OVDM maart 2022

Het Doopvont van de Pauluskerk te Baarn

Het is jubileumjaar. Voorafgaand schenen wij ons licht bij onze zusters in Amersfoort en Utrecht. Bij de AWN is Baarn een bijzonder geval. Ooit hoorde het impliciet bij een grote Gooi & Ommelanden afdeling. Toen Utrecht en Eem & Vallei zich afscheidden, bleef Baarn een beetje aan de rand van allen en sloot zich nergens bij aan. Maar Baarn heeft zich desondanks kranig gemanifesteerd, oorspronkelijk met de groep achter de periodiek ‘De Vuurstenen Koerier”, later opgegaan in de archeologische werkgroep van historisch vereniging Baerne. De steen die wij u presenteren, vertelt ook een eigen verhaal.

Als object vertegenwoordigt het vont kostbare een band met het middeleeuwse Baarn. Met name met de oude parochie, de kerspel, waarin alle boertjes met hun familie vertegenwoordigd waren. Oorspronkelijk waren allen katholiek en boven, misschien wel in dit vont werden alle baby’s met het levende water in de gemeenschap begroet.

Het object is echter ook lang weggeweest. Niet zover weg. Met kerstmis 1580 is de kerk van alle paapse parafernalia ontdaan en werd het daarmee voor de hervormden gewonnen. Blijkbaar is daarbij het vont bruusk verwijderd. Bij de verbouwing van de kerk in 1888 werden voor het portaal aan de westgevel de voet en de helft van de kuip van het oude doopvont aangetroffen. Eerst werden de restanten nog, enkele meters verder slechts in de toren tentoongesteld.

doopvont met halve kuip ingebouwd onder de preekstoel

Later heeft men ze een zeer zeer centrale positie gegeven. Achter een speciaal houten muurtje, recht onder de preekstoel, de ultieme focus van de protestantse eredienst (PKN). Iets van een schuldbetuiging van een zinloze daad der voorvaderen? Een doopvont was nu niet bepaald iets katholiek, net als een orgel of preekstoel voor protestanten bruikbaar kerkmeubulair.

Het gevoelen van de nieuwe orde zoveel jaren terug vond hier en daar zo’n vont teveel aan oude tijden herinneren. Later, toen de stenen zijn terug gevonden, lag dat heel anders. Men wilde die oude tijden omarmen. Ook waren de tegenstellingen tussen protestanten en katholieken minder fel geworden. In de twintigste eeuw zou het zelfs komen tot wederzijds erkenning van de onderlinge doop, namelijk sinds 20 juli 1967. Ongetwijfeld een belangrijke stap voor de onderlinge gemeenschappen, juist om het levende water waar de stenen resten de vertegenwoordiger van was. En het werd nog mooier.

In 1975 werd aan de westkant, bij de consistoriekamer, onder leiding van de archeologie werkgroep van Baerne de andere helft opgegraven. Van de beide stukken werd weer één geheel gemaakt en in april 1976 kon, na bijna vier eeuwen, het herstelde en herplaatste doopvont opnieuw in gebruik worden genomen.

Daarmee kwam de cirkel letterlijk en figuurlijk weer rond.

Reeds in 1976 wordt het vont besproken in de vergadering van vereniging Baerne. Men vraagt zich af, of er bij het doopvont in de Pauluskerk in het verleden ook een, wellicht bronzen deksel behoord heeft. Het herstel, waarbij de kuip opnieuw rond was uitgediept, bleek later niet perfect gelukt. Het vont bleek te lekken. Onlangs is daarom een messing bekken en deksel aan toegevoegd, waarmee het volledig als liturgisch gebruiksvoorwerp in de protestantse kerk in ere is hersteld.

Of die deksel er oorspronkelijk op zat, weet niemand. Het is echter prima zo, lijkt mij. Het verhaal van deze steen zit eigenlijk niet zozeer in het object maar in de relatie die de gemeenschap met het object heeft gehad door de tijd.

Het specifieke belang van de steen komt tot uiting in een krantenstukje uit De Eembode in 1928. Op 17 augustus schrijf de oude chroniqueur van Baarn, meester Teunis Pluim over het oudste kerkhof van Baarn.

