Sporen van Oud Eemnes

Wallen aan de Stammeweg

Op zoek naar de neus van Eemnes

Een archeologische beschouwing van de linker Eempolder.

Eemnes als archeologisch object, een gehele plaats en eigen gemeente, ligt wellicht niet voor de hand. Maar de gemeente is ook niet het object. Het landschap echter is wel degelijk de moeite waard als object te beschouwen. Het landschap van de Eemnesser polders is historisch gezien een samenhangend geheel. In het westen voleindigde Eemnes wat ergens in het oosten begon.

Deze ontwikkeling begon in de middeleeuwen en was aan het einde van de middeleeuwen grotendeels voltooid. Voordat eind vorig eeuw de nieuwbouw serieus ter hand werd genomen, behield Eemnes vrijwel zijn inrichting zoals die eeuwenlang bestond. De Eemnesservaart was hierin een relatief late, 17de-eeuwsch toevoeging van groot belang. Het buitengebied is nog wat veranderd maar het gebied van Eemnes, toen bestaand uit twee, eigenlijk zelfs drie zelfstandige steden, had aan het eind van de middeleeuwen reeds zijn vorm gekregen die het grotendeels tot de dag van vandaag heeft. Zoals A.P. de Klerk in zijn studie uit 1969 opmerkt, is Eemnes een streekdorp, historisch gekenmerkt door oneindig optrekkende kavelsloten met een hoofdweg waar de meeste woningen zich bevonden.

Eemnes heeft enkele kenmerken van het klassieke Hollands-Friesche-Utrechtse ontginningslandschap. Maar in enkele subtiele wijzen wijkt zij af van de grootschalige cope-ontginningen langs de grote rivieren. Dat maakt Eemnes enigszins uniek. Met het landschap aan de rechter Eem oever vertoont de linker ook grote overeenkomst, zijn het spiegelbeelden van elkaar, zusters. Zij worden beiden gekenmerkt met oost-west opgaande verkavelingen tot aan een ander provincie. Maar er zijn ook belangrijke verschillen.

De Eemnesser zuidelpolders te Velde

Eemnes heeft veel aandacht getrokken van historici en historisch geografen, landelijke en regionale liefhebbers van deze middeleeuwse ontwikkeling, die zich op de topografische kaart laat aflezen. Toch blijkt het dat de verschillende geïnteresseerden tot vele verschillende conclusies komen, hoe het allemaal gekomen is. De oorsprong en ontwikkeling van Eemnes, het lijkt allemaal waar te nemen in de verkavelingspatronen. Maar wat deze zeggen over de middeleeuwse geschiedenis blijkt nog wat uiteenlopende meningen op te leveren. Een archeologische beschouwing voegt hier een verhaal aan toe. Het zal niet mogelijk zijn alle discussie rondom Eemnes tot een einde te brengen. Hopelijk is het wel mogelijk een vingerwijzing te geven en in enkele aspecten enig klaarheid te brengen. Het moge zelfs aanleiding geven tot verdere onderzoek. Maar op het moment kan ook zij geen oplossing geven voor de mysterie van Eemnes. Ten hoogste moge het de elementen van die mysterie een beetje herschikken.

Een vraag is wat we archeologisch mogen verwachten van de Eemvallei. Aan de rand ervan, bij de uitlopers van het hoge Baarn, zijn 8000 jaar oude bewoningssporen aangetroffen. Dan hebben mensen zich zeker ook, tenminste zo af en toe zich in de Eemvallei begeven. Losse vondsten zijn dan altijd mogelijk.

De mate waarin de vallei toegankelijk was, is geen constante. Klimatologische en andere omgevingsprocessen hebben op de vallei invloed uitgeoefend. De rol van de laagvlakte voor de prehistorische bewoners is niet evident. Het is wellicht nog tot in de Romeinse tijd mogelijk geweest hier enig landbouw te bedrijven. Maar ook al was er sprake van een wildernis, wildernis was ook van waarde.

Wel is duidelijk dat na de Romeinse tijd, mede als gevolg van een zeespiegelstijging, een zogenoemde transgressie periode, ook hier een behoorlijke veenopbouw plaatsvond. Dat is een moeilijk begaanbare landschap. Enig spoor van permanente bewoning is dan niet te verwachten. Maar aan de randen van het veendek is dat anders. Met name rond de rivier, waar vanwege afwatering eigenlijk geen veen zich vormt en enig veen vermengd raakt met fijne zand en slib, zal enig aanwezigheid van mensen geweest zijn, al was het nu en dan, om te vissen bijvoorbeeld.

De prehistorische archeologie van Eemnes staat in de schaduw van die op het hoge zand eromheen. A.P. de Klerk heeft in zijn studie uit 1969, EEN STREEKDORP, Bijdrage tot de historische geografie van de gemeente Eemnes tot ca. 1450, aandacht gevraagd voor enkele door hem gedane waarnemingen. Eigenlijk gaat het hem in elk geval over waarnemingen van voor de verkavelingen, die hij voor vroeg, rond 1100 houdt in navolging van Dr. Johanna Maris. Maar omdat wij niet weten wat wij niet weten, sluit hij veel oudere relicten niet uit.

Eind jaren dertig is in verband met herverkavelingsplannen de gehele gemeente Eemnes door middel van luchtfoto’s vastgelegd. De meesten schijnen bij een brand verloren te zijn gegaan maar een tiental bleven over. En hierop is de Klerk geduldig nagegaan wat er allemaal nog op te zien was. In het gebied rond de Buitenvaart, aan het einde van de Zuidwend tegen de Eem aan constateert hij het volgende. “Hoogst belangwekkend achten wij echter een op de foto gesignaleerd, zeer onregelmatig, patroon. Dit patroon wordt gevormd door een aaneenschakeling van kleine, door zeer donker lijnen begrensde, figuren in de vorm van cirkels of veelhoeken. De gemiddelde doorsnede van deze figuurtjes bedraagt op de foto circa 1,5 mm, omgerekend tot circa 7,5m. in werkelijkheid.. ..Bij een intensieve bestudering van de foto blijken boven geschetste “krasjes ook elders op de foto, hoewel zeer onduidelijk en op kleinere schaal, voor te komen. Ook op enkele andere foto’s.”

kadetjes land

De Klerk houdt het voor mogelijk dat deze kasjes verband houden met het verschijnsel van ‘kadetjes land’, een aan kreken voorkomend prehistorische kavelvorm in West Friesland bij De Streek waargenomen. In maart 1969 trekt de Klerk het veld in. Hij kon wel wat krasjes lokaliseren. Ze werden gekenmerkt “door een grotere vochtigheid dan de omgeving en het voorkomen van een hard, rietachtig soort gras” Een proefsleuf bracht echter slechts een natuurlijk profiel aan het licht. “De mogelijkheid van een al of niet primitieve verkaveling vóór die in opstrekkende heerden dienen we voor dit gebied naar onze mening niet bij voorbaat uit te sluiten.”

Op de luchtfoto ontwaren wij met moeite enkel van zijn “krasjes”. Tegenwoordig zijn we verwend met luchtfoto’s. Ook de hoogtefoto’s met LIDAR techniek genomen doen ons blik op de wereld verwijden. We kunnen slechts zeer veel bewondering uitspreken voor een onderzoeker als de Klerk die met veel geduld en een scherp oog het vage beeld op oude foto’s naspeurt op krasjes en deze naliep. Er bleek in elk geval wel iets te zijn. Maar wat? In elk geval pre-opstrekkende verkaveling.

Omgeving Buitenvaart met AHN kleurenfilter

Op moderne luchtfoto’s maakt het gras wel een vlekkerige indruk. Slechts met veel moeite zien wij er iets van die cirkels. Als de Klerk ons er niet op had attent gemaakt, zagen wij niets. Als we met onze moderne middelen het gebied rond de buitenvaart in beeld brengen, valt ons niet veel meer van die cirkels op. Wel andere krasjes. Duidelijk valt op wat rest van een oude kade, door de vaart doorsneden. Bovenin zien we iets wat lijkt op een oude, natuurlijke kreek. Bolletjes, greppeltjes, walletjes, er huist een verhaal in. En wie weet? Het zou niet hoeven verwonderen dat dit gebied interessant is en teruggaat naar een tijd ver voordat de vaart het doorsneed.

