landsheerlijke rechten uitoefenen die hij in de loop van de middeleeuwen zou verwerven. Waarschijnlijk kon de bisschop Zeist wel reeds tot zijn eigendom rekenen.

Na de romeinse tijd had er een ingrijpend wijziging in de omgeving plaatsgevonden. De hoogten van de Vuursche, Baarn en Soest kwamen als eilandjes te liggen in een zee van vrijwel onbewoonbare en ontoegankelijke veen, met de Utrechtse heuvelrug naar het zuidoosten en het Gooiland naar het noordwesten. Veel is van de vroegmiddeleeuwse bewoners is niet teruggevonden. Duidelijk is dat er slechts van kleine, vrij geïsoleerde gemeenschappen sprake kan zijn. Het veen, de randen hiervan en verspreide watertjes zullen de bevolking zeker van nut zijn geweest maar paden door het veen zullen met moeite aangelegd en onderhouden zijn.

Vrouwenland in 1597

Uit de latere situatie blijkt dat de graven van Hamaland voor de Vuursche bijzondere belangstelling moeten hebben gehad. De latere vermelding van een Hof van Elten op de Vuursche in 1449 verwijst hiernaar. Deze zal dateren uit Hamalandse tijden. De Vuursche kan natuurlijk mogelijk door vererving persoonlijk aan de graaf gekomen zijn of met steun van de keizer verworven zijn. Aanwezigheid van een hof, een curtis is mogelijk mede te verklaren door de winning van ijzeroer vlakbij. Andere Hamalandse hoven blijken zich hiermee bezig te hebben gehouden, bijvoorbeeld te Appel of het Uddelermeer. Het goed moet voor de graafschap van betekenis zijn geweest.

Hoe dan ook, vrijwel zeker moet de hof tevens een centrale, administratieve functie hebben gehad voor het gebied tussen Eem en Vecht, het latere Gooiland en Baarn en Soest. De weinige bewoners op zijn eigendom, de Vuursche zullen voornamelijk hofhorigen zijn geweest, die waarschijnlijk geen eigen land bezaten en in dienst van hun landsheer waren.

Of de grote man hier zelf geweest is, is niet met zekerheid te bepalen. Waarschijnlijk is dat wel. Hoewel de voornaamste politieke belangen van van Hamaland in het oosten des lands plaatsvonden, was het rondtrekken van een graaf essentieel voor het uitoefenen van zijn rol. Het lijkt vast te staan dat hij met de eerste ontginningen van Soest richting de Eem is begonnen.

Vrouwenland in 1619

Hij moest dan natuurlijk wel door zijn gebied kunnen reizen over wegen. Die infrastructuur was één van die zaken, die een graaf bezighielden. Die had ook de mogelijkheid de bevolking aan te spreken voor het onderhoud en misschien wel aanleg van wegen. Eenmaal liggend bedienden deze wegen ook de eigen bevolking.

Door haar ligging is bij de Vuursche een knooppunt van oude wegen. Vanuit het zuiden liep de weg op Zeist en naar Utrecht. Over de hoogte van de Vuursche liep de weg naar Hilversum en iets noordelijker vanaf de Zeswegen parallel hieraan de weg naar Laren, langs het Laapersveld. Naar het noorden liepen wegen naar Soest en naar Baarn over de Zandvoort. Al ontbreken vermeldingen in het archief en is er niets van een dorp uit die tijd nog teruggevonden, de wegenpatroon is een monumentale herinnering aan die tijd. Een rijkelijk begroeide hoogte als die van Baarn moet zelfs in het eerste millennium een te mooie prooi zijn geweest om volledig uit het economische verkeer te kunnen blijven.

Van een Stulpselaan zal geen sprake zijn geweest. Wel bevond zich tussen Soest en Zeist een dorp Hees, later onder gestoven. Dit zou een eigen weg richting het Gooiland kunnen hebben gehad. Deze zou dan richting de Zeswegen ongeveer over het latere Pijnenburg op of nabij de latere laan gelopen kunnen hebben. Waarschijnlijker hadden de bewoners van Hees via de oude weg op Soest toegang tot het Gooiland. Een pad kan er gelopen hebben naar het kruispunt van de Zeswegen, waar later de grens langs is getrokken. Maar dat hoeft ook geenszins het geval te zijn geweest.

Vrouwenland in 1625

Graaf Wichman IV van Hamaland heeft voor zijn jongste dochter Luitgarde te Elten een vrouwenabdij gesticht en hieraan een groot deel gegeven van zijn persoonlijke bezit (zijn allodiaal) en van zijn graafschap met landsheerlijk rechten. Voor een deel zijn deze in 996 door de keizer teruggedraaid ten gunste van zijn oudste dochter Adela en haar man. Blijkbaar is het Gooi inclusief de Vuursche aan Luitgarde (Elten) gekomen waarbij Soest en Baarn aan Adela zijn gekomen. Het graafschap Hamaland ging teloor en Utrecht werd de nieuwe “staat” onder leiding van de bisschop. Het land van Elten, het Gooiland was echter erkend en gerespecteerd. Naar deze oude grens werd gerefereerd in de overleverde beschrijving bekend bij de lokale bevolking in 1449.

het kapittel van Sint Jan te Utrecht

1085: usque ad Trenscoten et Furs

De Vuursche wordt voor het eerst rond 1200 genoemd. De oudste vermelding betreft waarschijnlijk het zogenaamde falsum van 1085. Hieruit blijkt een schenking van de bisschop van Utrecht aan het kapittel van St. Jan aldaar. Er blijken meerdere documenten in die tijd vervalst. Deze vervalsing moet zijn gefabriceerd tussen 1180 en de pauselijk bevestiging hiervan in 1216. De inhoud is naar men aanneemt wel authentiek. Is het opgesteld aan de hand van een informele afschrift van de afspraken of aan de hand van mondeling gemaakte afspraken, met getuigen aanwezig of van een verloren geraakte origineel?

Enkele onderzoekers hebben erop gewezen dat het ook enkele formuleringen bevat die in 1085 nooit zo opgeschreven kunnen zijn. Het lijkt daarom dat er nooit een charter is opgesteld in 1085 en dat die dus ook niet mede door de Hollandse graaf als getuige is ondertekend. In deze vroege tijd was dat ook niet nodig of vanzelfsprekend. Oorspronkelijk gold het collectieve geheugen van getuigen. Een later ontwikkeling is het verslag van de getuigen laten doorwegen, nog later hun stempel onder het verslag..

overeenkomst kapittel van Sint Jan te Utrecht en abdij van Elten

Voor ons deel van de wereld is de vijfde regel van het falsum van belang:

terram palustrem in Everkestorpe tante latitudinis superius quante erat terra eorum inferius in longitudine pertingentem usque ad Trenscoten et Furs

hetgeen zich vertaalt als:

moerassige grond in Everkestorpe zo breed als het hogere land het lage land in lengte oplopend tot aan Trenscoten en Furs

Everkestorpe, het dorp van Everik was aan de (oude) Vecht ter hoogte van het latere Achtienhoven. Trenscoten moet waarschijnlijk gelezen worden als de drie bergen, namelijk Horneboegse, Zwarte en Bosberg, de uitlopers van het hoge land van het Gooi. Een alternatieve verklaring is ‘drie omheinde plaatsen’ waar schapen gehouden zouden worden. Het wordt later hier en daar een enkel keer nog in de archieven genoemd.

Waarom tot Furs? Op de kaart vormt deze schenking een merkwaardig lange strook. Er was geen natuurlijke verbinding tussen de Vecht en onze streek. Het zou eeuwen duren voordat de wildernis hiertussen ontgonnen zou worden. En hoewel men vanaf de Vecht onze richting voortschreed, zou het land rond de Vuursche vanuit aangrenzende gerechten uiteindelijk ontgonnen worden. Eigenlijk waren het ten oosten van de Vecht twee schenkingen met een wildernis ertussen. Waarschijnlijk was het voornaamste dat er bossen aan een oude weg lagen van Zeist op Soest en Baarn, later de Vuursche Dijk. De hoogte van de Vuursche was een Eltens eigendom maar de weg liep blijkbaar er voorlangs.

Voor de kapittelheren was hier kostbaar hout te halen en daar was, in tegenstelling tot de grote veenmassa, geen grote investeringen voor nodig. Strategisch zorgde de bisschop hiermee dat de weg onderhouden bleef, een route over land naar de mond van de Eem.

Furs is later de Vuursche. Dit is onomstreden. Hiermee hebben we de oudste vermelding.