Duizend jaar is een mooie leeftijd. De thema laat niet los, onlangs is er een boek uitgebracht dat die leeftijd en dorp in de titel voert. Het kerkhof zou zo oud geweest kunnen zijn en dan was er zeer waarschijnlijk een kerkje bij. Maar er is verder dan Pluims beschrijving niets van bekend. Er zijn geen vondsten bekend zoals fibula’s of kruisje of iets om er een nadere duiding aan te geven. Volgens Pluims omschrijving zou het terug kunnen gaan tot het eerste millennium. Er is in de omgeving zelfs een negende-eeuwse scherf gevonden.

Maar één scherf zegt niet veel. Kan van een reeds oud potje geweest zijn toen het in de grond kwam. De archeologie van het grondgebied van Baarn gaat ver terug in de prehistorie. En hoewel de andere hoogten in de regio sporen hebben van vroegmiddeleeuwse bewoning, al is het niet veel, je zou het ook hier verwachten & de naam Baarn zou naar die tijd moeten terugreiken, wijst de archeologie erop dat Baarn is ontstaan als nederzetting in de twaalfde eeuw. De oorspronkelijke nederzetting bestond, naar men nu aanneemt, uit maximaal twintig boerderijen in de omgeving van de huidige Leestraat. De naam Baarn, zoals ook Barneveld, wijst waarschijnlijk op ‘een plaats waar men brandstof haalt’.

Er wordt in de geest van Pluim copy/paste vaak beweerd dat in 1280 de graaf van Holland tienden en tijnsen op het kerkhof van Baarn inde. In werkelijkheid heeft de stadsklerk van Naarden. Pieter Aelmanszoon in de eerste helft 16de eeuw het van horen zeggen en genoteerd: “Hiernae volgen die namen, mitsgaders hoirluyder dammaten lands, gelegen over die Eem oestwaerts, die in de thijns te Bairna [Baarn] onder den lynde den greafflich. van Hollant tsiarlicx schuldich souden sijn” Dat die Lindeboom op de Kerkbrink stond, is best mogelijk. Daaruit volgt echter natuurlijk niet dat die kerk er al in 1280 stond. Alleen een Linde wordt genoemd. En sinds wanneer dat daar gebeurde is maar de vraag. Nu zullen die Hollandse tijnsen wel teruggaan op oud Eltens bezit en zeer oud zijn. Maar die zullen op ooit nieuw uitgegeven stukken land teruggaan, die op zichzelf kunnen staan. De melding bij Aelmanszoon is strikt gesproken nog niet bewijs voor het bestaan van het dorp Baarn, laat staan voor een eigen kerk.

Maar een Karolingisch vont min of meer wel. Echter Karolingisch wordt hier opgerekt meer dan redelijk is. In het bekende, oude blad Dietsche Warande reeds in het eerste jaar, 1855 aandacht besteed aan zulke doopvonten. Ze worden daarin geduid als elfde-eeuws maar beslist niet ouder dan twaalfde-eeuws.

Tegenwoordig duiden we ze als een vrij algemeen verspreidde type, gemaakt tussen de 13de en 15de eeuw. Het Baarnse doopvont is gemaakt van Namense hardsteen (België) en vertoont vier koppen op de hoeken van de achtkantige kuip. Die koppen zijn, volgens liefhebbers niet zo verschillend en minder expressief dan die op vergelijkbare exemplaren uit de zelfde tijd, maar toch wel interessant.

Volgens de gangbare lezing symboliseren zulke koppen de vier stromen van het paradijs en dat zijn,

volgens het bijbelboek Genesis: de Tigris, de Eufraat, de Pison (de Nijl) en de Gihon (de Ganges). Vaak en vooral in het katholieke België worden er echter ook de vier evangelisten in gezien: Johannes, Mattheus, Lucas en Marcus.

De kuip kan als los worden gezien van de basement, voet, het pilaar worden beschouwd. Hoewel waarschijnlijk tegelijkertijd gemaakt en gekocht, werd de kuip in de kerk op zijn voetstuk geplaatst. De voet kan wellicht het één en ander nader duiden over de oudheid van het precieze vont. Maar het heeft er alle schijn van dat vont en pilaar beiden zijn aangeschaft voor de toen nieuwe kerk van Baarn en dus ergens in de loop van de 14de eeuw hiernaartoe zijn gehaald.

