AUGUSTUS 2020

KRASSEN IN HET HART

Het Hart. Een ansichtkaart met een hoogtekaart. Er zitten een paar krassen in het Hart. Met een verzwaard gemoed is het wellicht passend voor deze pestzomer. Oók een romantische keuze, want er zijn geen antwoorden deze keer. Gewoon een saillant plaatje van een perceel. En ik ken geen perceel die zo prachtig bekrast is. Alsof de afzender zijn naam in greppels, in één of ander onontwarbare code op het plaatje heeft nagelaten. Eenieder moet zijn eigen conclusies trekken. Het ga u allen goed in deze Corona-tijd. Tot spoedig..

Het hart. Dit is de tegenwoordige naam voor de aangrenzende wijk in Soest en dit gebied tussen landgoed Pijnenburg en Soestdijk, vallend onder Baarn. Een hart is een onderdeel van de infrastructuur van vroegmiddeleeuwse dorpsgemeenschappen, zoals een meent, brinken, engen en maten. Ooit moet het als een stukje onontgonnen wildernis voor gemeenschappelijk gebruik van de dorpsbewoners hebben gediend. Ieder haalde het zijne, naar oud gebruik. Veen voor eigen haard maar ook kruiden voor medisch gebruik of waar zo’n stukje wild dan ook goed voor was. Hoewel het een stuk minder vol was indertijd en er nog veel te ontginnen was, was het op zich niet zo dat er wildernis over was. Gebruiksrechten waren van groot belang om het harde dagelijks bestaan dragelijk te houden.

Een ‘hart’ zal zoiets als boezem betekend hebben, een laag terrein achter het dorp. Waar het misschien sompig was. Een term met oorsprong onder een brede bevolking, ooit voor ieder duidelijk, met regionale variaties, al naar gelang regionale geschiedenis hiertoe aanleiding gaf. Zo oud dat wat eerst voor allen duidelijk was, naar verloop van tijd een discussie kon worden tussen geleerde taalkundigen en historici. Het lijkt dat de term teruggaat naar een tijd nog voor de ontginning van de omgeving.

Het hart mag niet verward worden met ‘het harde’, dat regelmatig op oude kaarten voorkomt. Het is een waarschijnlijk veel latere term, die aangeeft dat de weg daar hard was en dus begaanbaar in alle seizoenen en weertypen. Men mag aldus stellen dat de weg van het Harde in Soest naar het Harde van de Vuursche door het Hart ging. Dát had zelfs indertijd iedereen begrepen zonder verwarring.

Grafheuvels in de wijde omgeving getuigen van de lange aanwezigheid van gemeenschappen in de buurt. We mogen veronderstellen dat zij zich af en toe in het Hart ophielden. Misschien dat er ooit vondsten komen die het archeologisch profiel van het gebied verder zullen aanscherpen.

PERCEEL STREKT ZICH OVER BILTSE WEG EN PIJNENBURGER GRIFT

Hoewel de krassen grotendeels in Baarn staan, mogen we vanwege de relatieve afstand er voorzichtig van uitgaan dat de oorspronkelijke ontginning vanuit Soest is gegaan. In een tijd voordat iets hierover op papier is overgeleverd. Gelukkig komen we aldus in het archeologische domein.

Een blik op de directe omgeving van het perceel toont ons de wirwar dat de ontwikkeling in het Hart toont. Het perceel strekt zich uit over de grote weg, ‘de Biltse Weg’. Dat is tevens gemeente grens. Verder wordt het oorspronkelijk perceel, nader bekeken, ook doorsneden door het verlengde van de Praamgracht, Pijnenburger Grift geheten. We kunnen ten zuiden van de grift nog een stukje van de oostelijke perceelsgreppel waarnemen. De Praamgracht moet al voor 1400 zijn doorgetrokken richting Maartensdijk. Het perceel heeft op zichzelf dus reeds een respectabele leeftijd.

Aan het eind van de Koningsweg in Soest bevond zich een wijk ‘de Veenhuizen’, hetgeen aangeeft wat het hier in het Hart was: veen. Er is hier ook sprake van ‘Gheerkin Veens’. Misschien is een hart zoals dit door het land kan voorkomen in oorsprong wel veen.

De weg over De Veenhuizen tussen Soest en De Vuursche, de Koningsweg en haar verlengde is beslist zeer oud. Het stuk achter de hekken van Soestdijk heet op de tegenwoordige topografische kaart ‘Pijnenburg’, naar het landgoed waartoe het behoort. Het is beter bekend als ‘Hessenweg’. Het verlengde daar weer van, een zandweg door het gebied van De Stulp die zich daar om een bergje splitst, liep direct aan op ‘de Hof van Elten’, een terrein dat teruggaat naar Hamalandse tijden, in de 10de eeuw.

LUCHTFOTO VAN PERCEEL MET HOOGTEKAART OVERLAY (HILLSHADE)

Graaf Wichman van Hamaland was ook één van de eersten, die in ons land de grootschalige veenontginningen aanvatte. Naar alle waarschijnlijkheid heerste hij over een groot, nog onverdeeld Naerdincklant, waar Soest en Baarn nog toe behoorde. Of het gebied van het Hart reeds toen, nog vóór het jaar duizend, onder zijn leiding ontgonnen is, is niet bekend. Het kan als kleinere ontginning, aan de achterkant van het dorp, ook een latere, particuliere ontginning zijn. Het is echter mogelijk dat de Oude Gracht, die vroeger vrijelijk naar de Eem stroomde, in oorsprong ook teruggaat naar Hamalandse Tijden.

