augustus 2021

Gewassen pentekening van Stellingwerf in het Rijksprentencabinet

Eembrugge

In 1899 heeft het Rijksmuseum twee gewassen pentekeningen verworven van de hand van J. Stellingwerf voorstellende de ruïne van kasteel Ter Eem, gemaakt rond 1700. De twee zijn vrijwel identiek, hier is de meest uitgewerkte weergegeven.

In 1706 zijn de staten van Utrecht begonnen de resten van dit roemrijke kasteel op te ruimen. Stellingwerf zou ons hier een inzicht gegeven van het kasteelcomplex aan het einde van zijn bestaan. We zouden mogen verwachten dat Stellingwerf wat hij aantrof naar het leven zou hebben weergegeven. Maar het lijkt onmogelijk dat de kunstenaar hier de toestand begin 1700 weergeeft,

Het kasteelterrein wordt vandaag gekenmerkt door wat rest van wallen en grachten zoals die door stadhouder prins Maurits in de jaren ’20 van de 17de eeuw zijn aangelegd. Er is een verhaal hoe bij het beleg van Montecuccoli in 1629 de kastelein met zijn gezin (8 personen) het slot in hun eentje verdedigde door met mutsen op stokken een sterke bezetting achter de muren te suggereren Wat daar van waar moge zijn, het kasteel viel toch.

Maar de Spanjaard werd teruggeslagen, nu voorgoed. En na de vrede van Munster was de vestings strategisch belang voorbij. In de lange rij waardigheden die vergund werden aan stadhouder koning Willem III, was ook de hoge heerlijkheid van Ter Eem. Het kasteel kreeg hij erbij. Na zijn kinderloos overlijden verviel de vesting Ter Eem weer aan de provinciale staten en was het na 1706 voorbij. De heerlijke waardigheid bleef voor Oranje bewaard. Eembrugge was natuurlijk zijn eigen gerecht. Vandaag is koning Willem Alexander nog heer van Ter Eem.

Ter Eem in de 17de eeuw

Maar met de tekening van Stellingwerf is iets merkwaardig aan de hand. Er ontbreken de omwalling en omgrachting op, om mee te beginnen. Wellicht heeft de tekenaar dan alleen het binnenterrein getekend. Maar daarvoor lijkt het getekende wat aan de grote kant.

Maar wat het meest frappante is, is iets dat lijkt te verwijzen niet naar zijn eindfase maar naar de tijd waarin het kasteel in de geschiedenis arriveert. Een detail op de tekening trekt de aandacht.

Een rozet venster, de ronde raam in de uitbouw, midden in de tekening heeft geen plaats in de vestingbouw. Waarom zou je de tegenstander een roos geven om op te schieten? Zo’n venster kennen we natuurlijk wel uit de kerkbouw. En dat geeft een ander kijk op de zaak. Als we in de vesting een kerk herkennen, gaan onze gedachten uit naar het verhaal rond de oudste vermeldingen van Ter Eem. De periode van Oost-Holland en de slag op het Laapersveld.

Het verhaal is redelijk bekend. In de tijd van Bisschop Jan van Arkel, was Zweder Uterlo, kanunnik van het domkapittel zijn plaatsvervanger, als de bisschop voor het zaken buiten het bisdom verbleef. Jan van Arkel was in oorlog met de Graaf van Holland onder andere over het gebied rond de monding van de Eem. Tijdens een tweejarige wapenstilstand met de hollandse graaf is Zweder weer de plaatsvervanger van de bisschop en hij geeft dan opdracht het kasteel Ter Eem (uit?) te bouwen eind 1347, begin 1348. Hij doet dit namens de bisschop en schiet de bouwkosten van 3.000 gouden schilden voor.


Als de bisschop weer terug is, blijkt hij niet bij machte om deze bouwkosten te kunnen terugbetalen en op 2 september 1348 krijgt Zweder daarom als waarborg voor de terugbetaling het kasteel in pand. In 1352 is de bisschop weer kapitaalkrachtig genoeg om zijn schuld af te lossen, maar Zweder Uterlo weigert dan het kasteel te verlaten. Als Zweder en zijn manschappen dan het omliggende platteland terroriseren, schiet de stad Utrecht de bisschop te hulp. Na een beleg weten ze Zweder Uterlo te dwingen tot overgave. In mei 1354 worden er een aantal verdragen gesloten, waarbij de bisschop alle gemaakte kosten zal terugbetalen aan de stad Utrecht, het kasteel Ter Eem mag nooit verkocht worden en altijd zal een burger uit de stad Utrecht benoemd worden tot kastelein. Het kasteel Ter Eem is vanaf 1354 altijd een bisschoppelijk kasteel gebleven.