Het derde kwart van de 12de eeuw kenmerkt zich door een aantal grote stormen die in combinatie met een stijgend zeespiegelstijging veel schade aanrichtten in het Nederlandse laagland. De grootste en bekendste was de Allerheiligenvloed in de nacht van 1 op 2 november 1170.

MCLXXXV

Het oude Naruthi is naar wij vermoeden, hierbij grotendeels of geheel verdronken en zijn bewoners zijn als vluchtelingen opgenomen op het hogere land van het aangrenzende Gooiland waarbij ook de kerk hiernaartoe is verplaatst. Hierdoor was het kapittel erg benadeeld. Er was het grote kapitaal verlies maar die kerk was politiek erg gevoelig. Deze rechten konden niet zomaar verloren gaan. Harry van der Voort heeft hiernaar een studie gedaan. Er moet ter compensatie rond 1180 een ingewikkelde ruil hebben plaatsgevonden. Bekend is de overeenkomst, op de rug gedateerd 1185 (MCLXXXV) tussen kapittel en abdij. St. Jan kreeg een rol in het land van Elten. De kerk zou gezamenlijk beheerd worden. Het op dat moment vrijwel onbruikbare land ten noorden van het Gooiland mocht door de Gooiers worden teruggewonnen, waarbij het kapittel eigendom over stukken maatland (verdronken veenland) behield. Dit werd aan het territorium van het land van Elten toegevoegd. Hiervoor heeft, naar we vermoeden dan het kapittel de hoogte de Vuursche, mogelijk met hoge en lage heerlijkheid gekregen. Aldus ontstond er één aaneengesloten heerlijkheid de Vuursche bestaande uit eigendommen op territorium van het bisdom Utrecht en dat van de abdij van Elten. Hoe de oude grens liep, wist men lokaal in 1449 nog precies maar zou later nog velen, sommigen tot vandaag nog bezighouden.

Vrouwenklooster in de Bilt

Met de stichting van het benedictinessenklooster te De Bilt, beter bekend als Vrouwenklooster, vóór het jaar 1113 gesticht door abt Ludolf van de St. Laurensabdij te Oostbroek aldaar op het abdijgoed De Nieuwehof ten behoeve van de nonnen uit deze abdij die tot dan toe een dubbelklooster was geweest, breekt een nieuwe periode aan.

Bisschop Godebald maakte, met steun van de keizer Vrouwenklooster in 1121 tot een semi-zelfstandige stichting, die in 1139 formeel werd voltooid. Officieel was, zo neemt men aan, de scheiding tussen beide kloosters pas in 1370 volledig. Later lag op en bij het kloosterterrein het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, KNMI te De Bilt.

afbeelding opgenomen met de contouren van Vrouwenklooster, in het gebied dat nu Kloosterpark heet

Het eigendom van het land tot aan de Vuursche, tot de plaats van de Zes Wegen bevestigd door bisschop en keizer moet dus uit 1139 dateren. Om de strekking van het land te duiden werden greppels langs de grenzen gegraven. Op de oude kaarten staat deze aangegeven als de Vrouwengrup. Hier is het begin van de Stulpselaan, in historische zin. Dat het pad hier vanaf naar het noorden vandaag ook zo heet, sluiten we even de ogen voor.

De oude weg vanuit Zeist maakte met een klein strook land ten westen hiervan, deel uit van het land van Vrouwenklooster. Als noordelijk grens was de weg richting Baarn, de Zevenlindenweg, vroeger Vuursche Dijk, tussen de splitsingen met de weg naar Hilversum en de oude weg naar Laren, welk punt later dus de Zes Wegen genoemd werd. Het lijkt dat het land zich oorspronkelijk ook uitstrekte tot en met het latere Pijnenburg hoewel op veel latere kaarten de grup op de Stulpselaan een stuk zuidelijker is doorgetrokken. Op het huidige kaartbeeld is daar niets meer van te zien.

architectonisch fragment van het oude klooster

Vrouwenklooster had dus haar taartpunt verworven aan de Zes Wegen. Het Stichtse deel van de Vuursche was daarmee in twee delen verdeeld. Ten noorden bevond zich het Gooise deel van de Vuursche. Dit was wel een kleine aantasting van de toen al oude rechten van het kapittel van Sint Jan. Maar als niet alleen de bisschop maar zelfs de keizer zijn instemming geeft, wisten de kapittelheren dat het soms beter was je zegeningen te tellen. Wel was hiermee grond tot spanning over het gebruik van dat land gecreëerd dat eigen zelfs zou doorgaan tot 1797, toen de geestelijkheden allang verdwenen waren en het eigendom was verworden tot puur burgerlijke fondsen.

Niet dat het klooster meteen in 1139 al zijn eigendom kon gaan verzilveren maar potentie had het. Men kon er zelf het hunne halen, hout, turf, de jacht en de vogelarij, belangrijke rechten. Men kon ook land gaan verpachten tegen een afgesproken vergoeding. Waarschijnlijk legde men al snel een pad langs de oostelijke Vrouwengrup, een begin van een Stulpselaan.

De eerste eeuwen stond de geschiedenis niet stil. Maar over het Vrouwenland weten wij niets. Echter halverwege de 14de eeuw haalt de geschiedenis het gebied in. In het conflict tussen stad/bisschopspartij en de pro-Hollandse partij, onderdeel van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, met de slag op het Lapersveld had het kapittel de verliezende partij gekozen.

De van Drakenborgs waren aanvoerders van de winnende Stadspartij. Zij bezigde zich al met de veenontginingen in het Baarnsveen en kregen het gedaan de Vuursche van het kapittel in pacht te krijgen. Zij wilde ook een versterkt huis bij hun nieuw bezit. Dit moest echter niet op het land van het onbetrouwbaar gebleken kapittel. Een versterkt huis op hun eigendom zou hun status verhogen.

De eer viel Vrouwenklooster toe. In 1362 gaf het Vrouwenklooster aan de Utrechtse bisschop Jan van Arkel in eeuwige erfpacht een stuk veenland ‘tot Soest wert langhes by der Vuersen alse van tseventich roeden breet ende van der Vuersen tot Zeyst wert tsestich roeden lanck mit eenre hofstede die dair in gelegen is dair Wernaer voirseyde nu op getimmert heeft…‘. De bisschop op zijn beurt gaf dit goed weer in leen aan Werner van Drakenburg. De eerste keer dan dat Drakesteijn onder de naam ‘Drakesteijn’ voorkomt, is in het leenregister van de Utrechtse bisschop Floris van Wevelinkhoven uit ca. 1381-1383. Frederik van Drakenborg, de zoon van Werner, houdt dan in leen: ’thuys tot Drakensteyne mitter hofstede, daert in leget, mitten dagelix gherechte, mit tynse ende mit tiende, alst gheleghen is.

Het klooster kreeg een kleine vergoeding. Het kleine stuk land leverde zo toch nog iets op. Wellicht kon met Drakesteijn in de toekomst afspraken gemaakt worden over verdere verpachting.. Dat is dan ook blijkbaar gebeurd, al ging dat niet van een leien dakje.

Bij het overlijden van de priorin Frederica van der Maarn in 1456 waren er 22 nonnen die de verkiezing van Geertruida van Groenestein tot nieuwe priorin bevestigden. Geertruida van Groenestein die men hier samen met haar moeder Ghertruut van Tetwick in de kapel van Oostbroek ziet, werd in 1456 tot priorin van vrouwenklooster verkozen. (Utrechts Archief, beeldbank nr. 107502, reproductiefoto uit 1910.)

In 1475 verkoopt de priorin aan Thonis Evertsoen van Vlowijck en zijn vrouw Gheertruyt “ende haeren naecomelingen” de offgrift , afgraving, van een 12 roeden breed strook naar wij aannemen tussen de Oude Gracht en de Vuursche, langs de Vrouwengrup, waar later het landgoed Pijnenburg verrees.

Dit hield het recht tot vervening in, waarna het land in oorspronkelijke hand terugging. In 1510 hebben de nakomelingen dit inderdaad teruggegeven. Vernoemd naar de uitgever of naar de gebruiker of beiden, het stond bekend als Gheerkin Veens‘.

De vader van Geertruida was Jan de Ridder van Groenestein, een ridderhofstad tussen Neer- en Overlangbroek. Aan de Biltse Grift, bij de weg tussen De Bilt en Utrecht lag overigens ook een huis Groenestein.