In 1580 zijn ze eruit gesmeten maar daar aan de westzijde bij de toren blijven liggen. Of ze daar onder de blote hemel bleven liggen, we weten dat later er wat aarde overheen lag. En dus mag het ook archeologie heten.

Toen ze daar net lagen, wist iedereen die daarin gedoopt was, oud of nieuw geloof aanhangig, dat het daar lag. Na enkele generaties wisten nog de laatsten die het nog hadden meegemaakt, nog waar het lag. Later zullen enkelen nog van opa of oma het hebben horen zeggen. Zeker het rooms-katholieke deel van de bevolking zal hier met enig weemoed in familiair verband de jeugd hierop attent hebben gemaakt. Maar hierna is het toch, voor zover we weten, uiteindelijk vergeten tot 1888.

Het wel en wee van het vont staat niet op zichzelf.

doopvont van de Grote Kerk in Epe foto Rien Snijders

Precies zo’n type vont is ook in Epe, Gelderland weggeraakt. We vernemen hierover: “Het hardstenen doopvont, dat vrijwel gaaf is gebleven dateert uit de tweede helft van de 15e eeuw. Het deksel ontbreekt. Rondom de rand van het doopvont zijn de afbeeldingen – waarschijnlijk – van de vier Evangelisten: Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes geplaatst. Het vermoeden bestaat dat de Gerfkamer van de kerk vroeger de doopkapel is geweest, waar het doopvont stond. Na de reformatie werd het doopvont niet meer gebruikt en is jarenlang zoek geweest, totdat het in 1893 werd gevonden in het aflezershuisje. Het diende – ondersteboven – voor de aflezers als verhoging. Dit aflezershuisje was een afdak aan de noordzijde van het koor, tussen twee steunberen, waar zondags na de dienst allerlei bekendmakingen werden “afgelezen” zoals: huwelijksaankondigingen, verkopingen, verpachtingen of bekendmakingen van de overheid. Men noemde het “bij kerkesprake bekend maken”. Na wat omzwervingen werd het doopvont in 1962 op het koor geplaatst om weer te worden gebruikt waarvoor het destijds is gemaakt.”

.

.

doopvont Wageningen

Ook in Wageningen betreft het zo’n doopvont. Hierover lezen we “In 17 december 2017 kwam het doopvont van de Ned. Hervormde kerk weer terug naar Wageningen. Van dit doopvont wordt vermeld dat de kom in een tuin tussen de Nieuwstraat en de Kapelstraat, daar waar nu het Salverdaplein is, was gevonden. De vondst werd gedaan tijdens de verbouwing van het huis van de bewoner E.J. Haspel (1809-1878). Engelhart Johannes Haspels, eerst boekhandelaar en later directeur der Posterijen, woonde aldaar met zijn vrouw Cornelia Huiberta Martina van Schuijlenborgh (1800-1870). De laatste bleef in haar ouderlijke woning wonen, en haar man nam het postbedrijf van zijn schoonfamilie over. Hun dochter (voornamen mij onbekend) verkocht het huis in 1891 aan Claudius Henricus van Herwaarden. Kennelijk bleef het doopvont achter. Van Herwaarden gaf het in bruikleen of verkocht het in 1903 aan het Rijksmuseum, die het uitleende aan de Stevenskerk te Nijmegen. Van deze kerk kwam het doopvont – de kom inmiddels verrijkt met een voetstuk en een koperen deksel – het weer terug in Wageningen.

Over de vindplaats van het doopvont is gefilosofeerd. Het zou iets met het nabijgelegen zogenaamde Klooster te maken hebben, En het zou verstopt zijn tijdens de reformatie. Maar in het archief ven de Ned. Hervormde kerk vinden we het antwoord. De kerk verkocht het doopvont op 8 mei 1715 aan de burgemeester/brouwer Gerrits(en) Van Ede voor de prijs van f 4-0-0. Gerritsen van Ede zal het doopvont mee naar zijn huis genomen en hebben en in Wie woonden waar – lezen we dat hij 1704 in het huis had gekocht, dat op dezelfde plaats stond als het huis van Haspels en Van Herwaarden. Na zijn overlijden of vertrek is het doopvont achter gebleven en klaarblijkelijk geleidelijk aan in de grond verzakt en vergeten.”