Dr. Ir. Bijlhouwer uit Amsterdam maakte Maris erop attent voorafgaande aan haar 1947 studie, EEMNES, Rechtstgeschiedkundige ontwikkeling van gemeente en waterschap, dat hier, in de omgeving van het gemaal, enkele verhogingen in het landschap zitten, die als terpjes gediend kunnen hebben. Het is mogelijk dat die verhoginkjes, waarop nu recentere boerderijen staan, indertijd bewoond zijn geweest, wellicht zelfs kunstmatig zijn opgehoogd en dus daarmee ook echte terpen zijn.

In hoeverre in het landschap diverse sporen relicten zijn van een zeer oude archeologie is niet duidelijk. Het zou niet uitgesloten moeten worden. Toevallige vondsten zouden wellicht toekomstig enig interesse kunnen aanzwengelen. Maar dat sporen te vinden zijn, die ouder zijn dan de huidige verkaveling, lijkt met gebruik van de moderne middelen, de ANH-hoogtekaart evident. Wellicht zijn er nog elegante mogelijkheden met eenvoudig maar slim onderzoek meer te weten te komen. Het zou hier aan de Eem mogelijk zeer de moeite waard blijken.

Mottekasteel

Als we ons focussen op de middeleeuwse archeologie, dient vermeld te worden een ontdekking gedaan door Jan van der Laan van de archeologische werkgroep van Baerne in 2018. En niet in het veld of met behulp van LIDAR maar een observatie van een vage patroon op een oude luchtfoto. De foto is genomen voorafgaand aan de aanleg van de toerit naar de A1 richting Amersfoort aan de Eemdijk in 1967.

De Mottekasteel onder de toerit van de A!

Een toevalstreffer. We ontdekken een vaag grondpatroon veroorzaakt door droogtestress van het gras. In de warmste maanden van het jaar heeft het gewas, hier gras, last van de droogte. Voormalige greppels blijven iets vochtiger dan hun omgeving, waardoor de tint van het gras zich afsteekt bij zijn omgeving. Wat van der Laan ontdekt had, bleek een mottekasteel met voorhof, in het Engels bailly genoemd. Dit is de oudste type van middeleeuwse burchten die we in ons land kunnen aantreffen. Tussen de 10de en begin 13de eeuw was dit de gangbare type, hierna snel achterhaald door veranderingen in strijdmethoden. De primitieve maar functionele opgeworpen heuveltjes voorzien van palissaden boden bescherming tegen kleine rondtrekkende legertjes. Tegen georganiseerde aanvallen van sterkere eenheden of een langdurig beleg waren zij echter minder bestand.

Later is nog op luchtfoto’s van de RAF uit de Tweede Wereldoorlog (of bedoelen ze foto’s ter voorbereiding van de ruilverkaveling in 1941?) dezelfde structuur gezien. Maar dat is natuurlijk makkelijk zoeken, als je al weet wat je zoekt en waar je het zult vinden. De hier getoonde foto is een beetje opgekrikt om de vage patronen naar voren te brengen. Jan van der Laan verdient onze waardering voor zijn inzet. Een goed stel ogen, een open geest en veel geduld heeft ons een belangrijk en tot nu onbekend kasteel aan het licht gebracht. Hopelijk hebben de moderne greppels de beerput niet geraakt. Hier kunnen wij toekomstig nog voor onze kennis kostbare vondsten naar boven halen. Het geeft nieuw inzicht in de vroegste tijd van de ontginning van Eemnes. Deze staat aan de rand van de vallei, net nog in de gemeente Baarn. Deze is te beschouwen als de oermoeder van opeenvolgende versterkingen bij Eembrugge.

Op de hoogtekaart vinden wij niets meer terug van al dit moois. Stel dat de foto in de winter of voorjaar genomen was, hadden we niets gezien van deze door droogtestress veroorzaakte verschijnsel. Hadden die oude RAF foto’s niet erbij gehaald geworden. Hadden we wellicht nog voor generaties verstookt gebleven van enig kennis hieromtrent. Nu echter hebben we een nieuw ijkpunt voor onze inzichten waar het een begin van de middeleeuwse ontwikkeling van het gebied betreft.

Eem tussen Opgaaande Wetering & Buitenvaart

Een kaart van het gebied langs langs de rivier iets ten noorden van Eembrugge tot aan de Buitenvaart, geeft een indruk wat voor zaken uit wellicht een verre verleden zijn waar te nemen. Wat er te zien is, is tenminste merkwaardig genoeg om een verklaring ervoor te willen zoeken.

Als we de Eem bekijken boven het Ocriet-eiland, tussen de Opgaande Wetering en de Buitenvaart, valt ten eerste de Eem zelf op. De rivier maakt hier geen grote slingers. Het valt op dat de rivier vlak langs de Bunschoter Eemdijk kruipt. Aan Eemnesser zijde loopt de dijk op enig afstand van de huidige rivier.

Het buitendijkse terrein hier ligt inmiddels hoger dan zijn omgeving. Het terrein loopt naar de dijk, van de rivier af, iets naar beneden. Het beeld suggereert dat oorspronkelijk de rivier hier breeduit en dus minder diep stroomde. De rechter stroomdraad zal wellicht al gedomineerd hebben. Maar aan de overzijde lijkt bij de bekading de rivier een tweede stroomdraad te hebben gehad.

In de late middeleeuwen en ancien regime bestond er een verdeelsleutel waarbij verschillende plaatsjes lang de Eem mannen moesten leveren om mee te helpen aan openbare werken, waaronder het op diepte houden van de vaargeul. Er is voortdurend sprake van verzanding. Met name vanuit de Zuiderzee zal er opslibbing hebben plaatsgevonden. Daarom rijst het buitendijkse terrein inmiddels boven het polderniveau uit.

Wanneer zulke ingrijpende maatregelen nodig zijn de rivier bevaarbaar te houden, zal deze zich logische wijze erop gericht hebben de beste vaargeul te redden. Voor een eventuele tweede stroomdraad zal geen moeite zijn betoond. Na verloop van tijd kwam die rivier nog slechts zelden aan de andere kade en door opslibbing kwam het land structureel boven te liggen. Het was dan een kleine moeite vanaf de Eemnesser Eemdijk toegang te nemen. Waarschijnlijk onder het principe van recht van opstrekking had men er ook recht toe.

Merkwaardige Vergravingspatroon aan de Eem, tegenwoordig Schapenweide

Buitendijks vallen onder en boven twee landjes op vanwege een zeer opvallende vergravingspatroon. Gewonnen grondstof, het zal zijn nut hebben gehad maar kan slechts een begin van het verhaal zijn. Alleen deze twee terreinen bezitten dit patroon. En juist de niet opgegraven wallen doen ons afvragen wat hier aan de hand was.

Tegenover de onderste van deze twee zien wij als groot halfcirkel wat rest van een grote dijkomlegging. In de nacht van 3 op 4 februari 1825 brak op 19 verschillende plaatsen langs de Eem dijken door, tot aan de kalkovens onder Baarn. Er is sprake van een hevige sneeuwjacht. Na vier dagen begint het water pas te zakken.

Dat de dijk daar het over een lengte van 150M het begaf, is zelfs bij zo’n erge storm vrij uitzonderlijk. Er lijkt geen sprake van ijsgang te zijn. Een mogelijk verklaring zit wellicht in de ondergrond ter plaatse. Wanneer de oorspronkelijke dijk, klei of veen, aangelegd wordt op een zandrug langs een rivier, vormt de horizontale overgang tussen de twee lagen structureel een zwak plek. Wanneer ergens langs zo’n dijktraject de dijk doorbreekt, is het mogelijk dat het water simpel weg de massa van de dijk wegschuift, daar deze niet bijzonder gehecht is aan zijn ondergrond.

De volgende tsunami/landverschuiving is funest voor alles wat op de dijk of erachter ligt. Doordat de energie van het water verdeeld is over een groot oppervlakte, bij een uiteindelijk beperkte volume, ontbreekt in zulke gevallen mogelijk de zo kenmerkende diepe wielen (onder Eemnes waaien genoemd). De schade is echter menigmaal des te groter. Daar de zandruggetjes, rivierduinen langs de rivieren in ons land vaak als eerste bewoond werden, waarna de bekading plaatsvond & daardoor de rivier niet meer vrijelijk zijn weg mocht zoeken, ontstond een gevaar van dijkdoorbraken, waarvan talloze wielen getuigen.

De structurele zwaktes aan de dijk op het zand bij deze oudere woonkernen heeft tot gevolg gehad dat heel wat dijkplaatsjes met kerk en al de achterliggende polder zijn ingesmeten. Men was zich nauwelijks bewust van deze zwakte van de oude dijk, die zijn integriteit slechts door zijn eigen zwaartekracht behield. Wat oud is, lijkt vertrouwd. Het gaf geen tekenen aan de buitenkant, de zwakte zat diep beneden de dijk. Pas als deze zich spectaculair begeeft, kan men de zwakte terug redeneren.