Een opvolgster als hoofd van het klooster, Henrica van Erp, was in 1503 de eerste die met de titel ‘abdis’ werd gekozen. Zo staat het tenminste in de bisschoppelijke akte van bevestiging: Henrica wordt daarin omschreven met de woorden ‘novissime abbatisse’ of ‘onze nieuwste abdis’. Zij schreef een kroniek van het klooster in één afschrift en gedrukte versie overgeleverd.

Er staat:

‘Uyt seecker out boek geschreven door de hant van vrouwe Henrica van Erp, abdisse in Vrouwenclooster buyten Utrecht. Anno 1139 doe was Vrouclooster getimmert ende werden die juffrouwen hier in’t clooster geset. Anno 1421 starf vrouw Euphemia van den Berge, vrouwe van desen clooster, op Sinte Gillisdagh. Anno mccccxl sterf vrouw Willam van Ostrum, des daegs na Divisio Apostolorum, vrouwe van desen clooster. Anno mcccclvi sterf vrouwe Frederica van de Marn, op Sinte Cilia-avond, vrouwe van desen clooster. Anno 1469 timmerde mevrouwe van Groenesteyn den reventer, coste mlxxxi rijns gulden en 13 stuyvers, daer diverse toe gaven …’

(Vertaald: “Uit zeker oud boek, geschreven door vrouwe Henrica van Erp, abdis van Vrouwenklooster buiten Utrecht. In het jaar 1139 was het houten gebouw van het Vrouwenklooster gebouwd en werden de jonkvrouwen in dit klooster ondergebracht. In het jaar 1421 stierf joffer Euphemia van den Berge, priorin van dit klooster, op St. Egidiusdag [1 september]. In het jaar 1440 stierf op de dag na Divisio Apostolorum [16 juli] joffer Wilhelma van Oostrum, priorin van dit klooster. In het jaar 1456 stierf op de dag voor St. Cecilia [21 november] joffer Frederica van Maarn, priorin van dit klooster. In het jaar 1469 liet priorin [Geertruida de Ridder] Van Groenestein de eetzaal bouwen. De kosten bedroegen 81 rijnse guldens en 13 stuivers. Van verschillende kanten werd daarin bijgedragen.”

Een klein uitstapje, omdat we er toch even zijn. Hier zien we beelden uit de Heilig Grafkapel van Vrouwenklooster. Het is het werk van een onbekende maker van een grafleggingsgroep met drie heilige vrouwen (Maria, Maria Magdalena en Maria Cleophas). Verder ziet men de hoofden van de apostel Johannes en van Jozef van Arimathea of Nicodemus. De beeldengroep is van Baumberger kalksteen en heeft sporen van polychromie. (Collectie Centraal Museum, Utrecht; schenking 1898. Beeld en copyrights Centraal Museum, Utrecht /Ernst Moritz.)

Bekend is dat er sinds 1494 een model van het Heilig Graf aanwezig was de abdijkerk, met tenminste vijf beeldjes van een graflegging. Ongetwijfeld speelden deze altaren een rol in het devotionele leven van het klooster. We lezen in de kroniek van Henrica van Erp:

Joffer Maria Gruyters, onze priorin, liet in 1494 het Heilig Graf maken. Het werd ingewijd door wijbisschop Jan van Riet.’

We lezen in Henrica van Erps kroniek over de rampspoed die in 1528 Vrouwenklooster en met name het Heilig Graf trof:

‘Op de dag na Sint Servaas [14 mei] kwam heer Jan van Belresum hier met alle soldaten die op de dag voor Pasen [14 april] naar de Vaart [Vreeswijk/Jutphaas] waren getrokken in opdracht van de Hollanders. Zij verbrandden onze windmolen en ze braken onze kerk aan beide kanten open en ze sloegen het raam aan de bovenzijde van het Heilige Graf er uit en sloegen dat [graf] aan stukken. Ook werd een ijzeren tralie in [een venster van] de zaal van het huis van de abdis uitgebroken. Daardoor kropen zij naar binnen. Zij namen [ook] onze 22 bedden en alles wat we hadden en plunderden ons klooster zo, dat er zelfs geen pot was achtergebleven ‘om een spreeuwtje in te [kunnen] koken’. Ze grepen onze knechten en namen al onze beesten. Men sloeg hier in het klooster 148 ramen kapot, nog afgezien van de ramen die ze [buiten het kloostergebouw] in het kloosterhof kapot sloegen.’

Het oorlogsgeweld is een grote trauma geweest voor de dames. Maar ook de goede relatie met de directe buren heeft de abdis voor hoofdpijn gezorgd. Hoe krachtig het klooster onder deze dame voor zijn rechten opkwam wanneer anderen die grenzen overtraden, blijkt uit het volgende citaat: ‘Op de donderdag na Pinksteren van het jaar 1512 [6 juni 1512] reisden […] [twee joffers] voor ons naar de Vuursche. Daar vernietigden zij de turf die de turfstekers van de Heren van St. Jan [illegaal] in […] [ons] veen hadden gestoken.‘ Dit land bij de Lage Vuursche wordt dus nog steeds Nonnenland genoemd. Het zou niet de laatste keer zijn dat er ruzie was. Later zou Drakesteijn een derde gracht om het slot graven, zonder toestemming van Vrouwenklooster, gedeeltelijk op hún land, zo meende zij..

In 1582 wordt het klooster opgeheven. De eigendommen vervallen aan de staten van Utrecht en worden geprivatiseerd. Van Rheede zal als heer van de Vuursche het goed loskopen van het nog bestaande maar inmiddels zuiver burgerlijk kapittel en het opdragen aan de prins van Oranje. Toch zal dit niet de fundamentele onduidelijkheid tussen de rechten van een bloot eigendom van Vrouwenklooster en gebruiksrechten van Drakesteijn opheffen.

Vrouwenland in 1626

Het gebied komt voor op kaarten uit 1597, 1619 en 1625. Op de kaart van de loting van 1626 kunnen we voor het eerst iets meer details leren kennen. Het door de nioeuwe eigenaren zelf beschouwde gebied van Vrouwenklooster waar het goed Drakensteijn alle gebruiksrechten over bezat, betreft de gehele taartpunt tot een lijn iets ten noorden van de 300 Roedenlaan, vanaf de hoek van die laan met de Stulpselaan bij Pijnenburg, tot de rand van de bebouwing aan de Dorpsstraat. Ten zuiden (links) heet het Vrouwe Clooster Velt.

De volgende goede kaart van het gebied, op Vuursche film 6 plaatje 443 van het archief te Utrecht is veel gedetailleerder. De kaart moet ergens uit de tweede helft van de 18de eeuw stammen. (Op 22 juni 1781 trouwt in de oude kerk van Baarn een op de kaart genoemde Jan Willemse van Baaren (familienaam, want apart vermeld) geboren en wonende te Baarn, weduwnaar van Aaltje Dirkse van Kooij, met Judikje Berentse de Mee, jongedame eveneens geboren en wonende te Baarn.) Deze kaart vertoont anderhalve eeuw later nog veel overeenkomst met 1626. de zuidelijke scheidingslijn is echter naar de 300 Roedenlaan opgeschoven. Daar is genoemd de Grifte, de flinke greppel, die er nog ligt. Het Drakesteijns bezit heet de Erfpacht Landen. Langs Vrouwen Klooster loopt Nonnegroep naar het zuiden door.

laat 18de-eeuwse kaart

Maar het hield niet daar op. Waarschijnlijk was Drakesteijn al in deze tijd bezig met dat zuidelijke Vrouwenkloosterland. In elk geval heeft Drakesteijn in 1797 het gehele gebied tot aan de Pijnenburger Grift aan zich getrokken en maakte het na de Franse tijd deel uit van de gemeente de Vuursche.

De oudste topografische kaarten uit de 19de eeuw betekende nog geen vooruitgang voor onze laan. Maar tegen het eind van die eeuw wordt het voor wat de details van het gebied betreft allemaal een stuk beter. Sinds deze eeuw hebben wij digitale hoogtekaarten, met al je erover kunt zeggen, dat is best wat, toch nog voorlopig een ongekend goede instrument om óók het landschap hier te leren kennen.

de laan

Als we op de Zes Wegen staan, bevinden wij ons dus op een plaats met meer dan een millennium geschiedenis. Naar het zuiden ligt de Stulpselaan voor ons, een bijzonder fraaie, brede beukenlaan. Rechts bevindt zich het oude Vrouwenland dat het goed Drakesteijn in gebruik had, links hoorde bij de Vuursche, sinds de tweede helft van de 15de eeuw uitgegeven ter exploitatie aan die van Baarn.