Ook in Utrecht heeft zo’n vont zo’n verhaal. “De doopvont in de Catharinakerk in Utrecht heeft oorspronkelijk gestaan in de Pieterskerk. Het is onbekend hoe hij in de negentiende eeuw in handen kwam van een verzamelaar. In 1876 werd hij op een veiling aangekocht door het Utrechts Aartsbisschoppelijk Museum, dat later opging in het Catharijneconvent. Het Catharijneconvent gaf hem in 1978 in bruikleen aan de belendende Catherinakerk.”

Het Baarnse vont is dus in goed gezelschap. Niet altijd vernield, wel liefdeloos afgedankt doch later weer liefgehad. Er lijkt wel een parabel in te schuilen. Vaak heeft het type vont de reformatie wel goed op zijn oorspronkelijke plaats overleefd, zoals in Monnickendam. De vier koppen, opgevat als zinnebeelden der rivieren waren als dusdanig niet per se aanstootgevend. Het zal vooral van het gevoel van de uitvoerend zuiveraar hebben afgehangen. Andere typen doopvonten moesten er ook af en toe aan geloven.

Laat-romaans Maaslands doopvont (ca. 1250) in de Sint-Stephanuskerk te Hoeselt

In het Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, 2018 heeft drs. Kees de Wildt in een artikel “Doopvont in de Beeldenstorm” aandacht geschonken aan die vonten die last van de reformatie kregen. “..een recente poging tot ‘ontmythologisering’ van het traditionele verhaal over de reformatie in Nieuw-Loosdrecht (1578). De beelden en het doopvont zouden toen in de pastorietuin zijn begraven. De auteur vindt dit nogal ‘ongeloofwaardig’ en stelt: ‘We weten, dat in die jaren soms kelken en ciboriën ontheiligd werden, beelden vernield en altaren afgebroken. […] Maar waarom het doopvont? De doopbediening werd toch niet veranderd of beëindigd? Het verhaal van het begraven van het kerkgerei lijkt dus even apocrief als dat van het witkalken van het gebouw: dit zijn achteraf geconstrueerde verhalen, om een later gebruik en de vondst van een doopvont, meer dan twee-en-een-halve eeuw later, te verklaren.’ Even ongeloofwaardig vindt hij het verhaal dat bij de reformatie in Loenen in 1578 het doopvont in de Vecht geworpen en later weer opgevist zou zijn…

.. Een heel ander beeld spreekt uit de gram die de Brugse franciscaan Broer Cornelis vlak na de Beeldenstorm in een preek zou hebben uitgestort: ‘Waer zijnse nu dese vermaledijde Guesen, dese verdoemde Calvinisten? […] Och hoe hebben sij ten veel steden het weerdige helige Sacrament, Gods warachtige lichaem, met voeten ghetorden en gedrabbelt [vertreden en vertrapt]: ja, sij hebben daer en boven in deSacramentshuysekens en inde Vonten ghekact of gescheten.’ Zijn verontwaardiging was zo groot dat hij besloot gereformeerden voortaan nog slechts als ‘vonteschijters’ aan te duiden…

Brøns_kirke_-_Romanischer_Taufstein Kerk van Brøns Denemarken

.. De Beeldenstorm begon in het zuidwestelijke deel van het Westkwartier, het tegenwoordige Frans-Vlaanderen, dat toen nog bij de Nederlanden hoorde. Juist voor deze zwaargetroffen regio zijn talloze brieven, verslagen, vonnissen en rekeningen van reparaties aan de kerken in verband met de Beeldenstorm uitgegeven.