Een uiterst interessante landschapselement vormt wat nog rest van een discreet karrensporenbundel, dat vanaf de Geerenweg, langs de Opgaande Wetering, tegenover een stukje oude dijk, het Kerkepad geheten, naar de Eem loopt en een eind lang achter de Eemdijk loopt. Er zijn enkele observaties te maken. Had de dijk indertijd sterk genoeg geweest, had men waarschijnlijk nooit deze achterdijkse weg aangelegd. Deze weg komt uit de Geerenweg. Of de dijk van het Kerkepad vroeger doorliep, is onduidelijk. Wel houdt de weg van het Kerkepad hier op. Het oversteekje van de Opgaande Wetering aan de Geerenweg lijkt tenminste contemporain aan de karrensporenweg. Dit suggereert dat de Geerenweg tenminste ook zo oud is.

Ook de Opgaande Wetering lijkt dan tenminste zo oud of ouder dan de karrensporenweg. Weggetjes door het boerenland waren talloos. Ook in het land van opstrekkende heerden met smalle stroken land tussen oneindige rijen verkavelingssloten vinden we ze terug. Als nootweg of doorsteekje liepen paden waarbij enkele planken als bruggetje dienden. Maar deze sporenbundel is 15 tot 20M breed. Het lijkt uitgesloten dat zo’n brede weg al die sloten over zo’n afstand zou kruisen. De enige conclusie is dan dat de karrensporen er liepen voordat de verkaveling heeft plaats gevonden. De Opgaande Wetering is daarmee ook ouder.

Het moge geen keihard bewijs zijn, wat wij waarnemen lijkt een ontginningsbasis direct achter de Eemdijk uit te sluiten, in tegenstelling tot het standaard model van een Hollands-Utrechts cope ontginning. Als er al een Geerenweg liep en al een Opgaande Wetering bestond, moeten we hier tenminste rekening houden met de mogelijkheid van een opstrekking naar de rivier toe. Direct achter de dijk loopt een wetering, wat we wel in het standaard model verwachtten.

Krasjes tussen de Zandruggen

Op zoek naar relicten van een landschapsindeling ouder dan huidige van de opstrekkende heerden verkaveling, moeten we ons aandacht richten op enkele wallen ten zuiden van de Zuidwend tussen twee zandruggen. Hier komt de hoogtekaart van de AHN zeer tot zijn recht. De wallen zijn er fantastisch mee in beeld te brengen. In het veld zijn ze haast niet terug te vinden. Inmiddels na eeuwenlange bewerking van de grond, zijn ze vrijwel nergens meer dan 10cM hoog. Op zijn breedst zijn ze 5 á 6M.

We zien ook enkele ‘bergjes‘, als we deze nog geen decimeter hoge, 4 of 5 meter van doorsnede, ronde hoogtes zo mogen noemen. Enkelen vormen reeksen, anderen staan alleen. De betekenis van deze ophogingen is niet evident.

Een enkele wal loopt nog over de westzijde van de linker zandrug. De best bewaarden lijken vanaf de Zuidwend uiteen te waaieren. Op of boven de Zuidwend lijken ze te ontbreken. Er zijn diverse kleinere wallen, die meer noord-zuid lijken te lopen. De langste wal loopt schuin over meer dan dertig slootjes en twee diagonale wegen zuidwaarts. Zulk een merkwaardig patroon laat zich moeilijk indenken nadat de stroken verkaveld zijn. We moeten hier te maken hebben met Eemnes voor de verkaveling aldaar.

Achter de kerk van Binnendijk loopt in een zelfde soort schuinte, een oude wetering. Ten noorden van de Anna Louwenweg loopt daar nog een wal rechts ervan. Maar alle wallen zullen geen wetering of sloot hebben gehad. Daar zien we tenminste geen bewijs voor. Wel meer wallensystemen, zij het conventioneler van vorm. Verderop langs de Anna Louwenweg vinden wij een ander toch opmerkelijk serie wallen.

Anna Louwenweg tussen Zuid Middenwetering en Zuid Ervenweg

In het noorden, boven de Zuidwende nabij de Zomerdijk zien we ook nog zo’n serie, zij het minder spectaculair. Hier valt echter ook een merkwaardige opdeling van enkele stroken, vlak aan de dijk. Om de ongeveer 20M zien wij daarop een wal. Slechts op enkele plaatsen in de Eemvallei zien wij zoiets terug. We zien het in het inzetje terug, achter (ten westen) hoeve Zuid ter Velde aan de Geerenweg. Enkele van die wallen daar lopen door zuidwaarts. Wie weet wat voor gebruik van het land hieraan ten grondslag ligt?

Aan de Zomerdijk, inzet Geerenweg

Achter de kerk van Binnendijk vinden we iets terug van een gebouw of omwalling, dat zich strekt over de kavelsloten, en scheef tussen die sloten ligt. Dit is wellicht een plaats van bijzondere interesse. Het nagelaten spoor duidt hier ook op iets ouder dan de strokenverkaveling.

Achter de Pieterskerk

De Eemnesser polder ten oosten van de Wakkere Dijk, de eigenlijke Eemvallei wordt Eemnes te Veld genoemd. Naar het westen, tot aan ’t Gooi heet het te Veen. Een van de weinige zaken waar iedereen het overeen is, is dat deze later verkaveld moet zijn. Te Veen zal ook wat verveend zijn. Heel veel spannends lijken wij hier op de hoogtekaart niet aan te treffen. Tussen Zuidwend en Stachouwersteeg zien we misschien iets van een enkel wal. Kan gewoon een oud nootweggetje zijn, eens door planken verbonden stukjes. Wat hier nog wel aardig is op te merken, zijn een aantal meer of minder goed bewaarde oost-west lopende, particuliere walletjes, ooit door de boeren gelaten strookjes veen, die hen hier hielp het lagere land tussen de dijk, hier Hogeweg genaamd en het hogere land richting Blaricum met droge voetjes over te steken.

Tussen Zuidwend en Stachouwersteeg

De Zuidwend

De Zuidwend vormt een apart terrein binnen Eemnes. Lange tijd was het gemeenschappelijk bezit van alle ingelanden ten zuiden ervan, zowel die in de stad Eemnes als die van Binnendijk. De grond erop was toen onverdeeld. Aan de noordzijde ervan heeft een dijk zich bevonden. Deze diende als zeedijk toen het land ten noorden nog onbeschermd lag.

Later is de waterkerende functie als gevolg van de voltooiing van Zomerdijk en Meentdijk verloren gegaan. In 1651 is de Zuidwendsche Steeg te Veld “geslecht”, waarbij we iets moeten voorstellen als afgegraven en geëffend. Toen heeft het zijn blokverkaveling verkregen. Het werd ook toen pas onder de eigenaren verdeeld, waarna de kampen verhuurd konden worden.

Tegenwoordig is het niveau van het terrein gelijk aan de omgeving, eerder iets lager. Of het gehele terrein, met een breedte van 275M tot 175M aan de Eem, ooit als geheel boven de Polders te Veld uitstak, is onduidelijk. De term ‘steeg’ verwijst naar de weg die eroverheen liep. Vanuit Laren leidde deze naar de Eem, waar een veer je bracht naar de Dijkhuizen, tegenwoordig Eemdijk & de weg naar Bunschoten. Vermoedelijk stak deze weg iets uit boven de omgeving, om met slecht weer begaanbaar te blijven. Er heeft echter vermoedelijk een ’toegewijd’ zeekerend dijkwerk aan de noordzijde van de Zuidwend gelopen.

Zuidwend nabij Wakkere Dijk

Op de hoogtekaart zien wij vandaag verschillende groter en kleiner patronen van het verleden van die strook. Er hebben gebouwtjes of omwallingen hier en daar gestaan. Op het stuk nabij de Wakkeredijk zien wij iets van een dijk lopen. Of dit een overblijfsel is van de oorspronkelijke dijk is, is niet duidelijk.

Aan het eind van de Zuidwend bij de Eem toont de hoogtekaart enkele zeer interessante patronen. Dit is het relatief hoogste deel van de Zuidwend, tussen de twee zandruggen. Hebben we hier te maken met de restanten van die Zuidwendsche Steeg te Veld of van oude bewoning? Het één sluit het ander niet uit.