Wat onmiddellijk opvalt is de mooie kuil van Drakesteijn met dagcamping en eethuis. Hoe feeëriek de kuil zich mag voordoen, erg oud is die niet. Die is na de WOII tot de jaren zestig uitgegraven door de ‘dolle’ jonker Bosch van Drakenstein voor het zand. Het resultaat is wel aardig al zal het eeuwig zonde blijven dat zo’n interessante plek nooit op zijn oudheid nader onderzocht is.

Het Vrouwenland wordt genoemd bij de overeenkomst van 1626, de loting waarvan we sinds kort gelukkig de kaart hebben. Uit het stuk lezen wij:

40 morgen zijn heetveld, in gebruik bij Cornelis Joncker met huis getimmerde en landen daaraan. Davelaer voor ⅓ en van Beverwijck voor ⅔ claimen het het recht noppende de uitslaninge ten erfpacht van zekere polders van Vrouwenklooster, krachtens de overeenkomst van 7 november 1625.

De jaarlijkse rente zal worden opgebracht door van Beverwijck en de heer van de Vuursche, ieder voor hun deel.

  1. geen eigenaar of gebruiker, noch de heer van de Vuursche zal vreemden op de Vuursche of aan deze in gebruik gegeven veld van Vrouwenklooster consenteren schapen te weiden of plaggen te slaan en daarvan af te halen
  2. de Pijnenburgergracht moet behoorlijk behouden worden, aan de lage velden aan de zuidzijde van de Vuursche zal een aansluitend gracht gegraven mogen worden indien de meerderheid van stemmen dat willen, tot 1200 gulden per derde part.

Op de kaart zien wij nog een huis getekend op de Vuursche (ongeveer aan de begin van de Hoge Vuurscheweg). De tekst lijkt het huis van Jonker op het Vrouwenland te plaatsen. De kaart is echter daar leeg. Omdat de tekst en de kaart contemporain zijn en een huis op het Vrouwenland ongetwijfeld op de kaart zou zijn opgenomen, kunnen wij met enig overtuiging vermoeden dat het huis van Jonker inderdaad dat op de kaart is, iets ten noorden op de Vuursche gelegen.

Het Vrouwenland was dus heetveld, schrale heide. Het was geen landbouwgrond en ook geen bos. Schapenweiden, plaggen slaan en eventueel nog wat veen. Wel van waarde met toekomstige potentie. Uitslaningen was het woord voor baten in welk vorm dan ook. Het had niets met fysieke uitgangen te maken. Die baten konden wellicht vergroot worden indien er een betere aansluiting op de Pijnenburger Grift verwezenlijkt kon worden. Plannen waren blijkbaar nog niet concreet maar men was er blijkbaar al mee bezig.

De laat 18de-eeuwse kaart geeft alweer veel meer informatie. Leuk is te zien waar de topografische kaart uit het begin van de vorige eeuwen op het terrein nog niets aangeven, deze kaart op de plaats van het restaurant reeds iets aangeven. Het is leuk dat de oude kaart toch een soort continuïteit aangeven in zo’n detail, die door latere topografen over het hoofd is gezien.

We lopen de laan op. Aan het eind van de kuil komen we op een flinke wal, die aan de overzijde van de laan doorloopt. Het splitst het land aan de laan duidelijk in twee gedeeltes. Erlangs loopt een pad. Vanaf de ijskelder van Draksteijn zigzagt deze hierlangs en gaat verder noordoostwaarts langs de rand van het bos, min of meer parallel aan de Zevenlindenweg. Waarschijnlijk liep deze route vroeger wat directer vanaf Wernaers Hofstede, Drakesteijn over de kale heide. Mogelijk kan dit oud weggetje op een respectabele leeftijd terugzien. Het zou dan ook zeer wel mogelijk dat dit pad ooit de strekking aangaf van de Vuursche voordat die naar het zuiden is uitgebreid.

oud pad en scheiwal

We vervolgen ons weegs langs de woningen van de weinige bewoners van deze laan. Zij hebben een idyllisch boeren uitstraling met de beesten en de tuin. De huizen zijn rond 1900 gebouwd. Dankzij de laat 18de-eeuwse kaart weten we dat er toen ook een gebouw stond, een beetje rond getekend. Ook lijkt de indeling van het terrein reeds op die kaart zijn beslag te hebben gekregen. Mogelijk een klein boerderijtje maar net zo goed een buitenhuisje. We weten het niet.

Het volgend blok was als dusdanig ook reeds uitgezet toentertijd. Het is nog door weer een flinke wal van de buurman gescheiden. Maar niets wijst erop dat hier ooit op gebouwd is. Wellicht hebben ze al heel lang bij elkaar gehoord, ondanks die scheiwal.

Met de hillshade filter toont de digitale hoogtekaart een heleboel geschiedenis. Aan onze laan vallen al die ribbeltjes dan op. Waar verveend werd, kun je deze terug. Soms smal en laag, soms hoog en breed. Schier oneindig herhalingen. Het boek van hun typologieën is niet geschreven. De variatie in oriëntatie en voorkomen zal chronologische informatie kunnen hebben maar ook toevallige lokale omstandigheden zullen een rol hebben gehad. Misschien gaven particuliere afwegingen vaak de doorslag. Een stukje ontbrekende kennis maar verwijzen naar vervening doen ze. Wie weet?

Na deze twee blokken komen we bij een onverkavelde terrein, weer gescheiden door een wal en een pad. Andere wallen met een andere oriëntatie. Ook zien we met behulp van de hillshade filter met enig moeite hetzelfde patroon aan de overkant van de weg. We mogen concluderen dat beidem andere verveningen betreft, die in beide gevallen oorspronkelijk over de weg verder gingen. Het is een schitterend ogend natuurgebied, open bos. Men kan zich wanen in een oud landschap. Men houde er wel rekening mee dat oorspronkelijk een bovenlaag veen met andere begroeiing aanwezig was. We komen nu bij de bocht in de weg, eigenlijk het begin (of zo u wilt, het einde) van de laan over Pijnenburg.

We komen dan bij de 300 Roedenlaan met de Grifte. Als u verder wilt, zult u dat tegenwoordig te voet moeten doen. Voor fietsers (of auto’s of invalide wagens) is het afgesloten. Niet getreurd, we wilden hier toch omkeren, Pijnenburg is weer een ander verhaal.

Het huis aan de overkant is ook rond 1900 gebouwd. Het staat al vele jaren leeg. Doodzonde, maar ja, zo gaat dat soms.

Terugkerend komen we eerst bij het Pluismeer. Het is nu afgesloten, heide in ontwikkeling. ’s Winters vriest het hier snel dicht, het is ondiep. Het water staat nu hoog. Dat was blijkens de kaarten van tijdreis tot de jaren ’70 wel anders. Niet meer dan een grachtje. Toch zal er misschien iets meer water gelegen hebben. Een camping heeft in de jaren 60 & ’70 eraan gelegen. Wat over is van het campinghuisje staat nog erachter.

Op de kaart van 1860 is hier nog geen spoor van een water. Op de laat 18de-eeuwse kaart ook niet. Daarop is ook te zien dat midden door het latere meer de scheiding tussen de Vuursche en Baarn liep. Het meertje is dus relatief jong. Wel was er een ouder watertje. Bij het Meerhuis op Pijnenburg. Rond 1900 is dit nog als moerig plek aangegeven. Ook hier is het niet diep geweest. Allang leeggelopen zoals ook gebeurd met een Ravenswaaij en Kievitsdel ten noordwesten van de heerlijkheid. Op de kaart geldig voor 1815 zien we verderop nog twee meertjes.

de camping

Opmerkelijk is de dubbele wal, met enkele kleinere wallen er direct achter. Op de laat 18de-eeuwse kaart zien wij dat deze lijn geraaid was op de kerktoren van Baarn, hetgeen klopt. Meer dan zomaar een verveningsrelict. Die kaart geeft aan dat het deel uitmaakt van een behoorlijk grote omgrachting die aansloot op de Grifte. Die aansluiting is allang verdwenen maar tot de camping er kwam, was die omgrachting min of meer integraal aanwezig. Nu is visueel de verbinding tussen de twee stukken verbroken maar nog wel naspeurbaar. Op de digitale hoogtekaart is hun verband evident.

Het is duidelijk op de hillshade kaart te zien dat de twee zuidelijke terreinen aan deze oostelijke zijde van de laan, weliswaar oorspronkelijk aparte verveningen kenden maar later bij elkaar zijn gevoegd, waarbij er weer nog iets verveend is.

