december 2023

de geschiedenis & archeologie van de Vuursche

deel 3: kaart van de Vuursche door Lucas Jansen Sinck van 29 april 1619

Sinds kort is de kaart 2584 uit de collectie Hingman in het nationaal archief in Den Haag online beschikbaar gekomen. Kaart van de limieten tusschen Gooiland en het sticht van Utrecht. Sinck was gezworen landmeter en in april van dat jaar 1619 in opdracht van de Staten van Holland & West-Friesland bezig de juiste grenzen tussen het sticht Utrecht met het Gooiland vast te stellen.

De kaart op papier meet maar liefst 162 X 150 cm. De kaart heeft geen schaalverdeling maar wel een oriëntatiecirkel. Deze is een beetje onhandig geplaatst en klein. Tussen de -112 en -115 graden vinden we het noorden. De kaart is opgezet met pen, vervolgens in zijn geheel gekleurd met veel geel, wat bruin en een beetje rood en groen. Tenslotte zijn de voornaamste lijnen met rood overgetrokken.

De volgende dag is de kaart door collega landmeter Sibrandt Hanss bevestigd als een betrouwbare kopie van een ander kaart. De collectie Hingman heeft nog twee andere kaarten getekend in de maand van april 1619. Daarvan uitgaand betreft het hier beslist geen slaafse kopie.

de Vuursche op kaart Hingman 2582 van Lucas Sinck, gedraaid – 112 graden

Kaart 2582, getekend in de maand van april, zoals het er staat, is reeds jaren in volle kleur beschikbaar en gepubliceerd. Het mag aldus als redelijk bekend gelden. Wanneer we deze kaart gelijk met de onze , is de eigenlijke overeenkomst de op 2584 nadrukkelijk met rood getrokken lijnen, waarbij op beiden de grensscheiding tussen Eemnes en Baarn, tegenwoordig als greppel nog grotendeels aanwezig. Kaart 2583, ook uit de maand april 1619, sluit meer aan bij 2582.

kaartbeeld

Onze kaart onderscheidt zich in diverse opzicht van de andere kaarten. Onze is net als Hingman 3018 van de Lattre uit 1597 en Hingman 3019 uit 1625 een kaart van de Vuursche. De rode lijnen vertegenwoordigen de provinciegrens zoals die door Karel V bij keizerlijk besluit in 1535 waren vastgesteld. De heerlijkheid ligt aan beide zijden van die rode streep.

Maar bovendien is deze kaart uniek in zijn kaartbeeld. Een Vuursche wordt niet afgebeeld zoals onze andere kaarten met aanduidingen van de voornaamste wegen of gerechtsgrenzen zoals we die hebben leren kennen. De Vuursche is op onze kaart als een grote, okere vlek weergegeven waaraan een rechte strook in ander bruintint zich naar het zuiden, rechtsboven uitstrekt. Bovenaan de kaart is er een soort vinger, weer in oker die schijnbaar zomaar naar het westen loopt. Met zijn redelijk ruim formaat lijkt het al met al dichter bij de abstract expressionistische werken van Willem de Kooning te staan dan bij de zeventiende-eeuwse topografische traditie..

De donkerbruine strekking naar het zuiden laat zich gelukkig traceren als het zogenoemde Vrouwenland, begrensd door de Nonnen Groep en Warnaersweg, de Vuursche Steeg. Zelfs kunnen wij de taartpunt bij de Zes Wegen aan de Stulpse Laan ontwarren. Het strekt zich uit richting Den Dolder. Het wordt doorsneden door de Zoester graft, de Praamgracht en haar verlengde, de Pijnburger Wetering.

enkele merkwaardigheden op de kaart

Maar let wel, de hele kaart is eerst met pen opgezet. Dus de kleuren moesten achteraf nog gekozen worden maar de veldverdeling stond toen reeds vast. Deze veldverdeling is iets dat wij tot nu nog geheel niet kenden of thuis zouden kunnen brengen. Het lijkt in principe op niets niets dat wij van topografische kaarten van het gebied, jong of oud kennen. Ook is in het veld niets meer te zien van wat wordt weergegeven.