Zuidwend bij de Eem

De voormalige dijkgraaf van Eemnes, A.J. Looxma van Welderen baron Rengers stelde dat op de Zuidwend voorkomend gaten geen waaien zijn maar bij het turfsteken ontstaan zijn. Het turfsteken zou dan het lage niveau van de Zuidwend kunnen verklaren. Wie weet?

Er blijkt dus behoorlijk wat tot nu toe onbekende archeologie aanwezig te zijn in de linker Eemvallei. Is het mogelijk hier enig duiding aan te geven? Kunnen we hiermee de mysterie van Eemnes enigszins helder krijgen?

Zoals boven gemeld bestaat er een uitgebreid literatuur over Eemnes. De mysterie van Eemnes is een aantal vragen die beantwoordbaar zouden moeten zijn, waar tot de dag van vandaag geen overeenstemming over bestaat. Over hoe wij de Zuidwend kunnen zien, voordat de steeg geslacht werd, hebben we reeds boven aangekaart.

  • Maar hoe oud is die Zuidwend?
  • Wat is de aard en hoe oud is de Wakkeredijk?
  • Waar lag het schoutambacht van Oost Holland?
  • Hoe zit het met Eemnes Binnen en Eemnes Buiten?
  • Waar woonde de Eemnesser gemeenschap voordat deze naar de Wakkere Dijk verhuisde?
  • Wie waren deze Eemnessers?
  • Wanneer hebben de verkavelingen plaatsgevonden?
  • Waar lag het Oud Eemnes?
  • Waar was de Nes van Eemnes?

Met de huidige stand van kennis is de archeologie niet in staat alle vragen afdoende te beantwoorden. Toekomstig onderzoek heeft echter wel potentie veel duidelijk krijgen. We wachten het af..

Deze archeologische beschouwing kan wel een vingerwijzing geven, wáár de antwoorden te zoeken. Onderweg is het wellicht mogelijk enige misverstanden de wereld uit te helpen. Echter hierbij kunnen nieuwe vragen aan de resterende mysterie worden toegevoegd. De mysterie niet opgelost maar vernieuwd en verbeterd!

De stad Binnendijk, land binnendijks en buitendijks

Wakkere Dijk bij Tolhuisje

Hoewel dit onderdeel van de mysterie buiten de archeologie ligt, is het wel van belang vanwege de beeldvorming over Eemnes. Het lijkt voornamelijk op een ongelukkig maar wellicht begrijpelijk misverstand te berusten.

De vraag is wat Eemnes Binnen en Eemnes Buiten zijn. Een vraag simpel genoeg. Maar de vraag blijkt in verloop van tijd niet steeds dezelfde betekenis te hebben en aldus ook verschillende antwoorden te hebben.

De eer komt toe aan rijksarchivaris Cornelis Dekker en Margriet Mijnssen-Dutilh, later bekend van haar boek, Amersfoort aan Zee, in De Eemlandtsche Leege landen. ontginningen rond de mond van de Eem in de 12e en 13e eeuw (1995), voor het eerst een studie te doen naar het verhaal van de gehele ontginningen langs de Eem.

De schrijvers hebben in een bondig boek het verhaal verteld met een lopend verhaallijn, die begint in 777 en tot de moderne tijd doorloopt. De teneur zou je als regionaal nationalistisch kunnen duiden. Het is een beetje een feestje voor de regionale overheden en oudheidkundige verenigingen, die eraan hebben meegewerkt.

Om de zeldzame bewijsplaatsen aan een logische opgang van de Eem streek tot het mooie landschap van vandaag te hechten, zijn wel een flink aantal aannames nodig. De mysterie Eemnes is voor de schrijvers daarmee opgelost. Zij presenteren met grote zekerheid de eigen conclusies, nodig voor de plotontwikkeling. Voor de genuanceerde, academische beschouwing wellicht een beetje ongelukkig.

Zoals hun ondertitel aangeeft, leggen zij de nadruk op de 12de en 13de eeuwse ontwikkeling, waarin zij ook de ontginning van Eemnes plaatsen. Zij wijken hiermee af van Maris, die deze rond 1100 plaatst. Zij doen dit onder invloed van H. van der Linden, De cope / bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands-Utrechtse laagvlakte uit 1955. Maar zij lijken ietwat door te slaan met de verwerping van Maris.

Wat de vraag naar de begrenzing van Oost Holland betreft, merken zij op dat de uiteenzetting van Maris, mede op grond dat zij op de huidige topografische kaart een lijn van de ‘Wetering naar de Meensloot’ doortrekt, als onhistorisch. Dan hoef je er dus ook niet op in te gaan.

Maris gebruikt echter een historisch bewijsplaats en wanneer zij enkele stippen op de moderne kaart zet, ziet zij die lijn lopen. Een methode waar de moderne digitale archeologie vanaf hangt. Hopelijk zijn wij niet onhistorisch. Haar stijl is puur academisch. Bovendien onderbreekt zij regelmatig haar argumentatie met alternatieven van anderen. Ook durft zij onderscheid te maken tussen wat zij weet en waaraan zij twijfelt.

In het verschil tussen Eemnes Buiten en Eemnes Binnen staat zij tegen over Dr. A.A. Beekman. Hij was een reus in de eerste helft van de vorig eeuw, van de Nederlandse geografie, met onder andere een nadere interesse voor de naamkunde. Dekker en Mijnssen-Dutilh zitten duidelijk in team Beekman.

Ten eerste de vraag wat de dijk is. die bepaalt waar land binnen- ofwel buitendijks lag. Een enkeling heeft aangevoerd daar de Wakkere Dijk voor aan te zien. De kerk van Binnen lag dan buitendijks en die van Buiten binnendijks. Hoe belangrijk deze rade, door graaf Willem III in 1339 bevestigd, voor de ontwikkeling van Eemnes geweest mag zijn, deze oriëntatie werd er niet door bepaald. Land ten zuiden van de Zuidwend, voor zover het niet direct aan de Eem lag, was land binnendijks. Land ten noorden van de Zuidwend lag buitendijks. Later werden de maatlanden aan de Eem hiervan weer onderscheiden. Dit is voor beide teams onomstreden.

De discussie gat over wat Eemnes Binnen en Eemnes Buiten was. Beekman c.s. ziet wat evident lijkt. Eemnes Binnen, Binnendijk is alles ten zuiden van de Zuidwendsche Dijk, inclusief de Zuidwende zelf. Ten noorden is het land buitendijks en dus is dat Eemnes Buiten. Maris echter ziet Binnendijk gelijkvallen met de later bekende kerkindeling, gescheiden door een sloot, volgens overlevering, 6 boerdeijen boven de Pieterskerk aan de Wakkere Dijk.

Pietserskerk aan de Wakkere Dijk

Dekker en Mijnssen-Dutilh zien in, dat de mooie, eenvoudige oplossing nader beschouwd enige veronderstellingen vereist. Wil de stedengrens der Eemnessen samenvallen met de dijk op de Zuidwend, dan zeggen zij “bij het vaststellen van de grens tussen Eembrugge en Eemnes is kennelijk naar een compromis gestreefd.. ..terwijl de nieuwe stad en parochie zich uitstrekten over Eemnes Buitendijks en het grootste deel van Eemnes Binnendijks.” wat de stichting van de stad Eemnes in 1352 betreft. Over de andere stadstichting in 1439 luidt het “De nieuwe parochie werd Eemnes-Binnendijks of kortweg Binnendijk genoemd.” (blz. 145)

Het klinkt allemaal wel redelijk maar het kan logisch niet waar zijn!

Ten eerste zijn hier kennelijk geen bewijsplaatsen voor overgeleverd. Het is zeer opmerkelijk dat een nieuwe stad zijn kerk bouwt in de buurstad, waar zij net van afgescheiden is. Ook niet als het een herbouw betreft, omdat daar een niet geconsacreerde kerk was afgebrand in een geheel opgeheven staatkundige zetting. De sfeer van compromis ging kennelijk ook niet zo ver dat dan deze grond aan de nieuwe stad bij wijze van dotatie werd meegegeven. Echter moeten wij veronderstellen dat wel een nieuw parochiegrens, los van de stadsgrens werd getrokken. Toen er na de stadstichting van Binnendijk in 1439 wel een eigen kerk van Binnendijk werd gesticht, viel volgens de schrijvers slechts een minderheid van die nieuwe stad onder de nieuwe kerk. Kennelijk is hierover weer geen compromis gevonden en kerkten, volgens de schrijvers de meerderheid van de nieuwe burgers rustig voort in de kerk van de andere stad, nog net wel op het gebied van hún stad.