Ook is op de laat 18de-eeuwse kaart duidelijk vlak aan de laan, die vrij smal is getekend, nog een gebouw is geweest. Wellicht over de laan! Geen hoogte kaart of andere topografische kaart geeft een suggestie hiervan. Het moet toch een behoorlijke ding geweest zijn. Geen kasteel maar toch een flinke huis, een grote schuur of poorthuis. We weten er niets van, alleen dat het er dus wel is geweest.

Het omgrachte terrein kent ook enkele diepe gaten. Op grond van de tijdreis kaarten zouden we kunnen vermoeden dat deze allen na 1982 gegraven zijn. Dat zou heel goed gekund hebben daar er nog meer relatief kortgeleden gegraven is. Maar dankzij de laat 18de-eeuwse kaart is het duidelijk dat deze dan tenminste wat eeuwen teruggaan.

een oud gat in het bos

Ten noorden van dit terrein is een ander merkwaardig terrein. Het noordwesten is daar iets hoger gelegen. De hillshade toont een eenduidige verveningspatroon. In het veld zijn die niet gemakkelijk terug te vinden. Toch geven de glooiingen sterk de suggestie dat het gehele blok tot aan de Zeven Lindenweg één ontginning was. Een aantal kleinere en hogere wallen liggen bij een stuk direct aan de Stulpselaan. Deze suggereren dat ook hier later nog weer iets verveend is. Zijn bredere wallen ouder dan smalle? Dat lijkt hier het geval.. Of hier net zoals met de zuidelijke terreinen een verband is geweest met met de overkant van de laan, valt door de inspanningen van die dolle jonker niet meer na te gaan.

Voor ieder nog gemakkelijker terug te vinden, is de indeling van het terrein. Het gehele terrein is opgedeeld in twee vierkanten met nog een rechthoekig blok ten noorden aan de Zeven Lindenweg. Van die vierkanten is de noordelijke verdeeld in drie gelijke stroken. Maar het lijkt dat later een gedeelte door middel van een wal bij de zuidelijke vierkant is getrokken.

Die zuidelijke vierkant heeft daarin gelegen twee omwalde kleinere vierkante terreinen. Het overblijvende stuk heeft een hoekje verloren door de oude weg hierlangs. Het terrein ten oosten van dit het terrein als geheel vertoont een flinke ontginningspatroon, ook bij een boswandeling evident aanwezig.

We kunnen het niet zeker weten maar het terrein met de wallen en die met de omgrachting lijken hun eigen verhaal te hebben. Het is natuurlijk mogelijk dat een rijke investeerder in de gouden eeuw voor zijn geld van alles heeft ondernomen. Maar de verschillende kaarten lijken toch te duiden op twee terreinen met hun eigen verhaal. Dat de laan twee zulk merkwaardige terreinen heeft, gescheiden door een oude weg, maakt de Stulpselaan een cultuurhistorisch kleinood.

Verzinsels & Misverstanden (of Leugens & Mystificaties)

De bijzondere overblijfsels aan de laan hebben tot de verbeelding gesproken. Of de verbeelding de meest aangewezen raadgever is om het verhaal te vertellen, hangt ervan af wat je wilt. Als echter de oudheid je liefhebberij is, wil je graag een beeld, zo goed en zo kwaad als het gaat dat toch dat een realiteit benaderd. Ook als we niet alles weten, wat we weten, kan duidelijk gemaakt worden. “Wat is nu echt gebeurd?” Onhaalbaar ideaal! Maar we weten soms ook wat zeker niet is gebeurd.

dubbele wal vanaf de laan

Echte archeologen hebben de dubbele wal bij het meer gezien. Zij noteerden “mogelijk laat middeleeuws”. Niet zo’n gekke gedachte. Zij zagen dat er iets bijzonder aan de hand was maar hadden geen idee wat. Het attent maken op sporen van het verleden is altijd goed. En zij lieten genoeg ruimte voor interpretatie.

De heer van de Vuursche heeft in 1464 een overeenkomst met Baarn gesloten voor de vervening in het gebied. Enkele overeenkomsten zijn nog ouder. Nog in 1570 kwam nog een overeenkomst tot stand met de collectiviteit van Baarn. Hoewel ze alle tezamen genoemd worden, lijkt het erop dat ze in kleine groepjes voor eigen succes gingen. Kleine stukjes waardevol veen beetje bij beetje geoogst. Waarschijnlijk zijn de grote stroken met walletjes niet door hen veroorzaakt, tenminste niet als zij voor zichzelf werkten. Zulke zware wallen zullen zij niet gemaakt hebben.

We zouden kunnen speculeren dat het hier een grenswal betreft. Maar die dubbele wal is niet los te zien van de gehele omgrachting. Toen de archeologen deze opmerkten, was door het bos en de camping de twee stukken visueel van elkaar gescheiden. Men heeft nooit de rest opgemerkt. Er waren aan de ene hand ook in de laatste kwart van de vorige eeuw nog geen digitale hoogtekaarten. Aan de andere kant was het geheel op iets oudere topografische kaarten nog duidelijk te zien. Maar dat was op de latere kaarten door de camping niet meer geheel duidelijk.

Heeft de omgrachting nog tijdens de middeleeuwen plaatsgevonden? Dat lijkt toch niet het geval. Het is weliswaar waar dat de beschikbare kaarten van het gebied uit 1597, 1619, 1625 en 1626 niet alle details tonen zoals de moderne kaarten dat willen doen. Alleen die wallen, grachten of greppels die noodzakelijk waren om weer te geven wat men wilde, zoals de Vrouwengrup, werden weergegeven. Slechts in 1625 wordt deze expliciet genoemd maar door de kenmerkend taartpunt is die eenvoudig op de andere kaarten terug te vinden.

dubbele wal van achteren

Maar een omgrachting staat niet op zichzelf, naar we met zeer grote waarschijnlijk kunnen vermoeden. Er moet toch iets op het terrein gestaan hebben. Zeker de kaart uit 1626 zou iets van een huis of bedrijf tonen, als die er toen geweest was. Mogelijke was alles toen al weg en moeten we toch naar de middeleeuwen kijken.

Echter is van belang dat op laat 18de-eeuwse kaart de omgrachting ook niet op zichzelf staat, wat de hydrologie betreft. De Grifte is gegraven, die nog ligt langs de 300 Roedenlaan. Beiden waren er niet in 1626. Formeel is de mogelijkheid dat aanwezig dat ze er geweest kunnen zijn op het Vrouwen Clooster Velt en slechts niet zijn aangegeven omdat ze dan misschien buiten het goed Drakesteijn lagen.

Maar dat lijkt moeilijk te geloven. Het had wel uitgemaakt als die er lag. Geen van de oude kaarten geeft dáár iets aan. Ook wordt in geen stukken voor die tijd gewag gemaakt van de Grifte. Daarom zal ook het omgrachte terrein ook nog niet in 1626 zijn beslag hebben gekregen.

Dus is die dubbele wal en de hele omgrachting zeker niet middeleeuws. Van een oorspronkelijke vervening ter plaatse kunnen we dat nog niet zeggen maar daar ging het hier niet om. Het staat dus wellicht in uw archeologische gidsje van die late middeleeuwen maar het betreft daar dus een misverstand.

kampeerterrein Pluismeer

Een volgende kwestie is echter van een andere orde. Een aantal jaar geleden kwam een boek uit “Duizend jaar Baarn”. Er staan leuke dingen in maar over de Stulpselaan schrijft Jan van der Laan dat enkelen hier een kloosterhoeve Vossenberg vermoeden. Vermoeden staat een ieder vrij. Niet gehinderd door kennis mag ieder erop los fantaseren. Het is ook niet de mening van van der Laan. Hiernaar gevraagd, denkt hij dat niemand precies lijkt te weten hoe het zit.

Vervelend is het dat dit minder scrupuleuze geesten zo’n mededeling in een mooi boek kunnen aanhalen om een eigen geschiedenis te schrijven. Als zo’n persoon zijn stukjes in de lokale bladen daarvoor mag gebruiken, worden ongefundeerde verzinsels onder een groot publiek verspreidt. Mensen die ervan uitgaan met het werk van een eerlijke, consciëntieuze onderzoeker te doen te hebben, worden hierdoor nodeloos misleid.

De Vossenbergen komen precies twee keer in de bronnen voor, voor zover we weten. In 1449 komt het voor in de plaatsbepaling van de hof van Elten, die wordt doorsneden door de oude grens tussen de Vuursche in ’t Sticht en de Vuursche onder Gooiland, waar het in het stuk om te doen is. Dan wordt Vossenbergen getekend op de kaart uit 1625 tussen twee cirkels in de 130 Morgen (200 is doorgestreept), een duidelijk eind van de Vrouwengrup af.