Tegenwoordig beschikken we over AHN-hoogtekaarten en daarmee blijkt iets bijzonders met onze kaart. De strijklicht functie van de applicatie, de zogenoemde Hillshade, schijnt een van alle begroeiing verschoonde aardoppervlak aan vanuit het noordwesten. Het is een pracht instrument om veldreliëf in beeld te brengen zonder kleurcodering. Als wij nu met behulp van Hillshade de Vuursche in beeld nemen & het geheel -112 graden bijdraaien, komt de okere vlek alsof toverij na vier eeuwen in eens tot leven.

De hoogte van de Vuursche komt duidelijk tevoorschijn. Aan de oostzijde hiervan hebben wij de Vuursche Berg als discreet bergje genoemd gezien. De omgeving van de grote bult wordt op topografische kaarten als Het Hoge Erf geduid. De Hoge Vuursche wordt, mede door het hotel, gezien als de bossen ten noorden van de Hilversumse Straatweg. Dit is historisch geografisch slechts zeer ten dele waar. De naam van de grote bult, in de elfde eeuw Furs, was de Hoge Vuursche, tegenover de Lage Vuursche nabij Drakestein. Voor het lage terrein ten noorden van de grote bult kunnen we het best spreken van achter de Hoge Vuursche.

De Hoge Vuursche heeft Sinck dus vrij realistisch afgebeeld. Het zou ons vandaag de dag niet lukken met potlood en papier op veldbeschouwing deze eruit te halen. De 17de eeuw kende nog niet de mogelijkheden van strijklicht voor landmeters. Dat Sinck desondanks die bult toch heeft weten te treffen, geeft ons een extra inzicht in de situatie in 1619.

Sinck heeft alleen kunnen optekenen wat hij kon zien. Tegenwoordig is de geleidelijke overgang van het lage terrein naar het hogere niet meer landschappelijk waar te nemen. Vierhonderd jaar geleden moet dat heel anders nog zijn geweest. Het landschap moet veel opener geweest zijn. Bij de hofsteden en langs sommige lanen zal er geboomte hebben gestaan. De bossen die ook de hoogte vulden, zullen behoorlijk zijn uitgedund tegen die tijd. Maar het open bos stak toch duidelijk af tegen het verveningsgebied eromheen. De begroeiing op het veen was al minder hoog dan op het hoge zand, het schrale heetveld dat ervoor in de plaats kwam, met hier of daar wat bosjes rijshout, stak daarbij blijkbaar duidelijk af.

kaart Hingman 2019 uit 1625 -122 graden gedraaid

begroeiing

Op 10 augustus 1563 is er een proces verbaal opgemaakt van de toestand van het Gooiersbos door baljuw Paulus van Loo, toen voor een groot gedeelte nog aanwezig; aan de Zuidwest zijde beuken, aan de Noordoost kant eikenbomen. Ook was het hoge bos van belang voor het wild, het lage voor de vogelarij. Of de toestand op de Vuursche grosso modo overeenkomstig was, kunnen wij misschien vermoeden.

Ook de zandhaar ten noorden van de bult, die wij vorige maand door onze vogelaar hebben leren kennen, heeft Sinck als apart dingetje getekend. Het Vrouwenland heeft hij alleen op deze kaart getekend. Het vlekje aldaar kunnen wij vrij zeker determineren als de tuinderij aan de Dolderseweg aldaar. Die vinger is niet iets op andere topografische kaarten. Maar op de AHN-hoogtekaart, nu een in kleur, onderscheiden we toch min of meer twee ruggetjes lopende naar het oosten. Nu in het verkaveld terrein niet meer als iets te onderscheiden, toen blijkbaar een landschappelijk aspect van een waarschijnlijk nog nauwelijks in cultuur gebracht strookje.

de vinger, het Vrouwenland naar het noorden (boven)

De grondwaterspiegel moet in die jaren een stuk hoger hebben gelegen. Blijkbaar had dit rondom de Hoge Vuursche en bij Den Dolder genoeg invloed op het biotoop in het veld, om een verschil tot uitdrukking te brengen.

annotaties

Wat kaart 2584 ook onderscheidt, is dat het werkelijk vol met annotaties zit. Heel bijzonder is dat dezen niet of nauwelijks overeenkomst lijken te vertonen met het kaartbeeld. Dan is er het terrein richting Hilversum, die geen overeenkomst vertoont met de door dezelfde Sinck, in die zelfde maand getekende kaarten 2582 & 2583. Het is verder opvallend dat de palen op verschillende plaatsen niet kunnen kloppen. En waarom is de eenvoudig vastgestelde grens met Eemnes niet doorgetrokken en is zowel de weg daarvandaan naar Baarn als de lijn naar De Beukenboom ook opengelaten?