Gezien de centrale plaats die de kerk innam in het publieke leven van de plattelandsburger in de middeleeuwen, lijkt zo’n toestand absurd. Een enkele grenscorrectie of bijzondere overwegingen behoren wel tot mogelijkheden in de middeleeuwse wereld. Maar de veronderstelling dat de parochie, kerspel niet samen zou vallen met de stadsban is dermate uitzonderlijk, dat daar iets meer over gezegd dient te worden, dan dat het kennelijk zó gebeurd is. Zeker omdat er sterke aanwijzingen zijn dat het kennelijk nooit zo gegaan is.

De in 1439 gestichte parochie heette toen ook niet Eemnes Binnendijks, slechts Binnendijk, zoals de nieuwe stad dat ook deed.

Tot die stadstichting was ‘Binnendijk’ nog niet een ding. Op de schrijvers eigen aangevoerde bewijsplaatsen blijkt dat zonder meer. Wanneer er sprake is van land in Eemnes gelegen binnendijks, geeft dat steeds aan, land in de stad Eemnes gelegen, nader geduid ten zuiden van het gemeenschappelijk stuk grond Zuidwend, dus binnendijks. Belangrijk was of het land relatief beschermd lag achter die dijk, tegenover land dat kwetsbaarder buitendijks lag. Er is tussen de beide stichtingen van 1352 en 1439 nimmer sprake van land in Binnendijk of dergelijke.

Het land en de bewoners van het in 1439 afgescheiden stuk van de stad Eembrugge, heetten tot die afscheiding ‘op het Veen’. De twee betrokken steden hadden ook kunnen verdergaan als Ter Eem & Ten Veen. Maar ook dan hadden er misverstanden ontstaan. Eenmaal gesetteld aan hun stukje Wakkeredijk, had men naar het oosten uitgekeken op hun land gelegen in Ten Veen te Velde en naar het westen op land gelegen in Ten Veen te Veen. Begrijpelijk dat men een nieuw naam koos. Ten opzichte van Eembrugge, op de Eemdijk, lag de nieuwe kerspel, parochie en stad inderdaad achter de dijk, erbinnen zo je wilt. Hierbij heeft niemand veel aandacht gegeven aan de handvol boerderijen aan de rechter oever van Eembrugge in de polder Eemland.

Eembrugge en omgeving

Oorspronkelijk heeft de naam geen bezwaar gehad voor de reeds bestaande stad Eemnes. Of een stuk land eerst in Eembrugge te veen lag of later in Binnendijk, Ieder wist waar het lag. En een ander stuk land in de stad Eemnes gelegen binnendijks was voor hun duidelijk ergens anders. Net zoals een stuk land in Eemnes aan de Eem geen toelichting behoefde of het de rechter of linker oever van de Eem zou betreffen.

Als in de rekeningen van de grafelijkheid van Holland sprake is van land op de Gooise gemeente binnendijk, is dat als bewijsplaats ook niet geldig. Dat er bij de grafelijke klerk reeds een associatie al bestond van een, na teloorgaan van alle Hollandse aspiraties hier, embryonale, 90 jaar later af te scheiden stad, is onzin natuurlijk.

In 1331 is in een belangrijke charter sprake van “borghermeester, scepen enden ghemeen raed des lands van Eembrucghe ende van Emenesse”. Twee gemeenschappen tezamen met een enkel zegel, waarop de brug prijkt. Het veld hiervan zegt trots “PONS”, latijn voor brug. De beschadigde omschrift “S (igililium) CONS…. DE EMEBRUGGEN ET [DE EMENISS]E. Van Eemnes dus slechts een enkel eindletter. Maar genoeg om duidelijk te maken dat Eemnes als gemeenschap reeds bestond en als onderdeel van Ter Eem of Eembrugge als dusdanig erkend was.

Zegel van Eembrugge & Eemnes

In de periode Oost Holland, vanaf 1339 is Eemnes een buurschap dat tezamen wil verhuizen. Na driemaal door hem verbrand, geplunderd en gebroken te zijn, schenkt de bisschop in 1352 aan Eemnes stadsrechten en kerspelrechten, bij afscheiding van de inmiddels óók tot stad verheven Eembrugge. Zo’n 87 jaar lang zijn er twee steden. Hoe de grens zou moeten lopen in 1352, was geheel in de hand van de bisschop.

Volgens het oorlogsrecht kon hij doen en laten wat hij wilde. Hij kon binnen de nieuwe grenzen alles terugbrengen naar de toestand in 1331. Hij had het nieuwe land voor zich kunnen houden. Hij had delen kunnen afsplitsen en weggeven. Hij koos voor een afsplitsing en verheffing tot stad met tijdelijke strafbepalingen. Heel redelijk na al het leed hen bezorgd. Hij schonk hun een stadszegel met driemaal zijn hoofd erop weergegeven, ter herinnering aan deze woelige tijden.

Hoe deze grens te trekken stond hem aldus ook vrij. Waarom heeft hij deze gekozen? De Oost Hollandse grens liep over de Wakkere Dijk. Daar heeft hij geen gebruik van gemakt. Maris merkt op, dat het zuiden van Oost Holland lijkt samen te vallen met de latere grens met Binnendijk. Op haar kaart in haar boek trekt zij die grans wel door tot aan Baarn. Het is moeilijk te bepalen of als er sprake is van de Gooise gemeente, dit land verder, zuidelijker op de Wakkere Dijk lag of westelijk tussen Oost Holland en het land der overige Gooise dorpen.

Wellicht heeft de bisschop dus ingespeeld op een bestaande situatie met de grens tussen Eemnes en Eembrugge, maar het lijkt moeilijk aan te tonen. Er is geen bepaald reden waarom hij dit zou moeten en is dit aldus speculatief. Dit stukje mysterie moeten we maar even onopgelost laten.

Een ander onopgelost stukje mysterie betreft hoe vér de strook gemeenschappelijk land van de Zuidwend zich oorspronkelijk naar het westen reikte. De Laarderweg / Eemnesserweg is ongetwijfeld zeer oud. Wellicht hier ook het oudst. Een dijk erlangs, om de weg en het land ten zuiden te beschermen, is er wellicht ook vroeg gekomen. De Zuidwend als strook gemeenschappelijk en onverdeeld land, zal aan de verkaveling van het land ten zuiden onder Eemnes zijn voorafgegaan.

Zegel van Eemnes

Maar hoe ver liep deze strook oorspronkelijk? De grens van Oost Holland, was wellicht bij aanleg van de Zuidwend de grens met het Larense deel van die weg en dijk. Hield die strook dan ook op bij die overgang? Later eindigt die strook aan de grens, die de bisschop trok in 1352 vanaf de Leeuwenpaal in de richting van de Martinus toren. Maar die lijn kan de oude Laarders en Eemnessers nog niets gezegd hebben.

Heeft de Zuidwend dan doorgelopen tot aan de lijn achter Oost Holland? Dit is ook de vraag, wanneer de gemeenschappelijke dijk en weg ophield Eemnes te zijn en Laren werd, voordat deze gemeenschappen eigen administratieve eenheden waren. Het lijkt dan ook een beetje irreëel, als deze plaatsen nog geen eigen plaatsen waren. Maar als naburige buurschappen maakten zij gezamenlijke afspraken over gemeenschappelijke zaken. Samen, Oud Nederlands Recht, geen Romeins staatsrecht.

Toch zal de betekenis van die weg en land zijn veranderd toen, wanneer dit gebeurd mag zijn, de Eemnessers het land gingen verkavelen. Terwijl de Larense gemeenschap nog tot 1500 verder op het hoge land tussen Zeven End en Crailo woonden, kreeg voor de Eemnesser bevolking een strook beschermd, onverdeeld gemeenschappelijk land wel bijzondere betekenis. De Zuidwend werd onderdeel van hun economisch bedrijf. Dus die strook heeft na de verkaveling maar voorafgaande de politieke troebelen van de 14de eeuw een westelijke grens gehad die wel of niet met een grens tussen Gooiland en Eemland samenviel. En we moeten ermee leven dat we het wellicht nooit gaan weten.