Dat zou genoeg moeten zijn deze misleiding te ontzenuwen. Voor zover we kunnen nagaan komen de Vossenbergen overeen met twee achter elkaar liggende bergjes op de oude weg naar Soest. Tenzij de gehele 130, misschien wel 200 morgen tot deze verder nergens bekende hoeve behoord hebben.

Deze heeft echter geen spoor achtergelaten. In de stukken van Vrouwenklooster wordt nergens gewag gemaakt van die hoeve. Ook de kroniek van abdis van Erp en haar opvolgers noemen hier niets van. Een kloosterhoeve zou ook op het Vrouwenland logischer wijs moeten staan. En daar staan ze niet getekend in 1626. Ook als op de Vuursche zo’n hoeve gestaan had, had toch wel iemand iets daarover opgetekend. De Vossenberg waren bekend genoeg in 1449 als referentie te dienen. Zij waren prominent genoeg om op de kaart van 1625 gememoreerd te worden. Meer is er niet.

Nog zonder ons druk te maken wat wij bij een kloosterhoeve zouden moeten voorstellen (daar maken de voorstanders van deze theorie zich ook niet druk over), geen pachters of beheerders ooit genoemd, geen rekeningen of overdrachten. Het lijkt overduidelijk dat dat Vossenbergen geen hoeve kan zijn.

Maar waar kennis over de werkelijke situatie ontbreekt, men het bewijs nooit onder ogen heeft gekregen, tenslotte maar twee losse meldingen 176 jaar uit elkaar, kan iemand zomaar een eigen verhaal verzinnen. Want helaas heeft nog niet iedereen onze cursus Vuursche meegedaan. U weet wel beter..

Er loopt helaas een veelschrijver rond die er niet voor terugdeinst feiten naast zich neer te leggen als die in zijn eigen verhaal niet goed passen. Dat mag, als maar niet pretendeert dat je wetenschappelijk geschiedenis schrijft. En oh wee, als jij je op zijn pad begeeft. Als je tenminste de mensen op de leugens en falsificaties wil wijzen. Natuurlijk is niet alles van zijn hand vals, daar kan hij zich dan ook altijd schuilen. Alles kan als een onenigheid van verschillende onderzoekers worden afgedaan. Maar historische falsificaties zijn altijd schadelijk voor een goed begrip van de geschiedenis en daarmee een aantasting van de cultuurhistorie..

Aldus geen kloosterhoeve aan de Stulpselaan. Onmogelijk, nooit gebeurd, onzin. Laten we dit misverstand uit alle macht bestrijden!

Tenslotte nog een meer goedaardige verhaal met waarschijnlijk al een langere verleden.

Het betreft het terrein aan het noordoosten van de laan met de vierkant omwalde blokken. De associatie met de Zes Wegen, een oud grenspunt heeft waarschijnlijk bijgedragen. Als hypothese voor deze merkwaardige constellatie is dat hier een asielplaats was, een vrijplaats waar vervolgden veilig konden schuilen.

Oorlog is verschrikkelijk. Tegenwoordig kan over grote afstand anoniem mensen geraakt worden. Daarbij lijkt de middeleeuwse strijd nog iets menselijker, want het was persoonlijker. Hoewel het moeilijker was dan op een knop drukken, gevochten werd er, gemoord en geplunderd.

Toch was de middeleeuwse strijd niet zonder ethiek, regels of taboes. In het heetst van de strijd kon daarin wel eens iets misgaan maar dat werd ook als een aberratie gezien. Een huis met een kraambed of sterfbed werd in principe niet in de brand gestoken. Er is dan het feit dat de middeleeuwers deze als poorten van of naar de andere wereld ervoeren en daarom dit een taboe achtten.

Er is ook een idee dat als al jouw bezit geplunderd kon worden en je huis verbrand alleen omdat jouw meester ruzie had met een ander meester, jezelf nog kon vluchten. Dat het niet jou persoonlijk, horig boer aan te rekenen was. Maar als je ter kraam lag of op bed lag te sterven had je geen eerlijke kans weg te komen en dus met rust gelaten werd. De echte buit was toch de plunder, een enkel schamel huisje deed er weinig toe. De waarheid ergens tussenin & het ging wel eens fout. Maar toch was dat wel iets toentertijd.

Ook de kerk hoorde heilig te blijven. Helaas was dat vaak ook het enig verdedigbare gebouw in het dorp (Jan van Schafelaar) en zijn er toch talrijke verbrand. Als het dan bij schermutselingen bleef, een steekpartij of zwaardgevecht waarbij iemand stierf, moest een kerk fysiek & ritueel gereinigd worden en weer heilig gemaakt worden. Of bij een zelfmoord gepleegd in kerk van het kapittel van Sint Jan in Utrecht. Want zó hoorde het eigenlijk niet, dachten ze.

Ook het kerkasiel was wel een ding. Voor de hele kerk misschien maar zeker als de asielzoeker fysiek het altaar vasthield, waar God op aarde aanwezig was, stond de vluchteling direct in contact met ons aller schepper. Een aanhouding kon je vanuit dat besef niet maken.

Mogen wij een kapel met gewijde altaar hier aan de laan voorstellen? Raven vermoede op de Zes Wegen de Soeststapel, op de Vuursche eenmaal , ook in 1449 met Vossenbergen vermeld. Hij zag een immense stapel stenen voor zich. Altaarstenen? Bij een samenkomst van gerechtsgrenzen wellicht een stukje niemandsland?

Uiteraard kunnen die overblijfsels zo niet verklaard worden. Maar het verhaal is te charmant om aan het ten grave dragen ervan enig plezier te beleven. Natuurlijk bestonden zulke asielplaatsen niet. Er waren wel stukjes aan de rand van heerlijkheden, soort van niemandsland. Daar werd dan soms de vlag gehesen en werd een markt gehouden, een vrijmarkt zo u wilt.

Maar het idee dat daar vrijelijk moordenaars, dieven, politieke en godsdienstig vervolgden of gelofte brekers zich veilig mochten ophouden, is niet historisch. Als deze personen echter in een kerk zich aan een altaar vasthielden, was er waarschijnlijk geen gerechtsdienaar die daar iets actief aan ging doen.

Wat dan wel allemaal?

Ekelo, Eekeloo Eechelo, Ecklenburg

Van één goed staat het wel vast dat het hier geweest is. Er is niet veel over bekend. De heer H. Kennis heeft in zijn standaardwerk Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht uit 1995 er aandacht aan besteed. Dit wordt nog steeds online als voornaamste bron voor kennis van het onderwerp gebruikt http://www.kasteleninutrecht.eu.

Veel is er niet bekend over dit huis. We weten niet of het een kasteel betreft of een buitenplaats. We komen het huis tegen op een afbeelding uit 1582 met de vermelding ‘Ekelo te Vuerscht’. Daarnaast is er nog een tweede afbeelding bewaard gebleven. Beide afbeeldingen bevinden zich in het museum Flehite in Amersfoort en we zien hierop een aanzienlijk kasteel, hoewel ze geen overeenkomsten vertonen.

Er zijn in totaal 15 verschillende 17e en 18e eeuwse plattegronden en kaarten bewaard gebleven, waarop ter plekke een kasteelachtig gebouwtje ingetekend is met de naam Ekelo of variant daarop. Zoals bijvoorbeeld een kaart van Utrecht uit 1696 van Bernard de Roy.

Op die 17e eeuwse kaarten is het huis ingetekend met 2 torentjes, terwijl bijvoorbeeld het huis van burgemeester de Graeff als een eenvoudig gebouwtje op die kaarten weergegeven wordt (het latere Paleis Soestdijk).

Sommigen denker echter dat we, ondanks de intekening van een kasteelachtig gebouwtje, te maken hebben met een grensmarkering en dat de tekeningen daarmee op fantasie berusten. Ter plaatse is echter nooit een grondonderzoek uitgevoerd!

De locatie van de buitenplaats Ekelo heeft de heer Kennis met behulp van diverse redelijk nauwkeurige 17e eeuwse plattegronden en 19e eeuwse kadastertekeningen terug kunnen vinden op de plek van de huidige boerderij “de Stulp”. Onzeker is daarbij of het de boerderij van het kasteel of het kasteel zelf betreft. Ekelo kan ook op het grote braakliggende terrein voor de boerderij hebben gelegen (of dat daar juist de eventuele tuin heeft gelegen).