Een tegenstelling tot het onverwachts realistische met de even onverwachts fantasievolle en onduidelijke aanwijzingen met veel informatie maken onze kaart tot iets zeer bijzonders. Daarbij zijn de omgevende plaatsen, bomen en palen volledig generiek weergegeven. Het Gooiersbos is op de juiste plaats getekend als discreet park prachtig met groene bomen gevuld, door een weg omsloten en enkele weggetjes als arabesk tussen de bomen slingerend. Verder op de kaart kloppen sommige wegen, anderen kunnen totaal niet kloppen. Waarom? Op de Vuursche zelf, in het oker hebben twee paadtjes daar getekend geen relatie met de realiteit. Met zekerheid kunnen wij niet alle mysteries rond dit curiosum verhelderen. Wel kunnen we uiteenzetten wat er zo’n beetje over te zeggen valt. En daarbij een enkele novum..

We wisten wel dat kaart 2584 iets bijzonders was maar het was nog niet zo gemakkelijk deze te onderzoeken. Voor lange tijd waren we aangewezen op microfiches met korrelige, grijzige zwart-wit opnamen. In een vorige eeuw kon je de kaart nog opvragen en op zaal bekijken. De broers Hilhorst hebben voor hun boek Soest, Hees en de Birkt het gefotografeerd. Alleen het stukje bij de Poel met de sloot naar Veenhuizen hebben zij gebruikt!

Beukenboom en Poel op microfiche, zelfde kaart

de kaarten van Lucas Sinck

De apparaten om microfichefilms te bekijken waren niet gemaakt voor grote plattegronden. De kaarten konden vaak niet als geheel worden gefotografeerd en sommige formaten, zoals kaarten 2583 en 2584 moesten op meerdere filmplaatjes bekeken worden want te groot. Het is nu een verschil van dag en nacht. Hoewel door het grote formaat van onze kaart, 162 X 150 cm, op de PDF de kleinste details en sommige letters moeilijk interpreteerbaar blijven, is het nu over het algemeen goed te lezen en komen details van het getekende goed over.

De drie kaarten van Sinck op papier in de collectie Hingman vertonen allen sporen van trauma. Verkleuring en vlekken zijn nog het minste. Op onze kaart is aan de randen en op de middenvouw wat tekst verdwenen. Maar gedeeltelijk is dit te reconstrueren. Onze kaart 2584 en kaart 2582 zijn inmiddels gestabiliseerd en van een ruggetje voorzien. Zij zijn al als PDF te downloaden.

Hingman 2583, deel linker deel

Kaart 2583 wacht nog. Het heeft dan ook een hoogst ongelukkige afmeting, namelijk maar liefst 240 X 80 cm. De bekende kaart 2582 omvat netjes uitgewerkt alles wat Sinck in die maand April had beschouwd, de Vecht tot aan Breukelen, van Breukelerveen tot de Vuursche en over de Wakkeredijk en de monding van de Eem. Baarn, rondom een kerkbrink, Soest als strekdorp en Maartensdijk en Westbroek met een toren boven geboomte, zijn niet geheel generiek op afstand aanwezig.

2583 deel rechter deel

Kaart 2583 staat dichterbij 2582. Deze laatste, slechts 125 X 102 cm lijkt een op halve schaal in het net uitgewerkte overzicht op een nog net handzamer formaat van veldtekeningen, waarvan 2583 er één was. Dat bepaalde details op 2583 niet uitgewerkt zijn lijkt hierop ook te wijzen. Volgens opgave van het archief is er sprake van een schaalverdeling van 400 & 200 Rijnlandse roeden voor 7,9 cm, wat neerkomt op een verhouding van ongeveer 1 op 19000 voor de uitgewerkte exemplaar en 1 op 9500 voor de veronderstelde veldschets. 2583 krijgt nog wel eens aandacht als die gerestaureerd en stabiel is gemaakt voor de foto. (toekomstig meer?)