Maar wat de termen Binnen & Buiten betreft. Toen beide steden tezamen aan de gemeenschappelijke Wakkere Weg, onder eigen bestuur en parochie na 1439 rustig als goede buren voortgingen, viel hun blijkbaar op hoeveel zij weer wél gemeenschappelijk hadden. Het is begrijpelijk dat de grens kunstmatig aanvoelde. Dat was die ook. Als je in Binnendijk was, kon het net zo goed Eemnes zijn en andersom. In 1501 is er dan de eerste vermelding van Eemnes Binnen. Een beetje van mij en een beetje van jou. Later was er sprake van de hoge heerlijkheden van de beide Eemnessen. Aldus noemde één zich Eemnes Binnen, de ander Eemnes Buiten. De formele scheiding met de middeleeuwse grenzen bleef nog tot 1811 bestaan. De namen waren geëvolueerd en dekten niet meer op logische wijze de reële toestand. Maar de namen bleven onder de mensen nog in gebruik. Dus als Dekker en Mijnssen-Dutilh mij beloven dat in de vorige eeuw mensen op of ten zuiden van de Zuidwend door mensen ten noorden ervan “Binnendijkers” worden genoemd, neem ik dat graag aan. Dat die constatering niet helpt verklaren hoe het allemaal gekomen is, hoop ik hiermee verklaard te hebben.

Grimmestein viel met enige boerderijen in de polder Eemland onder Eembrugge

Dekker en Mijnssen-Dutilh spreken van een “usurpatie” door de graaf van tienden over het land achter de rade. Dit terwijl nooit een bisschop zich op deze Gooise heide vertoond had. Er was nooit door een bisschop een claim op gedaan. Deze tienden zijn belasting door de landsheer geheven over opbrengsten. Toen de graaf heerste, vielen zij hem toe, later de bisschop, die ze had vergeven aan de St. Paulus abdij te Utrecht.

Saillant is echter dat de grafelijkheid nog wel recht bleef houden op de cijnsen en ook bleef innen, waar hij recht op had als blooteigenaar, als bezitter van het wildregaal over nieuw uit te geven wildernissen. Een impliciete erkenning dat hij hier ooit de rechtmatige baas was. Jan van Arkel mag een agressief militaire dictator zijn geweest die zijn nette, hardwerkende, vrije onderdanen moord en brand aandeed, hij had wel blijkbaar respect voor de eigendomsrechten van de maatschappelijke elite waartoe hij geboren was.

De schrijvers halen op pagina 138 nog het proces van 1535 aan om de inschinkeling aan de weg met Laren te verklaren. Een grenscorrectie, na uiteraard hun inziens terechte klachten van Eemnessers. Zal wel. Het helpt alleen niet alle andere inschinkelingen te verklaren langs de grens met Gooiland, waar deze reeds bestaande wegen kruiste.

Wat de oudheid van de Wakkere Dijk betreft, bestaat de rade ongetwijfeld na de scheiding van de erfenis van graaf Wichmann in 996 tussen dochters Adela en Luitgarde. Of de scheiding tussen Gooiland en Eemland toen ook in het landschap zichtbaar werd gemaakt, is mogelijk maar wellicht niet waarschijnlijk. We weten het niet. Mogelijk is na de verpachting van ’t Gooi aan de Hollandse graaf in 1280 iets met de grens gedaan. Uit een eenvoudige grenspad kan een weg voortkomen. Een weg hoeft niet zeekerend te zijn om voor dijk door te gaan. Men denke aan de Soestdijk of de Vuursche Dijk, tegenwoordig Zevenlindenweg. Daar is nooit gevaar van zee geweest. Als een weg door een polder loopt en water afvoert om begaanbaar te blijven, mag die zich als dijk kwalificeren.

Over wanneer de Wakkere Weg als dijk werd aangelegd, lopen de gedachtes behoorlijk uiteen. De Klerk schat deze in rond 1100, gelijk met het begin der Eemnesser Verkavelingen. Van de andere zijde schatten Dekker en Mijnssen-Dutilh deze laat, vlak voor de usurpatie van tienden door de graaf, dus mogelijk vroeg 14de-eeuws.

Beschouwen we de aanleg van de Zuidwend, is er algemeen gevoelen dat deze uit de oude weg, de Steeg zal zijn voortgekomen. Ook lijkt het de meesten logisch dat de dijk ten noorden van de steeg een eerste stap was om tot verdere ontplooiing van de zuidelijke polders te komen. Het reserveren van het onverdeelde land als strook in gemeenschappelijk bezit van alle ingelanden, bezitters van land in die zuidelijke polders, zal met de vervolmaking van de verkaveling te maken hebben.

Overzicht Middeleeuwen Eemnes, Binnendijk & Ter Eem

Wanner we de overzichtskaart van middeleeuws Ter Eem / Eembrugge & Eemnes bezien, is het vrij simpel. In 1331 was alles bij elkaar. De Zuidwend (in lichtgrijs) was toen al oud. De landen ten noorden ervan zullen nog grotendeels onverkaveld buitengebied zijn geweest, maatlanden, zoals de (lichtblauwe) landen noordoostelijk bij de Eem dat na voltooiing van de Zomerdijk omstreeks 1425 dat nog bleven.

In 1339 gaf graaf Willem Oost Holland uit (donkergrijs), waarover de grafelijkheid de hierdoor toekomende cijnsen later gewoon behield. Bisschop Jan zette de Leeuwenpaal in 1352, waardoor een juridisch duidelijk westgrens ontstond, verder westelijk dan ooit hiervoor gedacht. Tevens scheidde hij toen Eemnes (groen) van Eembrugge af. Naar het westen en naar het noorden kreeg de nieuwe stad ongekende ontplooiingsmogelijkheden. In 1439 pas werd Binnendijk (geel) van Eembrugge / Ter Eem afgescheiden (rood). De plaats van de beiden oude kerken van Eemnes is met een rode stip aangegeven.

Eembrugge bezat nog een achterland, de polder Eemland, waarin een handjevol boerderijen. De bevolkingskern bevond zich dicht op elkaar gepakt aan de oostzijde op de Eemdijk, waar het Huis Ter Eem (blauwe stip) stond. Na verbranding in de Geldersche oorlog moet zij na 1625 op een dijkstuk tegenover gelegen aan de brug zich herbouwd hebben. In hoeverre Eembrugge toen reeds eigenaar was van dit kleine dijkstuk of dat er toen iets geregeld is, is onduidelijk.

Nabij is tevens met blauwe stip de plaats aangegeven van het in 2018 ontdekte mottekasteel onder Baarn. Over de Eem zelf (donkerblauw) volgt zo meer.

We moeten oorsprong en ontwikkeling van de strokenverkavelingen beschouwen, in verband met onze archeologische ontdekkingen. Voor de zuidelijke polders is men het redelijk over eens dat de verkaveling uit het oosten oprukte. Of die onder de Eemdijk begon, hangt af wie je vraagt.

Voor de noordelijke polders is iedereen het over eens dat deze later komen. Sommigen zoals Dekker en Mijnssen-Dutilh gaan ook hier uit van een ontginning vanaf de dijk, hier Zomerdijk. Ander wijzen op de bijzondere aanwezigheid van die Wakkere Dijk, aldaar Hooge Weg genoemd, die zij als logische ontginningsbasis zien.

Wakkere Dijk bij café de Zwaan, tevens raadhuis

Over de periode waarin de zuidelijke polders zijn verkaveld, zijn ook de meningen uiteenlopend. Dekker en Mijnssen-Dutilh gaan uit van de cope-ontginning zoals beschreven door H. van der Linden, De cope / bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands-Utrechtse laagvlakte, 1955. In opdracht van de landsheer of mindere overheid / eigenaar, kapittel of abdij, graven rijke ministralen van deze, die locatoren genoemd werden, een wetering, waarachter zij op regelmatige afstand scheisloten graven tot aan een achterwetering. Zij sluiten hierbij cope-contracten met met pachters die het land tussen de stroken gaat bewonen en in cultuur gaan brengen. Als dit gebeurd is, neemt men een volgend strook in het verlengde van de oude erven op de zelfde wijze in productie.

Zij stellen de verkaveling “tot in de 13de eeuw”. Hier tegenover staan mensen als Maris en de Klerk die gelukkig zijn deze rond 1100 te plaatsen. Hoewel nergens ontkend en impliciet aanwezig, lijken weinigen de nadruk te leggen op drie of vier fases waarneembaar in het zuiden bij de Eem, die de grote regelmatige verkavelingen erboven moeten zijn voorgegaan. Verder valt het op dat het deel van die grote verkaveling bij het einde van de Zuidwend veel onregelmatiger is.