Het gebruik van religieuze gebouwen uit militair-strategisch oogpunt schokt ons modern esthetisch opgevoede mensen. Natuurlijk was het zonde. Maar in een harde, sobere verleden tijd waar ieder voordeel een kwestie van leven of dood kon betekenen, was hier op zich niets vreemd aan. Of de weinige kloosters zich tegen Noormannen moesten verdedigen of Schaffelaar van de toren van Barneveld springt, het was ergens logisch dat de weerbare mogelijkheden van deze gebouwen werd ingezien. Zoals tegenwoordig nog bomen gekapt worden om aanvliegroutes te beveiligen. Ook doodzonde natuurlijk..

Dat een Zweder zich ondanks zijn religieuze carrière toch zich als een wrede ridder laat kennen, is van een ander orde. Andere tijden, andere opvoeding. Bisschop Jan van Arkel heeft zelfs driemaal de arme boeren van Oost-Holland gebrandschat om zijn zin door te drijven. Toch wordt hij alom geroemd als de redder van het Nedersticht. Die van Arkels waren dan ook een echte vechtersfamilie. Anders was Jan natuurlijk ook geen bisschop geworden.

Ter Een; oorspronkelijk lag de brug iets noordelijker

De tekening van Stellingwerf lijkt te laten zien hoe een kerk in een vesting geïncorporeerd kon worden. De kerk hoeft dus niet volledig afgebroken. Je kunt het gewoon gebruiken met zijn zware muren naar zijn gunstige eigenschappen. Het dak voorzien van kantelen en enkele schietgaten op strategische plaatse aanbrengen.

Een kerk werd door zulke onheilige handelingen natuurlijk ontheiligd. Op het altaar kon geen brood in het lichaam van Christus worden omgezet. Maar bijzondere tijden vereisen bijzondere maatregelen. Na afloop kon met de juiste rituelen het huis van God weer hersteld worden. Zo is het eeuwenlang gegaan.

Het lijkt aldus minder waarschijnlijk dat Stellingwerf Ter Eem naar het leven tekende. De vraag is of hij historiserend is bezig geweest, om de oude verhalen en Zweders kerk weer te geven. Dan is het ontbloot van enig archeologische waarde. Het is echter ook mogelijk dat hij het heeft nagetekend naar een oudere voorbeeld. 14de-eeuwsche topografische tekeningen zijn zeer zeldzaam. Maar het zou mogelijk zijn dat hier een toestand in de 16de eeuw is weergegeven, voordat Karel V zijn rationalisaties doorvoerde met wallen en grachten.

Een archeologische opgraving naar wat rest van het kasteelcomplex is nooit verricht. Het zou zeker interessant zijn. Maar praktische redenen staan dit in de weg. Het terrein is door onder andere prins Maurits ernstig vergraven. Het zou ook een serieuze bedrag vergen om zulks te ondernemen. En dan is de vraag of wat er aan kennis kan worden toegevoegd opweegt tegen de kosten. Maar enig onderzoek met bijvoorbeeld bodemradar zou de eventuele restanten nader kunnen vastleggen.

Voorzijde huis Ter Eem
Achterzijde van het huis Ter Eem

We zijn namelijk al met al redelijk ingelicht over het kasteeltje. Uit de 17de eeuw bezitten we bijvoorbeeld tekeningen van de voor- en achterzijde van het huis Ter Eem. Het lijkt op twee huizen van verschillende grote, tegen elkaar aan gebouwd en nog een ronde toren ervoor. Op de tekening met de kerk zien wij rechts iets dat daarop lijkt.

Doordat het kasteel in zijn tijd regelmatig van groot belang werd gezien, hebben wij inventarissen en rekening van 1428 tot 1606. Ook bezitten wij een zeer vroege plattegrond van het kasteel. Een bijvangst van geplande aanleg van wallen en grachten rond 1530, toegeschreven aan ene Rombout Keldermans. Grachten en wal lijken uiteindelijk anders uitgevoerd maar wel heeft de maker het grond patroon in het midden zakelijk en dus waarschijnlijk betrouwbaar weergegeven. En dit zegt ons heel wat.