Wernaers Hofste op 2583

verstopte informatie?

Hopelijk wordt nog wel even gekeken of er wellicht nog informatie op de achterzijde te vinden is, voordat het ruggetje wordt bevestigd. Geeft meer dan eens belangrijke informatie. Wie en wanneer zijn op de voorzijden bij de drie kaarten van Sinck goed voorzien. Echter waar zijn de kaarten naartoe geweest en bij wie? Was er iets te lezen op de rug van de reeds gestabiliseerde 2582 & 2584? Zijn er foto’s? Als men dit vergeten is, geen probleem. Er bestaan tegenwoordig wel camera’s die door het papier heen kunnen kijken. Of de kaart gewoon tegen het licht houden. Het moet toch ook bekend zijn of en welk watermerken op de bladen aanwezig zijn en of ze dan gelijk zijn. Op onze kaart 2584 lezen we linksboven dat een verder onbekende W.A. vander Jagt Lz uit Amsterdam op 1Mei 1828 het gezien heeft. Hebben andere personen de kaarten gezien en vooral iets op achtergelaten? Super interessant en belangrijk maar gelukkig geen belemmering de kaart 2584 verder ter hand te nemen.

uiterlijke geschiedenis

De voorzijde laat reeds veel van zijn eigen geschiedenis zien. Verkleuring en vlekken hinderen ons weinig. De kaart heeft reeds twee of drie restauratieronden al gehad. Er zijn origineel stukjes papier verdwenen, vooral langs de randen. De restauratiestrookjes rechtsboven en rechtsonder waren reeds aanwezig toen het op microfiche geplaatst is. De strook linksonder is recenter. Wel is op de microfiche aldaar een linnen rugje te zien. Ook is een stukje linnen rechtsonder rechts van de restauratiestrook aanwezig. Op de oude film lijkt het linnen zelf al redelijk vergaan. Het betreft dus reeds een vrij oude reparatie.

oude reparatie zuidwesten

Vooral de twee middenvouwen, horizontaal en verticaal zijn duidelijk waarneembaar. De laatste heeft wat tekst verlies veroorzaakt. In beide richtingen is het blad ooit zowel in kwarten als zesden gevouwen. Horizontaal lijken de kwarten het sterkst, verticaal de zesden. Ooit was het papier in een formaat gevouwen en iemand heeft tenminste eenmaal, waarschijnlijk vaker het opnieuw in een ander formaat gevouwen. Hoe en wanneer zijn niet duidelijk.

oude reparatie zuidoosten

Op kwarten gevouwen krijg je 40,5 bij 37,5 cm. Als de kaart volledig in zesden werd gevouwen krijg je het handzame archiefformaat van 27 bij 25 cm. Als hypothese op grond van het waarneembare kunnen we vermoeden dat de kaart de langste tijd verticaal zesmaal horizontaal viermaal is gevouwen, dus 37,5 X 27 cm is bewaard, iets kleiner dan A3. Het is niet ongewoon bij restauratie of opname in een nieuw verzameling iets erover op de achterzijde aan te tekenen, maar goed..

het noordwesten in kwetsbare toestand op microfiche

29 april 1619

Nu dat we hebben gekeken wat gebeurd is met het object, kunnen wij terug naar april 1619. Waarom bestaat het object? Het is verre van logisch dat er vanuit een opdracht van de Staten van Holland & West-Friesland deze kopie is gemaakt. Wat is de relatie van Sinck met Sibrandt Hansz? Maar bovendien wie betaalde voor deze kopie? En waarvoor kan het gediend hebben? Met absolute zekerheid lijken ook deze vragen vooralsnog niet te beantwoorden. Wel kunnen we op grond van tekst en beeld kijken of we iets meer over de kaart helder kunnen krijgen.