De verkaveling van Eemnes lijkt iets op een cope-ontginning maar is iets anders. De ontginning lijkt door vrij boeren op gemeenschappelijke erf te hebben plaatsgevonden, zonder tussenkomst van een locator. Vanuit een gemeenschappelijk overleg werd het land onderling verdeeld. Er zat geen strakke hand van boven achter, hetgeen zich in de details ook wel toont.

Het onregelmatige is ouder dan het strakke. In het zuidoosten zowel als aan het eind van de Zuidwend moet de verkaveling eerder ter hand zijn genomen. Met de ontdekking van het mottekasteel moeten wij de mogelijkheid openhouden voor een zeer vroege aanvang van de alleroudste kleinschalige ontginningen. 11de of misschien zelfs 10de eeuw zou dan kunnen. Nader archeologisch onderzoek aan de motte zou inzicht kunnen leveren. Dan zou deze eerste aanzet in een hofverband hebben plaatsgevonden. De horigen zouden zich kunnen hebben vrijgekocht, waarna zij volledige gebruiksrechten verkregen over hun meent, waarna zij zich erop gingen vestigen en zijn begonnen het te verdelen.

Rodenburg speculeert in zijn Grenzen van het Gooi (1938), dat oorspronkelijk een bevolking van de Zandvoort onder Baarn zich op de Eemnesser ontginningen stortte. Een beweging van hoog naar laag, van droog naar nat & van zand naar klei en veen. Een offensieve beweging. Vanuit veilige, hoge gronden een verovering van de wildernis. Een aantrekkelijk idee. Later blijkt Baarn ingeland in de polder te Binnendijk, waarmee zij ook recht hadden op hun deel van de Zuywend.

Misschien is een defensieve beweging ook denkbaar. De St. Paulusabdij te Utrecht was hier tiendgerechtigd zoals op meer plaatsen in het Eemland. De oudste vermelding van Eemnes betreft een verpachting “THEMENESSE” door deken en kapittel van St. Jan te Utrecht in 1269. Is het mogelijk dat we, zoals het bezit van St. Jan van de Eltense Vuursche uit de overeenkomst van Elten en St. Jan geëxtrapoleerd kan worden, ook verwerving van enig bezit in Eemnes, naar aanleiding van hun verliezen van het oudste Naarden kunnen vermoeden. Voor beide verwervingen zijn geen bewijsplaatsen teruggevonden. Maar zeker is dat onder de natte klei / veenboeren van dat verdronken Naarden er in 1170 de meesten tot vluchteling werden. Opname in de embryonale gemeenschap kan aanleiding hebben geven tot grotere ontplooiing van het open veld.

Van belang voor de geofysische omstandigheden die met de ontwikkeling van die polders samenhangt, moeten de grote stormen vanaf 1170 zijn geweest, die tot de vorming van de Zuiderzee leidden. Toen zou het ambitieuze stuk van de ontginning een aanvang kunnen hebben genomen.

Wie waren de Oost Hollanders?

Over de Oost Hollandse zijn we redelijk ingelicht. Dertien schepenen en 26 buren, met namen genoemd, 13 pachtcontracten en diverse rekeningen. Maar welke Eemnessers deden mee? Dat is niet zo evident als op het eerste gezicht lijkt. Oost Holland vormde in zoverre een breekpunt dat men niet eenvoudig zijn eigen Stichtse erf opschoof over de weg Holland in. De erven in bezit onder Utrecht en de te pachten stroken in Holland lagen niet in elkaars verlengde. Het was echt een nieuw ontginning in dat opzicht. Een ruime meerderheid van de Eemnessers had de verhuizing gewaagd. Maar dit waren dus niet perse de noordelijke erven.

Men houde er rekening mee dat Oost Holland van 1339 een ander territorium had dan het Eemnes van 1352, maar dat ook de bevolkingssamenstelling een andere geweest kan zijn. De strafmaatregelen vielen wel aan die van Eemnes, niet die van Eembrugge. Maar of de lieden van Oost Holland 1 op 1, die van de stad Eemnes worden is niet helemaal vanzelfsprekend.

Waar was het oude Eemnes voor de verhuizing naar Oost Holland?

Waar was de Nes van Eemnes?

Voor Dekker en Mijnssen-Dutilh is het duidelijk. De gehele ontginning begon bij de rivier, achter de dijk of tenminste vlak bij, en men schoof tussen de scheisloten netjes slag na slag op. Zij zien wel een periode hiervoor toen het open veld was, maar wagen zich niet aan een verdere duiding.

Maris haalt Aelmanszoon aan, de secretaris van Naarden uit de eerste helft 16de eeuw, die geïnformeerd had, hoe dat zat. Drie boegschoten ver vanaf de Wakkere Dijk over de Zuidwend. Daar zag Aelmanszoon de schamele resten van een “ruge”, ruig, overwoekerd hofstede, en dáár ziet Maris, vanaf waar de grote zandrug de Zuidwend kruist, het oude Eemnes als een dicht rijtje huizen aan de oude weg naar Laren. De Klerk ziet deze verderop aan het einde van die Zuidwend, waar een veer je over de rivier bracht. Bijlhouwer in dezelfde buurt, maar dan verdeeld op terpjes, zoals bijvoorbeeld de boerderijen in de polder Eemland.

We zouden dan het land binnen de grote bocht naar Eemdijk als die Nes kunnen aanwijzen.

Eemdijk en omgeving

Ook lijkt het mogelijk een spiegelbeeld van Eemdijk te zien, daar volgens de gemeente Bunschoten, Cultuurhistorie in Buitengebied (2016), het plaatsje Eemdijk ook zeer oud is. Zij zeggen “Het landschap van Eemdijk kenmerkt zich hoofdzakelijk door de lintbebouwing langs de Eemdijk, deels de vroegere Veldendijk. Al tijdens de 12de eeuwse ontginningen van het natte Bunschoten te Velde (het land ten oosten van de Eem) werden hier mogelijk al enkele boerderijen gesticht, gelegen langs de ontginningskade. Dijkhuizen, het huidige Eemdijk, vormde de voorkade van de ontginning en Bunschoten (Veenestraat, Dorpsstraat etc.) de achterkade.”

Heeft de bevolking van het oude Eemnes wellicht zich niet oorspronkelijk gevestigd tegenover de kern van Ter Eem, aan de overkant van waar later die brug kwam, ongeveer op de plaats waar nu Eembrugge zich bevindt? De bocht waarin deze zich bevindt, zou de oorspronkelijke Nes zijn geweest.

Nog een overweging kunnen wij aan de hand van de zandruggen doen. Op de hoogtekaart waarop wij zo goed mogelijk de zandruggen van Eemnes naar voren proberen te halen, is wellicht een vingerwijzing voor de vroege periode.

De Zandruggen van Eemnes

Links van de Geerenweg bevindt zich een zandrug, minder groot als die ernaast maar toch van belang. Tegenwoordig komen die ruggen maar weinig boven het maaiveld nog uit. Zoals die walfragmenten die zich tussen de twee ruggen rond de Stammeweg zich bevinden, is het misschien niet gewaagd te veronderstellen dat zij vroeger iets geprononceerd waren. Daar is dan ook de omgeving waar de scheisloten opvallend onregelmatiger zijn.

Als we ooit vanaf een veilige dijk of waar dan ook op een dag besloten naar het vrije veld te vertrekken, om hierna eenmaal gesetteld het land misschien toekomstig op te delen. We wisten dat ons land af en toe nog zou kunnen overstromen, onze dijken waren nog niet op zo’n veilige hoogte dat ze de grootste stormen konden weerstaan. Maar als we ons op die zandrug zouden zitten, zou misschien het ergste vermeden kunnen worden. Als we enkel decimeters of een meter hoger zaten, bleven onze voeten droog terwijl de overstroming opslibbing bracht, die de vruchtbaarheid van het land ten goede kwam. Het is slechts een hypothese, maar het lijkt wel te passen.

Het valt op die kaart ook op, dat de zandruggen een rol hebben gespeeld met de gekozen plaats van de Zomerdijk. Ook de plaats van de Wakkere Dijk buitendijks, de Hooge Weg lijkt precies te passen op een belangrijke zandrug. Of deze de plaats van de rade indertijd ook bepaald heeft, het kwam toch wel goed uit, zeker toen een dijk werd aangelegd. Toen de natuur nog de mogelijkheden beheerste, was ieder voordeel in het landschap iets om gebruik van te maken.