In 1239 is een een afwatering vanuit De Vuursche hierop aangesloten. Of het Hart toen al gesplitst was in een Baarnse en een Soester gedeelte is onduidelijk. Naast deze dorpen had de heer van Stoutenburg als maarschalk van Eemland zijn claim op deze ‘wildernis’, waar het Kapittel van St. Jan in Utrecht bijkwam. Ook zal de bisschop van Utrecht zelf, die de landsheerlijkheid en daarmee ook de Wildernis Regaal had verworven, de recht op uitgave van wildernis, een belang in de zaak hebben gevoeld. Oorspronkelijk allemaal nog onduidelijk en in de opeenvolgende eeuwen, vaak juridisch, uitgevochten.

De Wieksloot, tussen het Soester- en Heezerveen, wordt reeds in 1399 vermeld. Zij waterde ook op de Oude Gracht af. Afwatering had een tweevoudige nut, die in elkaars verlengde lagen. Het water in de gracht liet toe turf af te voeren naar de Eem. Het hierdoor eventueel verlagen van het waterpeil van het omringende land, vergemakkelijkte de veenwinning. Veen moest liefst zo droog mogelijk worden vervoerd. Ook was bij het graven ieder liter water minder, een onnodige kilo minder dat getild moest worden, al hadden ze nog geen liters of kilo’s in die tijd.

In 15de eeuwse stukken is er dan al sprake van een herberg ‘vanouds’ op de Veenhuizen.

Tussen 1563 en 1569 is ter vervanging van de Oude Gracht de Praamgracht gegraven, die een duidelijk grens tussen Baarn en Soest ging vormen. Het gemakkelijker te winnen hoogveen in buurt van het Hart zal toen wel reeds verveend zijn. Echter de vraag naar turf was onverminderd groot, zo niet groter. Minder toegankelijk turf, van verder weg, dieper, grijzer (door meer zand) en natter moest worden gewonnen, waardoor het toch de inspanning waard was. De Oude Gracht, die het gebied ooit ontsloten had en zoveel gebracht had, verviel al gauw tot een matig onderhouden sloot.

Het Hart komt als gebied voor op een kaart van 1597, gemaakt door de schout op de Vuursche, ene Francois de Lattre. In het buitengebied op de kaart (collectie Hingman 3018 in het Rijksarchief Den Haag) is achter het gebied van de ‘honderd morgen’ een aantal lijnen getekend, die overeenkomen met het lang gestrekt gebied van Pijnenburg en Soestdijk. Hij heeft er het bekende hart symbool bijgetekend, waarachter hij schreef “hert”, naar de tongval van zijn tijd. Het zal een inmiddels onbebost terrein geweest zijn, geschikt voor landbouw of geschikt te maken hiervoor. Verderop heeft hij genoteerd dat het de gemeente Baarn, “Baren” betreft.

In de gouden eeuw zullen de grote landgoederen opkomen. Uiteindelijk zal het Hart, in engere zin, aan Pijnenburg komen. Deze landgoederen zullen voor de landschappelijke indeling van de omgeving van groot belang blijken. Niet alleen doelmatigheid of de nutsfunctie van het land, de lust van de elite mocht ook een plaats krijgen. De jacht kreeg onder koning-stadhouder Willem III voorrang. Ook kwamen lustvolle tuinen, eerst naar de formele Franse stijl, later de Engelse landschapsstijl, zoals op Soestdijk. Later. vooral in de 19de eeuw, kwam mede door nieuw behoefte aan hout, de herbebossing tot stand. Het is hier heden ten dage nog een bosrijke omgeving.

Ons perceel is ook minstens sinds het midden van de 19de eeuw bebost. De greppels die haar sieren, moeten dus ouder zijn, zou je denken. Die bebossing is wellicht ook de reden, dat deze dwaze constellatie tot de komst van begroeiing filterende hoogtekaarten uit beeld is gebleven. Mocht je al een stukje greppel in het bos opvallen, je ziet het niet in een context. Eén stukje zegt niets. Slechts de koude, emotieloze echo van impulsen geeft een totaalbeeld, waar je noch omheen kan, noch weet waar je mee naartoe moet.

De functie van greppels in een verveend gebied is duidelijk. Maar de functie van deze greppels, of zelfs maar het onderlinge verband tussen de drie groepjes, lijkt een mysterie. Geschikt voor een groter geest dan de schrijver dezes.

Zij moeten zijn gemaakt tussen de middeleeuwse ontginning en de 19de-eeuwse herbebossing, tenzij deze tot een nóg eerdere periode zouden behoren. UFO’s en dinosaurussen lijken mij uitgesloten, maar dat kan een vooroordeel zijn. Over het gebied van vóór de komst van de grote landgoederen is weinig geschreven.

Het lijkt een mooie uitdaging aan de fysische geograaf een methode te bedenken om verloren greppels in het bos te dateren. Een monster met pollen uit een grondboor zou in elk geval een beeld van de omgeving kunnen geven, toen de greppel gegraven werd. Wellicht is er dan zelfs in de regionale context genoeg om ze met enig precisie te dateren.

Probleem blijft dat het waarom dan nog steeds duister is. Misschien was dat zo bedoeld. Als je het met niets vergelijken kan, staat het op zich. Wie weet is er ergens een aantekening in een oud vergeeld boekje van een pachter of iemand die er iets over vertellen kan. Of is er ergens in het land (of buitenland) een vergelijkbare terrein waar wel iets, met iets meer zekerheid over te vertellen is.

Vooralsnog moeten wij afwachten. Tenzij u het weet..