Dat er zo’n verschil is, zoals zal blijken, tussen het afgebeelde en het in de tekst naar gerefereerde, moet ons doen afvragen wat de relatie tussen de twee is. Hoe zag de kaart eruit in de nacht van 29 naar 30 april 1619? In een koker gerold of in vieren gevouwen in een map? Maar in elk geval reeds door Lucas Sinck ondertekend maar nog niet door Sibrandt Hansz. Maar waren de talrijke annotaties er reeds op aangebracht?

handen

Beide landmeters hebben, voor de schrijver dezes, een duidelijke, redelijk overeenkomstige hand. Wie heeft de teksten geschreven. Door de bovengestelde discrepanties zouden we kunnen vermoeden dat de tekening van de één zijn, Lucas & de annotaties van de ander, Sibrandt. Het geeft een logische verklaring voor de schijnbare samenraapsel van de twee. Echter blijken de twee handen af te wijken in de schrijfwijze van de kleine “g”. Sibrandt geeft de staart een extra zwier terug naar boven. Lukas g’s zijn telkens strak naar achteren getrokken. Deze komen overeen met de g’s in de annotaties.

Lucas Sinck moet de schrijver én tekenaar van de kaart zijn geweest. De mysterie van het van elkaar afwijken van tekening en schrift ligt bij hem. Een derde hypothetische mogelijkheid is dat een derde, schrijvend met eenzelfde g als Sinck, op de dan zonder annotaties tweemaal ondertekende door twee landmeters kaart de aantekeningen aanbracht, wat vergezocht lijkt, maar niet onmogelijk. Zou dan Sinck niet zelf achteraf, met een lijstje hem aangereikt de annotaties kunnen hebben toegevoegd, door zijn opdrachtgever hiertoe gevraagd?

Dat de schrijfwijzen van woorden hier en daar nog eens wisselt, lijkt meer een eigenaardigheid van de opgeschreven Nederduitse volkstaal in die tijd, Veenhuisen naast Venhuisen, de nummer twe of twee en ’t harde naast ’t herde. De Vuurse is meestal vrouwelijk, dus opter Vuerse en vander Vuerse maar toch eenmaal vanden vuersche (in de register W). Waarschijnlijk inconsequent taalgebruik in plaats van het bewijs voor verschillende handen, denk ik.

informant

Je zou denken dat als de landmeter Sinck de kaart getekend heeft en talrijke annotaties erop aangebracht heeft, dat hij de erin genoemde afstanden ook zelf moet hebben opgemeten. Dat is zo logisch als wat! En inderdaad heeft Sinck de grens tussen Baarn en Eemnes, in de register Z, getekend op zijn andere kaarten, zoals de gehele door keizer Karel V vastgestelde scheiding tussen Holland & Sticht door hem is getekend. Verder heeft hij “van dit herde vande vuers tot aen dit gescheijt.. ..van die leiuen pael recht op St. Martens toorn” (register 3) precies ook getekend op zijn kaart 2582. Daar bij het blokhuis is het punt nummer 12. Vandaar loopt een stippellijn recht op het gescheid vanaf de Leeuwenpaal geraaid op de hoge toren in Utrecht, punt nummer 16. Dat de scheiding echt een greppel was, suggereert Sinck door een brug eroverheen te tekenen.

En toch kun je erover twijfelen. Hij heeft dus twee blokhuizen getekend. Dat is nog daaraan toe. Naar de plaats van één, wellicht de rechtse, wordt in de annotaties maar liefst drie keer naar verwezen. Echter naar deze plaats wordt steeds verwezen als naar “tuterste harde vanden vuersche beneden lapers wech” of naar een deel van deze uitdrukking. In vrijwel gelijke bewoording wordt in de bronnen steeds naar de plaats van het blokhuis verwezen, zo ook naar de Gooise Schans, die er precies voor lag. Naar welk van de twee dan steeds verwezen wordt, wij denken het blokhuis want die stond precies over de weg en op de grens. De opmeting lijkt wel te bewijzen dat naar deze plaats verwezen wordt, terwijl het kaartbeeld dit weer niet suggereert. Twee keer “Blockhuis” opgeschreven maar niets over een blokhuis in de afstandsbeschrijvingen. Dat is dus merkwaardig.

Het is ook zeer merkwaardig hoe alle kaarten van Sinck duidelijk een paal achter Wernaers Hofstee plaatsen, achter de buitenste gracht aan de zuidoost zijde van het slot. Maar als we het kruispunt zoeken van lijnen wier uiteinden elkaar dan precies zouden moeten raken, namelijk vanaf de paal aan het zuiden van het Gooiersbos (weten we vrij precies), register X & die komende vanaf de Beukenboom (weten we vrij goed bij benadering), Q2, komen we uit aan de noordzijde van het terrein, ergens achter de tumuli aldaar. Wij kunnen ons ook voorstellen dat de Paal van Drakesteijn op één van die grafheuvels stond. Als we echter uitgaan van een paal achter de grachten van het slot, komen we met de opgegeven afstanden gewoon niet uit.