De ontsteltenis is nog navoelbaar als het doodvonnis van wagenmaker Jean de Bleuf Jorisz zijn misdaden samenvat. Op 15 augustus 1566 was hij de kerk van Meteren binnengedrongen en had het deksel van ‘de vonte faictelyck ende violentelick open ghedaen in contemptie, vilipendentie ende versmadenisse van den heillighe Sacramente des doopsels ende met het gheweyde waetere de bystaenders begooten ende besproyt, zeggende: Laet ons quyte maecken [wegdoen] van de zoutte waetere”, ende naerderhandt de zelve vonte met assistentie van anderen ommegheworpen, prophanerende oversulcx het heillich Sacrament des doopsels ende vitupererende [te keer gaande tegen] de heillighe ceremonien van de oude catholicque Roomsche kercke, daer nochtans onse zaelichheit in gheleghen es.’

Detail van de 16de eeuwse doopvont, 11de eeuwse kerk van Ocquier Belgiè

Mijn zeker niet uitputtende peiling in deze bron maakt duidelijk dat alleen al in deze kleine regio op tientallen plaatsen het doopvont is ontwijd, beschadigd of zelfs compleet vernield. In alfabetische volgorde gaat het in ieder geval om Aire-sur-la-Lys, Bambeke, Belle (Bailleul), Broxele, Caestre, Dranouter, Eecke, Fleurbaix, Fresthubert, Ghivelde, Givenchy, Gorgue, Herzeele, Hoeringhem, Killem, Laventie, Ledringhem, Lestrem, Lorgies, Merris, Meteren, Nieuw-kerke, Oostcappel, Oud-Berkijn (Vieux-Berquin), Rexpoëde, Richebourg, Sailly-sur-la-Lys, Sint-Jans-Cappel, Steenwerck, Terdegem, Violaines, Watou, Wormhoudt en Wyldre. Zeer waarschijnlijk geldt het ook voor La Chapelle-d’Armentières (Vielze Chapelle), Strazeele en Warhem. Voor andere plaatsen in deze regio is het waarschijnlijk, alleen spreken de bronnen zich niet expliciet genoeg uit over de aard van de schade in en aan de kerk.

Een overzicht van de schade aan doopvonten in andere delen van de Nederlanden is lastiger te geven. Wel valt uit lokale bronnenuitgaven en studies voor tientallen plaatsen af te leiden dat ook daar het doopvont op een of andere wijze slachtoffer werd van deze of een latere Beeldenstorm. Behalve voor de hierna nog te noemen plaatsen geldt dat in ieder geval voor: Antwerpen, Buitenpost, Culemborg, Eindhoven, Hasselt (in België), Hernen, ’s-Hertogenbosch (niet de Sint-Jan), Ieper, Middelburg (parochiekerken), Rijnsaterwoude, Utrecht (Buurkerk, Nicolaaskerk), Valenciennes en Zijderveld. Van Westrozebeke en Honswijk is bekend dat men het doopvont uit voorzorg in veiligheid had gebracht vóór de beeldenstormers arriveerden. Van veel andere plaatsen is (nog) niets bekend of gaat eventuele schade aan het doopvont schuil achter een algemene omschrijving dat de kerkinventaris vernield werd.

kopje doopvont te Monnickendam
Geen ‘collateral damage’

In Oudenaarde wees de predikant bij de Beeldenstorm op het doopvont met de woorden: ‘Dat moet oock af!’ Dat mogen we opvatten als een signaal dat de vernieling van doopvonten geen ‘collateral damage’ is. De schaal waarop ze in Frans-Vlaanderen vernield werden, suggereerde dat al. Bovendien staat vast dat bij de Beeldenstorm vrijwel overal sprake was van doelgerichte actie. Lukrake vernieling kwam maar op enkele plaatsen voor; doorgaans handelde men weloverwogen, systematisch en selectief. Preekstoelen bleven bijvoorbeeld vrijwel overal intact – al werden soms de afbeeldingen verwijderd. Alleen in Nijmegen werd in 1566 de preekstoel de kerk uitgesleept en verbrand; de daders waren echter katholieken. Hun motief was mogelijk dat in de voorgaande weken daarop de nieuwe leer was verkondigd.

Na de Beeldenstorm

Na de Beeldenstorm liet de overheid kerken weer snel witten en de interieurs restaureren en vernieuwen, zelfs al vóór Alva daartoe bevel gaf. Waar de gereformeerden de kerken enkele jaren later opnieuw in gebruik namen, verdwenen de nieuwe of herstelde doopvonten kortere of langere tijd later, maar dit is nauwelijks gedocumenteerd. Kerkgebouwen waren eigendom van de stad en dus waren de gereformeerden voor de verwijdering van doopvonten afhankelijk van de medewerking van de lokale overheid en de kerkmeesters. Het kon daarom weleens even duren voordat aan gereformeerde interieurwensen was voldaan.