Bij de beschrijving van de ligging van Ekelo, noemde ik al het wallenstelsel aan het Pluismeer. Dit wallenstelsel behoorde tot Ekelo en was een soort slangenmuur à la kasteel Zuylen. Deze slangenmuur vormde hoogstwaarschijnlijk de begrenzing van de moestuinen van Ekelo.

Ekelo behoorde vanaf ca 1640/1650 toe aan Balthasar Deutz, die een puissant rijke Amsterdamse koopman was, en in 1661 overleed. Naast Ekelo was hij eigenaar van kasteel de Hooge Vuursche (niet te verwarren met het latere kasteel-hotel uit 1911), de buitenplaats De Eult en het slot Assumburg te Heemskerk.

Na zijn overlijden erven zijn broers Jeronimus en Jean Deutz zijn bezittingen, waarbij waarschijnlijk Ekelo in bezit komt van zijn broer Jean Deutz.

Ekelo zal waarschijnlijk tussen 1674 en 1720 zijn verdwenen, afgebrand of afgebroken? In 1720 wordt Ekelo als een klein gebouwtje zonder torentjes afgebeeld en wordt hiermee waarschijnlijk de boerderij van het kasteel bedoelt, die nog altijd bestaat.

Van het huis is niets meer terug te vinden. Wel is de boerderij “de Stulp”, die bij het huis hoorde en het wallenstelsel bewaard gebleven. De boerderij is niet toegankelijk.

Kennis (what’s in a name) heeft een dik boekwerk vol informatie gemaakt. Hij heeft allerlei informatie verzameld en maar weinig ervan als twijfelachtig afgeschreven. Het is te begrijpen dat in zo’n zelf opgebouwde encyclopedie er wat foutjes insluipen. Bij de heer Kennis is een tendens te bespeuren er maar een mooi verhaaltje van te maken. Met sommige vage details is dat misschien begrijpelijk maar sommige feiten getuigen helaas van de neiging ook een eigen geschiedenis te schrijven. Dat is jammer en getuigt van minder respect voor de boekenkoper, de lezer.

Voor kwalificaties van de oude kasteel “Hoge Vuursche” voor het landgoed aldaar of het wallenstelsel voor de omgrachting kunnen we coulance betrachten, het is net hoe je het wilt zien.

De bekende afbeelding zou volgens Kennis uit 1582 dateren. De tekening zelf heeft alles van topografische tekeningen zoals die in de eerste helft van de 18de-eeuw gemaakt werden. We zien het jaartal er niet op vermeld. Misschien zou dat op de achterzijde van het blad te lezen zijn. Nu zijn vele tekeningen nagetekend van een oudere. Helaas is die andere afbeelding door hem vermeld, “hierop een aanzienlijk kasteel” niet in de digitale collectie opgenomen. Wellicht als vals afgeschreven?

We moeten echter ook de ons overgeleverde tekening als fantasie of vergissing afschrijven. Het jaartal 1582 maakt voor wat de Stulpselaan het onmogelijk. Maar ook als een Ekelo wordt weergegeven op een hoogtepunt, eind 17de eeuw, begin 18de eeuw lijkt dat zeer onwaarschijnlijk. De ommuring, poort, het gebouwtje links is allemaal nog daarentoe.

De heer Deutz heeft zonder twijfel hier in de jaren ‘1640 een buiten laten neerzetten. Wellicht heeft hij of zijn broer achter een eerste hoofdgebouw een flinke uitbreiding aangebracht. Als je met vrienden er moest kunnen feestvieren, moesten zij wel allemaal kunnen slapen. Maar om dat blok nogmaals te herhalen met een kasteelachtige tussenstuk.. Hoeveel logies moesten zij niet kwijt.

Het maakt geen logisch geheel, noch wat een kasteel of wat daarvoor doorging in die jaren, noch voor een landhuis, dat we hier toch zullen moeten zoeken. Mogelijk zien we hier een oude klooster of iets dergelijks. Maar waarschijnlijk is het origineel een oude fantasie tekening, door iemand aan een verzamelaar verkocht. Met de toeschrijving als Stichts kasteel was die dan iets meer waard dan een fantasiewerk.

bij de groene stip ECHELLO in 1748

Over de afbeeldingen van het goed op die 15 verschillende plattegronden zouden we ook al geen consequenties moeten trekken. Die zijn generiek, symbolisch. Ook Drakesteijn wordt zo afgebeeld. We moeten accepteren dat we gewoon geen realistische afbeelding van het landgoed bezitten. Ongetwijfeld is die er ooit geweest bij de familie Deutz en duikt die ooit ergens op. Tot die tijd moeten we het doen met de informatie die we hebben.

Wel valt op dat voor het goed op verschillende kaarten verschillende locaties langs de laan worden gesuggereerd. Vaak wel op de plaats van de omgrachting, soms aan de overkant op het Vrouwenland en zelfs een stuk noordelijker aan de Zeven Lindenweg.

gat in de dijk

De wal naast de weg aldaar (wij mogen hier eigenlijk wel van dijk spreken aan de oude Vuursche Dijk) is op die plek wel onderbroken. Het terrein erachter heeft de kenmerkende ontginningswallen. Die zouden ouder sporen kunnen hebben verstoord. Maar er is daar helemaal niets van een landgoed terug te vinden.

Kennis had nog een kaart uit 1720 met het goed erop. Wij hebben er één kunnen opsporen uit 1748. Niet te zeggen dat het gehele goed toen nog in volle glorie daar was. Misschien behield een restant van oudere toestand nog gewoon de oude naam.

Het terrein met omgrachting, later de Stulp genoemd, lijkt wel de voornaamste kandidaat als plaats van Ekelo. Juist die gracht lijkt goed te passen in de periode na 1626 en vóór de late 18de-eeuw. Vanaf 1640 tot mogelijk rond 1750 is een goede hypothese. Jammer precies tussen de jaren waarvan we betere kaarten hebben. Helaas, het is wat het is.

het noordoostelijke terrein?

We hebben echter nog altijd het merkwaardige noordelijke terrein. Zonder archivale en archeologische bewijs & zonder een goede verklaring voor de aanwezige sporen, kunnen we niet zonder meer dit terrein afschrijven. Soms is het beter de onkunde te accepteren dan aan mooie stellingen te blijven hangen voor een goed gevoel, als je wetenschap wil bedrijven. Er zijn tenminste ook enkele kaarten die het goed nabij dit terrein plaatsen..

Dat beide terreinen tot het landgoed zouden hebben behoord, is een mogelijkheid. Niet waarschijnlijk echter, gezien dat zij gescheiden stukken lijken met een weg en scheiwal tussendoor. Het is ook een mogelijkheid dat het landgoed in 1640 over de weg lag, zodat de laan misschien recht op het huis aanliep, de Vouwengrup eronderdoor, omheen liep of gedempt werd. We weten niet zeker of de Stulpselaan in die jaren doorliep en zou moeten aansluiten op de laan over Pijnenburg of de 300 Roedenlaan.

Wat zien we op de laat 18de-eeuwse kaart? In elk geval lijkt nog geen 300 Roedenlaan naast de Grifte. De laan over Pijnenburg wordt door stippellijntjes gesuggereerd. Er lopen wel meer stippellijntjes over de kaart. Andere (oudere?) wegen worden net als de grachten tussen twee lijnen ingekruld. De Nonnegroep, de oude Vrouwengrup is met een dikke streep aangegeven. Langs de Stulpselaan is deze verdwenen, behalve het stukje naar het omgrachte terrein. En we zien op die kaart een vierkant met een kruis als gebouw aangegeven, zoals het lijkt, over de laan. De vierkant is groot genoeg een flinke huis voor te stellen. Wel lijkt het originele huis hier eind 18de eeuw niet meteen waarschijnlijk, op andere kaarten uit die tijd hebben we Ekelo niet meer (nog) aangetroffen.

Ook het tegenwoordig bewoonde erf heeft oudere behuizingen gehad, al is dit niet geheel duidelijk. Aan het begin van de 19de eeuw ontbreken die. Tot zover.

Er zijn enkele zaken echter, waar de heer Kennis verschrikkelijk de plank misslaat.

met behulp van diverse redelijk nauwkeurige 17e eeuwse plattegronden en 19e eeuwse kadastertekeningen terug kunnen vinden op de plek van de huidige boerderij “de Stulp”. Onzeker is daarbij of het de boerderij van het kasteel of het kasteel zelf betreft. Ekelo kan ook op het grote braakliggende terrein voor de boerderij hebben gelegen (of dat daar juist de eventuele tuin heeft gelegen)” & “Wel is de boerderij “de Stulp”, die bij het huis hoorde en het wallenstelsel bewaard gebleven. De boerderij is niet toegankelijk.”.