Als de bekende paal bij de drie stenen, aan het einde van het Gooiersbos niet bedoeld was maar een paal, zoals door Sinck getekend, op de oude raaiing Leeuwenpaal-Utrecht staand, dus een stuk westelijker, wordt een raakpunt achter Drakesteijn nog onwaarschijnlijker.

In hoeverre de getekende rode lijnen, omgevende plaatsen en wegen ernaartoe geslaagd zijn, mag ieder voor zich beoordelen. Terwijl Zeist nog op de kaart is getekend (alleen naam en kerk), valt die in het echt buiten het gebied van de kaart. De vermelde boerderij De Vogelaer, ook helemaal aan de rand van de kaart getekend, bevindt zich, volgens een oude kadasterkaart, juist weer vrij dicht tegen het Vrouwenland. Eigenlijk is de informatie dat het veen contentione zich bevindt tussen de Veenhuizen en de Vogelaar, zonder dat de getekende afstanden kloppen. Hoe kan dat, als hij er zelf geweest zou zijn?

Nog ernstiger is bij Q1, wanneer de tekenaar vanaf een paal aan het einde van de Wakkeredijk, die er vast geweest is, op de rode lijn naar de paal bij de Beukenboom schrijft dat de afstand 250 roeden bedraagt. Deze lengte komt overeen met de afstand van de Beukenboom tot de Negen Roeden langs die lijn gemeten, dus zo’n 942 meter ongeveer, waar dus óók nog een paal gestaan zal hebben. De afstand naar de Wakkeredijk bedraagt wel ±2535 M. Dat is geen klein verschil. Het lijkt er toch veel op dat de landmeter zijn eigen gegevens niet begreep.

Al met al kan er een casus worden opgesteld, dat de tekenaar/schrijver/landmeter wellicht met opmetingen van een ander gewerkt heeft, hoe absurd het ook klinkt. Het is ook zeker dat de tekenaar vanaf die twee blokhuizen nooit twee uitwaaierende wegen heeft gezien. De Oude Lapersweg, een oude heerweg, liep en loopt recht over de Vuursche naar de Zes Wegen. Als de Nieuwe Lapersweg ooit een plaats van een blokhuis gekend heeft, is de vraag maar het traject ervan aan deze westzijde van de Beukenboom liep dan vermoedelijk toch over eventueel meerdere maar toch parallelle banen. Het traject daarvandaan oostwaarts naar de Soestdijk, is wel organisch ontstaan met divergerende karrensporen.

Het lijkt dat er twee kaarten in één zijn. Een realistische weergave in een generiek aangegeven omgeving & een lijst achteraf toegevoegde opmetingen door een informant gegeven. De plaats van die annotaties op het blad, is soms niet de plaats in het veld. We kunnen hooguit constateren dat de afstanden in de annotaties genoemd in de omgeving van hun plaats op de kaart gezocht kunnen worden. De tekst kan een samenvoeging de twee zaken zijn, althans zo lijkt het. We gaan dit hier niet helemaal oplossen.

Wel kunnen we kijken wat die annotaties ons wel verder kunnen vertellen.

novum

W “van dit nieuw gescheijt tot aen tuterste harde vanden vuersche beneden lapers wech is iiij C xl roeden”

Tot vorig jaar zouden wij ons blijvend afvragen waar wij die 440 roeden zouden moeten zoeken. Met name, wat wordt hier met de nieuwe scheiding bedoeld? In mei 2023 hebben wij aan dacht gevraagd voor twee Drakesteijn stenen op de Vuursche. Hierin spreken we een hypothese uit dat deze stenen over waren bij de herbouw van het slot rond 1640. De herinrichting van het landgoed op de Lage Vuursche met de naam van de aanpalende maar op iemand anders gebied staande ridderhofstede, leek het best te passen bij een tijd nadat de heer van de Vuursche de heerlijkheid uit een leenverband met het kapittel van St. Jan te Utrecht had losgekocht.