Tezamen met inventarislijsten, waarop de verschillende ruimten genoemd worden, kunnen wij een aardig beeld vormen van de indeling. Nog belangrijker wellicht is dat we met dit grondpatroon, hoewel de resten nog onbeschreven in situ liggen, een typologie van het kasteel kunnen vaststellen.

Er is sprake van een rechthoekige kern rondom een binnenplaatsje, waar een toren rechtsboven, in het noordwesten tegenaan ligt. De kern van het kasteel bezit een groot overeenkomst met enkele andere kastelen. De kastelen Loevestein, Mijnden, Hodenpijl en Bokhoven, die in dezelfde periode gebouwd werden, kunnen als soortgenoten beschouwd worden. Zij blijken allen rond het midden van de 14de eeuw gebouwd te zijn, hetgeen dus Zweder Uterlo als bouwheer aannemelijk maakt.

Van de toren wordt dan vervolgens aangenomen dat die er later tegenaan is gezet. In de inventarislijsten komen we de vermelding van één toren tegen: in 1477 “den toern” genoemd en in de periode 1532 tot 1553 “hoge toorne”, terwijl we op de plattegrond uit 1530 waarschijnlijk twee torens ingetekend zien. In de niet genoemde noordwestelijke hoektoren bevonden zich waarschijnlijk de “mijns heren genedich camer”, oftewel de kamer van de bisschop en de kamer van de kastelein. Hoewel de exacte plaats van deze twee kamers niet in de inventarissen genoemd wordt, vermoeden we dat deze kamers zich daar bevonden, omdat zich vlakbij deze toren een gemak bevond. Vlakbij de poort bevonden zich ook nog een aantal gemakken, die mogelijk bestemd waren voor de bezetting van het kasteel.

Dit zou dus duiden op een tijdstip tussen 1477 en rond 1530 voor bouw van de westelijke toren. Maar interpretatie van deze lijsten is niet zonder moeilijkheden. Zij zijn beschrijvingen van waar welke wapens en ander bescheiden zich bevinden. Zij zijn geen architectuurbeschrijvingen. Een hoge toren impliceert dus bijvoorbeeld een lagere toren maar expliciet is het niet. Voor een definitieve toewijzing van de noordwestelijke toren zou archeologisch onderzoek uitkomst kunnen bieden.

toegeschreven aan Rombout Keldermans rond 1530; plan voor nieuwe gordel Ter Eem

Het lijkt namelijk ook onomstotelijk dat het plaatsje aan de rivier een stuk ouder is, teruggaat naar de 12de eeuw minstens. Als het kasteel de geschiedenis binnenkomt, is dat als bisschoppelijke sterkte. Het is ook voorstelbaar dat de rest van het kasteel tegen de toren is gebouwd zoals dat waarschijnlijk nabij met kasteel Drakenburg is gebeurd. In 1254 wordt het plaatsje genoemd als het recht van de tiend in het oostelijke gedeelte van het kerspel Ter Eem wordt geregeld. Dus een kerk gaat minstens ook terug op die tijd.

Op gegeven momenten is het gerecht Eemnes en iets later het gerecht Binnendijk op de westelijke rivieroever van het gerecht Eembrugge afgescheiden. Er hebben echter ook altijd polders op de oostelijke oever tot het gerecht toebehoord. Een nadere beschouwing van deze polders met enkele oeroude hofstedes valt buiten deze beschouwing. We willen het plaatsje Eembrugge hier beschouwen met inbegrip van de vesting.

Het is goed denkbaar dat de grootgrondbezitter een weerbaar huis in de vorm van een toren, op eigen initiatief, voor eigen geld heeft neergezet. Dat heet dan een allodiaal bezit. Dat volgde dan niet op een leenverhouding met de bisschop. Later zou de bisschop het strategisch van belang geacht kunnen hebben. Dan werd er bij de eigenaar op aangedrongen het aan de bisschop op te dragen, om het van de nieuwe leenheer terug te ontvangen en het als open huis te houden, als de bisschop of dienaars of soldaten het nodig hadden. Dit gebeurde vaak, in het bestaan van menig kasteel. Of het ook hier gebeurd is, is niet in de archieven terug te vinden. Het zou wel mogelijk zijn. Zonder spaden in de grond valt er dan eigenlijk weinig over te zeggen.