Over de nauwkeurigheid van 17de-eeuwse kaarten, zullen wij hier niet over uitweiden. Maar wat bedoelt hij met “de huidige boerderij “de Stulp””? Toch niet het huisje op de camping? Wellicht zag hij die in Stulpselaan 2, fris in het wit met bloemen, een paard in de tuin. Maar dat is niet een boerderij en is niet oud. Een voorganger kan dit best geweest zijn op zijn kadastertekeningen maar daar heeft hij het niet over. Zijn boerderij is niet toegankelijk omdat het aan zijn fantasie is ontsprongen.

Ook ten aanzien van het wallenstelsel aan het Pluismeer, zoals hij het noemt, gaat de schrijver ver over de schreef. “het wallenstelsel aan het Pluismeer. Dit wallenstelsel behoorde tot Ekelo en was een soort slangenmuur à la kasteel Zuylen. Deze slangenmuur vormde hoogstwaarschijnlijk de begrenzing van de moestuinen van Ekelo.

Twee dingen vallen op. Er is de focus op de scheiwallen met het meer. Dit volgt uit de archeologische gids die hij had. Hij had echter natuurlijk ook naar die tekening van Ekelo gekeken. Een slangemuur slingert normaal een eind recht vooruit om aan één zijde in de holle lekker veel zon te vangen. Daar kon je proberen warmte minnende soorten te kweken.

De muur rond de binnenplaats maakt weel wat slingerende bochtjes maar is geen slangenmuur, ook zeker niet “à la kasteel Zuylen”. Dit is alleen relevant als je de tekening voor juist aanvaardt. Kennis geloofd in de tekening, ziet die bijzonder grote wallen bij het meer & zag die slangenmuur ongetwijfeld voor zich. Hij zal ons niet voorliegen uit slechtheid, nemen we maar aan.

Maar waar hij stelt dat die slangenmuur over die wallen zouden gelopen hebben, is er niets slingerend aan die wallen te zien. Het zou derhalve zeer moeilijk zijn een slingerende muur over rechte wallen te bouwen. Het is dan ook zeker niet gebeurd.

in het campinghuisje

Op de tekening zijn de muren, of zij slingeren of niet, nergens op een wal gezet. Ook ieder gracht ontbreekt. Kan natuurlijk allemaal aan de achterkant gestaan hebben. Maar dat ondermijnt “diverse redelijk nauwkeurige 17e eeuwse plattegronden en 19e eeuwse kadastertekeningen” die hij aanvoert. Houdt rekening met dit soort zaken bij gebruik van zijn boek.

schout & brouwer?

Er is een stukje geschiedenis dat tot nu buiten ons gezichtsveld is gebleven. Het is met het ontbreken van hard bewijs slechts een hypothese.

Francois de Lattre kenen wij als de schout van de Vuursche, een burgemeester/manager van de heerlijkheid vanaf de jaren ‘1570, als de tekenaar van de kaart van 1597. Een man met een grote reputatie. Op 79 jarige leeftijd onderhandelde hij nog namens de van Veens in Baarn. Door hen werd hij op zijn oude dag nog in 1625 gehonoreerd met een uitkering van 12 gulden bij de verkoop van de heerlijkheid.

Op relatief korte afstand kende men Francois echter op een ander manier.. Leen Alberts verhaalt in zijn boek Brouwen aan de Eem uit 2017 het over een heel ander Francois. In het hoofdstuk De strijd tegen de plattelandsbrouwerijen lezen wij het volgende.

De uitvoer naar het ommeland zou immers dalen indien de dorpelingen in hun eigen behoeften konden voorzien en dat ging ten koste van de werkgelegenheid in de stad. Stedelijke overheden probeerden daarom een productieverbod voor het ommeland af te dwingen bij hun vorst. Eind 1496 werd in het Sticht een verbod ingesteld om op het platteland bier te brouwen. De daar bestaande brouwvoorzieningen moesten worden afgebroken. De stedelingen hoopten hiermee een gewoonte te doorbreken die vanouds had bestaan…

…In Amersfoort gold al eerder een vestigingsverbod voor plattelandsbrouwerijen binnen een cirkel van 2 mijlen (ongeveer 15 kilometer) om de stad. Dit privilege zou reeds door de bisschop van Utrecht zijn verleend — mogelijk in het genoemde jaar 1496 — en werd in 1528 en in 1544 door keizer Karel V bekrachtigd…

…In 1594 wist het Amersfoortse stadsbestuur te voorkomen dat in De Vuursche een brouwerij zou worden opgericht door een ondernemer genaamd Francois de Lattre. In 1602 klaagden Amersfoortse brouwers bij hun magistraat over een bierbrouwerij die was opgericht vlakbij de kerk van Eemnes-buiten, ongeveer 15 kilometer van de Eemstad. Deze brouwerij leverde bier door heel Eemland en kostte de Amersfoortse brouwers afzet. Er deden zelfs geruchten de ronde dat de Eemnesser brouwerij binnen een jaar zijn capaciteit zou gaan verdubbelen. En mocht het bedrijf gerechtigd blijken om te blijven produceren, dan waren bovendien inwoners van Baarn geneigd een eigen brouwerij te beginnen. De Amersfoortse brouwers zagen de bui al hangen en verzochten de regeerders een zaak bij de provinciale Staten aanhangig te maken, waartoe vast verklaringen van getuigen werden afgenomen. Deze getuigen, waarvan de oudsten boven de 80 jaar waren en dus als geen ander wisten hoe omstandigheden in het verleden waren geweest, beweerden dat Eemnes Buiten nog net binnen de verbodszone van 2 mijl viel. Ze vulden aan dat ook in Blaricum, de Hoge Vuursche en bij het daar vlakbij gelegen Pijnenburg brouwerijen waren geweest die vanwege hetzelfde privilege waren opgeheven. Zelfs een brouwerij die boven Eemnes op de scheidingsgracht met het Gooi had gestaan, had zijn productie moeten staken…

…Vanaf de Opstand kwam de stedelijke brouwnijverheid in het Sucht in zwaarder weer terecht. De belastingen op het bier namen hand over hand toe om de kassen van de provinciale en generale Staten te vullen. Een deel van deze belastingverhogingen werd door de steden gedragen en gold niet op het platteland. Hierdoor kon buiten de steden aanmerkelijk goedkoper worden geproduceerd en nam de drang sterk toe om brouwerijen in dorpen op te zetten, wat de drijfveer moet zijn geweest van bovengenoemde vestigingen in Eemnes-buiten en andere Eemlandse plaatsen. In 1610 zou mede hierom in Utrecht een oproer ontstaan, waarbij werd geklaagd over het bestaan van zesenveertig brouwerijen op het platteland van de provincie.

Van het noordelijke terrein met zijn omwalde blokken kan het zeker niet vaststaan met de ondernemerszin van de schout te maken te hebben. Het zou alleen wél kunnen in plaats en tijd. Het water voor het bier in Amersfoort kwam gewoon uit de gracht, stroom opwaarts of afwaarts. Als het maar een beetje goed eruitzag. Dus als op deze relatief lage plaats het water in de greppel stond (de waterspiegel moet rond 1600 ook veel hoger zijn geweest), was dit goed genoeg om ermee te brouwen.

Als schout woonde de Lattre zeer dichtbij, in het schoutenhuis tegenover Drakesteijn. Hij zal dus in 1594 bezig zijn geweest in de buurt zijn brouwerij te beginnen. Misschien is hij op de Vuursche ook van start gegaan. Wellicht heeft hij een hand gehad in de andere ondernemingen in de omgeving.

Het kan dat de overblijfsels op het terrein een ander oorzaak hebben. Een andere doldwaze onderneming door iemand anders, waar we gewoon geen weet van hebben. Zij kunnen uit een vroegere of latere tijd relicten zijn.. De oorspronkelijke vervening kan in de late middeleeuwen hebben plaatsgevonden. Eind 18de eeuw moeten de wallen er ongeveer zo hebben bijgelegen. De kaart uit die tijd geeft net een ander indeling maar dat kan aan meer dingen liggen dan weergegeven met het reliëf op de hoogtekaart.

Al met al lijkt het een goede kans dat we het noordoostelijke terrein met de onderneming van schout de Lattre mogen associëren.

Reacties?

YJK