Maar als pachter (wij gebruiken de term hier enigszins slordig, waarover later meer) mocht deze heer natuurlijk wel het terrein naar eigen inzicht inrichten, voor zover hij hiermee anderen niet hun rechten schond. Of de stenen toen reeds waren gezet, kunnen we niet weten. Of de naam Drakesteijn toen nog onder het kapittel in 1619 gebruikt is om het terrein aan te geven, is vooralsnog ook onbekend.

Wat we echter wel kunnen constateren is dat “dit nieuw gescheijt” te zoeken is bij de kruising Stulpse Laan – Hoge Vuursche Weg. Vanaf het blokhuis komen we na 1657 meter uit aan de overkant van de tumuli aan de Hoge Vuursche Weg, de oostzijde van de Stulpse Laan waar wellicht in of naast de scheigreppel een paal of bord stond met de naam van het landgoed. De greppel die de scheiding aangaf, was blijkens onze informant in 1619 nieuw. Aldus is dit zo’n twintigtal jaren eerder dan wij eerder dit jaar vermoedden.

informatie

In 1356 verzon bisschop Jan van Arkel een lijn vanaf de Leeuwenpaal aan het eind van Eemnes, lopende tot het uiterste van het Gooiersbos, geraaid op de St. Maartenstoren in zijn hoofdstad. Wij hebben gezien hoe de grens tussen Baarn en Eemnes (Z) door onze informant hiervandaan werd getrokken. Ook de afstand vanaf één van de getekende blokhuizen (3) is hierop ingemeten. Dat er daadwerkelijk een scheidingsgreppel bestond, wordt door Sinck op de kaart 2582 gesuggereerd als hij een brug erover tekent. Maar of wij Lucas hierover kunnen vertrouwen, moet ieder maar zelf uitmaken.

Naast een leuke kijkje bij de Beukenboom (O) is de kaart in potentie waardevol omdat (P) Warnaers hofste (P) klein maar duidelijk wordt afgebeeld, namelijk als toren met drie verdiepingen, staand op het maaiveld. Eerder is deze afgebeeld staand op een bergje. In de traditie van begraven hofsteden is onder het bergje een begane grond te vermoeden. Ooit kan het bergje ertegenop geworpen zijn om een droge kelder te creëren net boven het maaiveld. Zo’n toren had dan nog een toegang op de verdieping. Zou wel passen bij het slotje. In 1619 is blijkbaar de opwerping weggehaald, wat ook past voor die tijd.

We hebben vanaf de grens met Eemnes via Q1, Q2en X de rode lijn van Sinck gevolgd met wat kanttekeningen. Aan de rand links hebben wij op het einde van de Wakkeredijk (S) de beschadigde tekst kunnen overnemen van van de 2582 kaart. De tekst van het heetgoed (N) aan de rechter rand vullen wij aan tot “heet goet va. over die v[uerst]”. De heerlijk had belangen onder het Ridderveen, wat de vermelding zou verklaren.

Van de weggevallen tekst bij (V) “van dit gescheijdt [** *** ***** ****] vander vuersche na goeijlant is iii C xi roeden” durven we geen tekst in te vullen. De afstand komt vrijwel overeen met een greppel die nog steeds de gemeente grens aangeeft, de meest westelijke grens van de Vuursche. (complicaties met het Lapersveen, waarover later meer, daar gelaten.) Er zou dan kunnen gestaan hebben iets als [op de west zijde].

Vanaf precies welk punt aan de Veenhuizen er omtrent 400 roeden naar een harde van de Vuursche getrokken is (F), is niet duidelijk. Gemeten van het verste punt rechtop de Zevenlindenweg, toen de Vuursche Dijk, kom je omtrent 170 meter te kort.

De kleinere afstand hier links van opgemeten, (L) “vande uiterste harde tot aen dit uterst gescheij is lxxxiii r” komt echter gelukkig precies overeen met de afstand van de greppel achter de Vuursche Berg tot de rand van de Poel.

Sinck geeft de plaats van de Inham aan de Vuursche niet expliciet aan. Wel tekent hij een inham op ongeveer de juiste de plaats ervan. De opgegeven meting (2B) komt niet overeen met de heerlijkheidsgrens ervan in het westen. De informant vermeldt om en nabij de lengte ervan langs de Kloosterlaan, dus een interne grens van de Inham met de Vuursche. De afstand komt tot aan een toegang tot het terrein in het noordwesten van het terrein, bijna tot waar de greppel (V) begint.