De Eemmond en de Maatlanden

De Eem mond

In 2004 schreef Wulfred Hofland een boekje, De Tweede Eem, en de afsluiting in 1428. Bedoeld als een geschiedenis van de jachthaven, het Rabous aan de Eemmond, op het noordwestelijk puntje van Eemnes. Ook hij neemt Dekker en Mijnssen-Dutilh kritisch ter hand en heeft twijfels of het allemaal wel klopt. Hij gaat ter plaatse op onderzoek uit en vormt een eigen theorie. Een houding die we in principe alleen maar kunnen toejuichen.

Het valt hem op dat de zogenaamde Waaien aan de Zomerdijk droog staan. Die plaatsen zijn die zomer niet van het achterland te onderscheiden. Hij heeft ter plaatse enkel mooie opnamen gemaakt. Als aan de Zomerdijk geen sprake is van wielen, alleen in Eemnes ‘de Waaien’ genaamd, als gevolg van dijkdoorbraken, zoekt hij naar een alternatieve verklaring voor het slingerende karakter van die dijk.

Een goede reden voor het slingeren van die dijk zou zijn, als die langs de ter plekke evenzo slingerende rivier zou zijn gelegd. Dekker en Mijnssen-Dutilh hebben het consequent over een Eem estuarium. Hij ziet echter een delta voor zich. Er bestaat niet een discreet overgang tussen de begrippen, geen harde grens. Als het voormalige buitengebied zelve, eigenlijk. Het is een relatief verschil. In zijn ogen toch eerder een delta. Op zich in 2004 geen gek idee. Hij vindt in bronnenonderzoek ook aanwijzingen voor een tweede Eem arm. Er zijn bronnen, die spreken over een monding veel dichter bij Huizen. Ook weet hij een tweede Rabous, een stukje polder later de Veenen genaamd, waar dezelfde Zomerdijk op uit komt. Ieder vertakking een eigen Rabous aan de monding. De Rabousen zijn op het overzichtskaart van Eemnes rood omlijnd.

Een verklaring voor het teniet gaan van deze linker monding ziet hij in de zogenoemde Kat. Dit was een in Amsterdam gebouwd, drijvend fort, dat de graaf in 1428 inzette om de Eem af te sluiten. Vanaf een harde kade, wat dus wel die Zomerdijk zal zijn, namen de Eemlanders stelling en bestookten onophoudelijk het fort, totdat het begon te zinken en in de modder langzaam wegzakte, zodat het niet meer weggehaald kon worden. Zo werd de westelijke arm van de Eem onbruikbaar en is deze in verloop van tijd verzand.

In 1621 is de oudste vermelding van het Cleyne Rabous. In 1637 het grote. Dit is dan nog een laatste stuk onverdeeld gemeenschappelijke grond, in eigendom van de ingelanden van de Eemnessers boven de Zuidwend. Het werd verhuurd als paardenveldje.

In de oude namen Rabous ziet hij een aanwijzing voor de oude toestand. Hij vertaalt dit etymologisch moeilijk woord als een combinatie van Middelnederlandse Ra, een staak en Bous, een mand. Het zou het volksnaampje zijn voor de bakens aan de mondingen van rivieren. Hij weet van een Rabous onder Laren (vroeger Blaricum) en postuleert dat wellicht hier de bouwstoffen voor deze gehaald werden.

Omdat aldus ieder monding een Rabous behoefde, sluit hij de mogelijkheid uit van een voormalige aaneengesloten oer Rabous. Hij stelt namelijk tevens dat van enig landafslag hier niets bekend is. Hiermee doet hij een wel zeer boute bewering. Al zou van de Rabousen zelf in de archieven niets betreffend afslag zijn overgeleverd, het is wel degelijk bekend dat aan de gehele zuidrand van de voormalige Zuiderzee een zelfs behoorlijke afslag heeft plaatsgevonden.

Maris vraagt zich af of Rabous mogelijk van een persoonsnaam afgeleid, omdat het Goosen Ruth Bouten erf later voorkwam als Gosen Rebouten erf. De naam van de Veenen, vroeger het Voorste of Kleine Raboes, geeft aan dat sindsdien bij het (Achterste of Grote) Rabous zeker afslag heeft plaats gevonden.

Het Voorste Rabous kwam binnen de bekading van de Maatlanden te liggen, terwijl de achterste buitendijks bleef. Maar gezien het feit dat hun zuidelijke begrenzing in elkaar verlengden liggen, lijkt een voormalig aaneengesloten Rabous niet uit te sluiten. De vraag is of deze nog bestond bij het bevriezen van de erf namen in de loop van de 17de eeuw.

Of de naamsverklaring van Hofland steek houdt, wel komen deze Rabousen met Laren overeen dat hier sprake was van een uiterste begrenzing. Of Rabous iets te maken had met de locatie of met een functie op die locatie is niet evident.

Op de AHN-hoogtekaart van de Eem mond zien we primair hoe het buitengebied door opslibbing inmiddels een stuk boven zijn omgeving uitsteekt. Als we de Zomerdijk, links echter beschouwen, valt niets van een Tweede Eem te bespeuren. De ooit rechte dijk vertoont vertoont duidelijk de sporen van vele doorbraken, de Waaien.

In 2004 beschikte Hofland niet over zulke goede kaarten. Hoe ouder een wiel, hoe ondieper. Ze vullen op. Na een tijd kunnen ze overgroeid raken en niet meer opvallen. Anderen kunnen geïntegreerd raken in de achterdijkse wetering. Maar zijn multidisciplinaire onderzoek was voor die tijd een goede poging. Helaas, oudheidkunde is een voortschrijdend inzicht.

De plaats van de Zomerdijk lijkt inderdaad bepaald door de grote zandrug die de vallei doorkruist.

Op de kaart valt iets merkwaardigs op. De verkaveling van het buitenland tussen de Buitenvaart en de bocht tegenover Eemdijk lijkt aan te sluiten bij de verkaveling van Eemdijk. Het is een kleine verrassing. Ooit had de Eem ook hier een oudere loop! Toen de rivier hier een tweede loop kreeg, werd dit land van Eemdijk afgesneden. Zoals wij iets zuidelijker reeds zagen, is ook hier de Eemnesser zijde verzand en is het voormalige Eemdijkse land aan Eemnes gekomen.

Een bewijs voor dit proces wordt van Bunschoter zijde gegeven. Zij melden “Waar tegenover Eemdijk tegenwoordig het pontje aanlegt, ligt het nu praktisch onzichtbare voormalige eilandje ‘De Helling’, in de buurgemeente Eemnes. Zoals de naam al suggereert werd die plek gebruikt om aan schepen te werken. Bij laagwater lieten schippers daar in de zeventiende en achttiende eeuw hun schip droogvallen.” Deze plaats is met witte stip aangegeven op de overzichtskaart.

een Tweede Eem Arm in de Maatlanden vaag aanwezig

Ook toont de hoogtekaart de plaats waar de Eem iets noordelijker uiteindelijk toch definitief splitst. De tak liep ongeveer ter hoogte van Nieuwe Maatsweg 5 westwaarts om bij het Voorste Rabous inderdaad uit te komen. Vagelijk valt de voormalige stroomdraad in het land nog waar te nemen.

Het buitengebied, van rivier of kust komt er meestal enigszins bekaaid van af bij de historische kaartmakers. Zo zij opgemeten worden, is dit vaak uiterst summier. Uit de jaren 1660 hebben wij gelukkigerwijze twee redelijk betrouwbare contemporaine kaarten van de beide zijden, Eemnes en Bunschoten. Naast elkaar wordt iets meer duidelijk.

Twee Keer dezelfde Eem Monding rond 1660

Aan Bunschoter zijde herkennen wij de huidige monding, aan de overzijde van de Eem zien we een ton ter plaatse van het Achterste Rabous. Op het kaartje van Eemnes vinden wij een ander, breed uitwaaierende uitgang. Deze loopt inderdaad langs het Voorste Rabous. Ook hier is een ton aangegeven, op korte afstand van het Voorste Rabous.

Wellicht gaat de grillige lijn terug op het verdronken fort van 1428. Als dat hier verzonken is, vinden we op de hoogtekaart er niets van terug. Eerder zouden we kunnen denken aan een plaats voor de monding, in zee waar het fort iets meer diepte had. Toch kan zo’n obstakel de vorm van de mond hebben beïnvloed.

Hoewel we niets van de Kat terugvinden, hebben we geen bezwaar die bij het Voorste Rabous nabij de Zomerdijk te zien liggen. Wel kunnen we de heer Hofland in ultimo een tweede Eem geven, allebei een eigen Rabous. Het is hem voor de getoonde moeite zeker gegund.

Estuarium of delta, het is net hoe je het bekijkt.