Naast de primaire vraag hoe oud het kasteel in eerste aanleg is, is de oudheid relevant in verband met de plaats Eembrugge. Is het kasteel gebouwd in het dorp of is het dorp ontstaan naar aanleiding van het kasteel? Dit is een type vraag dat de archeologie antwoorden op zou kunnen vinden.

een motte kasteel onder de toerit naar de A!

Soms zijn de kleinste waarnemingen van de grootste consequentie. Jan van der Laan, van de archeologische werkgroep van de historische vereniging Baerne, was een paar jaar geleden enkele historische luchtfoto’s te bekijken. Op één foto viel hem iets op. Op een foto uit de jaren ’60 zag hij bij de uitgezette toerit op de A1 richting Amersfoort een patroon, een soort figuur 8 met één ronding wat groter dan de ander. Hij bleek daar een motte kasteel gelokaliseerd te hebben.

Dat geeft een nieuw perspectief. Mottes behoren tot de oudste kasteelvormen hier te lande. De oudsten reiken terug naar het eerste millennium. tegen 1200 hadden ze hun langste tijd gehad. Jans motte is als voorganger van kasteel Ter Eem te beschouwen. Archeologisch onderzoek is er nog niet verricht. Het lijkt ons terug te brengen in een tijd dat er vanuit Baarn het natte voorland naar de Eem toe werd ingetrokken. Natuurlijk hangt welk betekenis we eraan geven af of die motte begin 11de eeuw gebouwd zou zijn of nog in de late 12de eeuw. Wel geeft het maar weer aan, hoe wankel de basis is waarop we ons begrip van het verleden baseren. We hadden een motte hier nooit vermoed en als die foto, geschoten in een periode van warmtestress waardoor we het kunnen zien, nooit was gemaakt, of in een andere seizoen & Jan van der Laan niet naar vage sporen op oude foto’s was gaan zoeken, hadden we er niet van geweten. En we hadden nooit de consequenties ervan onder ogen kunnen zien.

zegel van Eembrugge & Eemnes

Rond de vraag naar de aanleiding van het ontstaan van Eembrugge moeten uiteraard de Eembrug beschouwen. In het jaar 1300 is er sprake van de schepenen en buurmeesters van “Emebrucge”. Dus toen moet die brug er al gestaan hebben. Als in 1331 reeds sprake is van burgemeester, schepenen en raad van Eembrugge en Eemnes, wordt er gezegeld met een stempel waar trots de brug op staat afgebeeld. PONS, latijn voor brug.

Een brug, een kruispunt van land- en waterweg kan heel goed de aanleiding vormen tot het ontstaan van een plaatsje. Vaak lees je dat de brug hier gekomen is op een gunstige plaats de Eem over te steken, om Bunschoten met de plaatsen op de linker oever te verbinden. Maar deze plek lijkt toch weer niet zo gunstig. Als dit het criterium is, zou Eemdijk eerder in aanmerking komen. Hier komt de weg uit Bunschoten aan, het vervolg over de Zuidwende en Laarderweg leidt direct naar ’t Gooi.

Een brug kan ontstaan op een oorspronkelijk doorwaadbare plaats, een voorde zoals stroomopwaarts Amers voorde of Bavoort. Dat lijkt hier echter niet van toepassing. Ook lijken de Melmen onder Soest iets gunstiger te zijn om een brug aan te leggen. Als we die brug toch nader moeten duiden, ligt die op een plaats die gunstig ligt vanuit Baarn om de overkant te halen. Dit wil niet zeggen dat die brug hier onlogisch ligt. Als er op een gegeven moment ofwel een weerbaar huis, ofwel een plaatsje met enkele huisjes eenmaal gebouwd zijn, vertegenwoordigt aanleg van een brug weer niet zo’n grote inspanning.

Als de plaats niet doorwaadbaar is, kan men eerst eenvoudig met eigen bootjes heen en weer. Op een gegeven moment kan er een geregelde veerdienst ontstaan. Waar aan gedacht moet worden om een brug te bouwen, is de politieke wil. Zonder deze zou een eenmaal gebouwde brug ras verdwijnen. En de onderhoud van zo’n brug vereist een politieke infrastructuur.