De 60 roeden (T), los in het veld opgeschreven zonder verdere aanduiding, kan op de zuidwestpunt van de Vuursche eigenlijk alleen maar de afstand aangeven van deze naar de eerste perceelsgrens op de Vierdels. Dit komt overeen met de grens tussen het Vrouwenland onder de Bilt en het gerecht van Oostveen, later Maartensdijk.

greppel aan de westzijde van de heerlijkheid (V), tevens gemeente grens

Sinck heeft maar liefst twee maal (eigenlijk anderhalf maal) de Wolfsdreuvik in het veld aan de rand van de Vuursche geschreven. Niets van het discreet veldje dat wij uit 1597 en 1625 kennen. Desalniettemin worden door onze informant twee maal vanaf hier afstanden opgegeven.

De 500 min 40 roeden naar het Gooiersbos komt niet overeen met het door Sinck getekende, groene park. We komen terecht op het lage land aan de oostzijde van het bos. Dit is ongetwijfeld een restant van de door baljuw Paulus van Loo geschetste toestand. Het lage bos was dus van belang voor onder andere de vogelarij.

Aan de andere kant weer komen de 445 roeden tussen Wolfsdreuvik en (de in de opmetingen anonieme plaats van) het blokhuis (2), wel precies overeen.

Conclusies

Het is moeilijk voor te stellen dat als Sinck niet de plaats van de Wolfsdreuvik op zijn eigen kaart weet, dat hij wel precies de afstand naar het blokhuis heeft kunnen meten. Ook dat hij het blokhuis en een verder onbekende pedant wel heeft getekend maar in de opgegeven afstanden hier slechts indirect naar verwijst, doet ons ernstig twijfelen of hij volledig voor alle informatie zelf verantwoordelijk was.

de Vogalaer in 1815, tweede van links

Sibrandt Hansz bevestigt dat de kaart een getrouwe kopie is. Over de opgegeven afstanden zegt hij niets. Het is ook duidelijk dat het niet slechts een kaart van de heerlijkheid is maar dat vrijwel alle opmetingen betrekking hebben op de heerlijkheid, Vuursche & Drakesteijn. De strekking van het Vrouwenland tot onder Den Dolder wijst ook hierop.

Dr. Simon van Veen heer van Hoogeveen, raadsheer bij de Hoge Raad van Holland en Zeeland, verwierf Drakesteijn en de Vuursche in 1610. Hij overleed echter dat jaar en zijn erven hebben het pas verkocht in 1625. De familie was dus verantwoordelijk voor de nieuwe scheiding van het landgoed op de Lage Vuursche (W). Het is goed voorstelbaar dat de weduwe van Veen een kopie van een kaart van de Vuursche heeft willen kopen van Sinck. Hierbij heeft Sinck aandacht getoond voor aanpalende gebieden, waar de familie belangen had.

De erven van Veen zullen niet zelfstandig de relevante afstanden hebben opgemeten. Maar een ander kan best de varia aan afstanden hebben gemeten in opdracht van de familie. Als we op het voor ons liggende bewijs ingaan, lijkt het goed mogelijk dat de aantekeningen over afstand bij de familie reeds aanwezig was en dat de landmeter zo goed als het ging het één en ander vrij letterlijk heeft overgenomen op de kaart. Of dit reeds op 29 april is gebeurd of achteraf, bijvoorbeeld toen Sinck de kaart kwam afleveren, is niet zo op te maken. Maar dat er iets aan de hand is met de kaart lijkt onloochenbaar.

Zes jaar later werden Drakesteijn en de Vuursche uiteindelijk toch verkocht. Er is toen in 1625 toch opnieuw een kaart gemaakt. De kaart van Sinck is er niet voor gebruikt. De afstanden erop vermeld, zijn anderen dan op de kaart van Sinck in 1619. Bovendien zijn op de nieuwe kaart oppervlaktematen opgetekend, een nieuw vereiste bij verkoop van zulke goeden. Voor ons, geïnteresseerden in de Vuursche is dat toch maar een gelukkige zaak geweest.

feedback?

Yankel