Om enkele voorbeelden te noemen: in Amsterdam werd het koperen doopvont van de Oude Kerk meteen na de alteratie in 1578 bij opbod verkocht en in Baarn werd het doopvont direct bij de reformatie in 1580 verwijderd en in twee stukken begraven. In de Rotterdamse Laurenskerk – waar de Beeldenstorm niet eerder had gewoed – gebruikten de gereformeerden het doopvont niet. Toch werd de doopkapel, waarin het vont stond, pas negen jaar na de ingebruikname van de kerk dichtgemetseld. De Gelderse provinciale synode moest herhaaldelijk aandringen op afschaffing van de ‘veunten’ of ‘dopstenen’ op de Neder-Veluwe, voor het Hof van Gelderland in 1596 daaraan gehoor gaf…

Doopvont van de Nicolaaskerk Onstwedde in gebruik als bloembak (foto RCE) r
.. Doopvonten in gebruik
Sint-Truiden (België) – Sint-Pieterskerk Afbeelding Jean Penders

In Zaltbommel bleef het doopvont in gebruik: in de negentiende eeuw werd het aangetroffen als speciekuip in de kapel met bouwmaterialen. In Kampen lag het doopvont begin negentiende eeuw nog gebroken in een van de kapellen en wellicht gold dat toen voor nog wel meer kerken. Veel van de ongeveer honderdzestig bewaard gebleven middeleeuwse doopvonten die nu in kerken en musea staan, bleven echter buiten de kerkruimte bewaard. Het niet-ontmythologiseerde verhaal over het begraven Nieuw-Loosdrechtse doopvont is bepaald niet uniek. Ook andere vonten werden beschadigd teruggevonden in de grond onder de toren (Wier), onder de vloer van de kerk of erbuiten (Almelo, Halsteren). Het enkele jaren terug in het Groningse Meeden vrijwel onbeschadigd teruggevonden doopvont lijkt een uitzondering, maar ook daarbij ontbreekt het oorspronkelijk aanwezige metalen deksel.

Heel wat vonten bleven uitsluitend bewaard vanwege hun praktisch nut in profaan gebruik: half ingegraven net buiten de kerk als opstapje voor de nieuwslezer (Epe, Ermelo), als schampsteen voor het verkeer (Vreeland), als regenton (Enschede) of bloembak in de pastorietuin (Heemse, Houten) of elders (Amstenrade, Hattem, Kantens, Onstwedde, Toornwerd), als vuilnisbak (Terwolde), kalkbak voor de timmerman (Eenrum), koelbalk van de smid (Annakerk), als slijpsteen (Brummen), als drink- of voerbak voor het vee (Den Ham, Heveskes) of op kerkhoven (Beekbergen). Elders bleven doopvonten in ‘sacraal’ gebruik als voet onder een preekstoel (Scherpenisse, Noordgouwe, Hagestein), als bewaarplaats van dovekolen voor de stoven in de kerk (Monnickendam) of de steel als klokkengewicht.”

Het Baarnse vont bevindt zich hier in een dus veel grotere familie. Naast wat het is, staat de steen vooral voor hoe, vooral plaatselijk een object door de tijd uiteenlopende betekenis heeft gehad voor de mensen. In de middeleeuwen zullen de mensen er een gevoel van welbehagen ermee hebben gehad. In en na de reformatie overheerste het een gevoel van weerzin. In Baarn weliswaar vergeten maar elders blijkt dus in de 18de eeuw een grote mate van desinteresse. In de 19de eeuw kwam er een hervonden interesse. In de 20ste eeuw kon dat zelfs tot een historische obsessie worden. Maar alles met grote plaatselijke en regionale verschillen. Volgens drs. de Wildt heeft het in het oosten en noorden van het land nog niet zo storm gelopen met de verbanning van oude doopvonten, hoewel uiteindelijk de meesten verdwenen zijn onder druk van provinciale synodes die sterk een voorkeur hadden voor het doopbekken.