Er is geen principiële reden dat de oorspronkelijke brug niet oud kan zijn, bijna zo oud als het plaatsje zelf. Maar gezien het feit dat het plaatsje eerst steeds met Ter Eem wordt aangeduid en later steeds met Eembrugge, lijkt aanleg van die brug in de tweede helft dertiende eeuw waarschijnlijkst.

Voor de nederzetting op zich is de aanleiding voor deze locatie wellicht te vinden in de geologie. Op deze plaats is een zandrug waargenomen, die hier vlak bij de rivier aan de oppervlakte komt. Dit bood dan een relatief gunstige plaats om aan de rivier te bouwen. Het zal iets boven zijn omgeving hebben uitgestoken.

De verhuizing van de burgers van de plaats Eembrugge van de rechter naar de linker Eem oever wordt in het algemeen voor in de tweede kwart 16de eeuw gehouden. De vernielingen enverbranding door Martin van Rossum van de huizen en de uitbreidingsplannen voor de vesting door Karel V, lijken inderdaad gerede aanleiding te vormen dan van oever te wisselen.

Eembrugge in de 17de eeuw
Eembrugge in 1732 door Abraham de Haen

Historisch interessant is dan wel de vraag of het stukje Eembrugge langs de westelijke dijk reeds deel uitmaakte van Eembrugge of toen iets geregeld is en het van het gerecht Binnendijk is teruggenomen. Het is ook maar een minieme strook lang de dijk dat later bij Eembrugge hoort. Als men zij achtertuin uitliep, zat je al meteen in een andere gerecht.

Veel archeologisch onderzoek is niet gedaan in Eembrugge. Enkel losse vondsten waren gedocumenteerd. In de zomer van 1986 zou achter het Ocriet fabriek een bocht in de Eem worden afgesneden. Op twee plaatsen bleken er vondst concentraties te vinden en is het opgebrachte aarde door de archeologische werkgroep van Baerne onderzocht. Hun bevindingen waren als volgt.

Archeologisch onderzoek bij Ter Eem 1986

Bij de plek (2) dicht bij Ter Eem (1) kwamen behalve scherven ook palen en andere funderingsresten naar boven, De scherven bleken terug te reiken naar de 12de eeuw. Hoewel theoretisch misschien te verwachten, was dit veel eerder dan uit enig bron bekend was.

Het ontstaan van de Zuiderzee na de grote stormvloeden in deze periode, waar de Allerheiligenvloed in 1170 de bekendste was, lijken de aanleiding tot het beginnen van de ontginning van de Eem monding. We vermoeden een verbeterde afwatering nadien.

Een tweede vondst concentratie bleek iets noordelijker (3), op een plaats waar een oud stroompje ooit op de Eem uitkwam, de Neer Duijster Wetering. Spinsteentjes geven het karakter van een woonplaats aan deze locatie. Het afval is iets later dan dat van de eerste plek en dateert vanaf het midden van de 13e eeuw.

De grote hoeveelheid scherven die op deze plek ook naar boven kwam, leende zich er goed voor om procentueel bewerkt te worden . Hierbij viel op dat het percentage import aardewerk (Andenne en Proto-steengoed ) vrij klein is, tegen een grote hoeveelheid kogelpotten. Deze kogelpotten werden lokaal vervaardigd en vallen in de l3e eeuw op door de als versiering aangebrachte vingerstrepen. Gezien het kleine percentage import-aardewerk en de grote hoeveelheid kogelpotaardewerk was het kerspel in het midden van de 13e eeuw wellicht een vrij agrarische gemeenschap en nog niet een latere doorvoerhaven naar het grote Amersfoort.

spinsteentjes gevonden op locatie 3

De afsnijding heeft dus scherven opgeleverd uit de late 12e, de 13e en hier en daar ook uit de 14e eeuw. Recentere scherven kwamen niet naar boven. Omdat we ervan uitgaan dat de nederzetting op de oostelijke Eem oever tot in de 16e eeuw heeft bestaan, is het daarom waarschijnlijk dat de latere kerspel bewoners niet zo dicht op de Eem hebben gewoond, maar een op een zekere afstand van de Eem gelegen dijk. De rechter Eem dijk is aldus ook waarschijnlijk in die 14de eeuw tot stand gekomen.

yjk

indeling Ter Eem aan de hand van kaart toegescreven aan Rombout Keldermans