En de 21ste eeuw? Ja, daar staan we zelf gewoon nog bij. Dus hoe ziet u het object?

Reageren?

YJK

vont met bekken en deksel te Baarn in het glas en lood licht

Addendum

Kennis is werk in uitvoering. Soms komt er informatie naar buiten die je nog niet kende op het moment dat je iets schreef. Dat is jammer voor je stuk maar leuk voor waar het uiteindelijk om gaat. De kennis is het allerhoogste in de archeologie. Wanneer er nieuwe informatie is, dan moet dat gedeeld, ook al komt een zorgvuldig opgebouwd verhaal in een ander context.

Wetenschap is spelen met de grote jongens. Onverdiende trots is de vijand. Maar als je er niet voor waakt, kun je voordat je het weet sprookjes in de wereld helpen. Daar is op zich een plaats en tijd voor. Maar voor de wetenschappelijke pretentie in het kader van ons rubriek Object van de Maand is daar geen plaats voor.

Trots is wellicht minder gekwetst wanneer er echt nieuwe informatie tevoorschijn komt. Maar als de informatie reeds twee decennia beschikbaar is in een van de voornaamste openbare bronnen, die het onderwerp zou kunnen behandelen..

Hans Bronkhorst heeft in de Baerne, van maart. 2000 en stuk geschreven, VIER ACHTTIENDE.EEUWSE TEKENINGEN VAN DE PAULUSKERK, waarin in hij zijn ontdekking wereldkundig maakt. Hij schrijft “Een verrassende vondst van vier achttiende-eeuwse gekleurde tekeningen van de Pauluskerk was het resultaat van speurwerk in het Utrechts Archief naar oude afbeeldingen van Baarn. Die tekeningen zijn de oudste voorstellingen van de kerk op de Brink die tot nog toe bekend zijn. De tekeningen…, staan in de zogenaamde Atlas Schoemaker, een ingebonden handschrift van groot formaat dat eigendom is van het Museum Flehite in Amersfoort en dat tijdelijk wordt bewaard in het Utrechts Archief. Op die tekeningen wordt de kerk van vier verschillende kanten gezien: eerst vanaf de Brink, dus vanuit het zuiden; vervolgens aan de kant van de toren, waar toen de ingang was; en dan twee keer van enige afstand met enkele huizen.”

Andries Schoemaker was een doopsgezinde gefortuneerde Amsterdamse zakenman, kenner en verzamelaar van historische penningen en samensteller van een reeks folianten met topografische tekeningen en prenten. Hij werd op 9 oktober 1660 in Amsterdam geboren en wist een fortuin te verwerven als lakenkoopman. Na zijn 65ste verjaardag ging hij zich bezighouden met lokale topografie. Hij trok tussen 1725 en tot zijn overlijden in 1735 per koets of trekschuit door de Nederlandse provincies, om kastelen, dorpen en steden te tekenen of te laten tekenen. Hij begon met het verzamelen van tekeningen en prenten van Nederlandse steden en dorpen, waarbij hij naar een volledig overzicht streefde. Veel tekeningen maakte hij zelf, maar hij gaf ook anderen opdracht voor stadsgezichten of dorpsgezichten. Hij vertelde over zichzelf, dat hij zich wijdde aan “het byeen vergaderen der stede, dorpen, vlecken, gehugten, adelyke en andere heerenhuysen van ons land, en van ieder so veel te schrijven als ik konde. Dat is nu datgene daar ik myn tegenwoordige ledige uuren mede besig houde en heb soo tussen tyden,als een tussen-vermakelykhyt, dit boek of plakwerk byeen gebragt“.

Bronkhorst vertelt: “Zijn collectie heeft hij bijeengebracht in 38 folianten, waarvan er nog 22 bekend zijn. In de collectie van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap in het Rijksmuseum in Amsterdam bevinden zich negen foliobanden. In de collectie van het Museum Flehite in Amersfoort zijn twee banden, een over de provincie Utrecht en een over de stad. Die banden zijn nu dus tijdelijk in het Utrechts Archief en in het Eerste Deel staan de tekeningen van de Pauluskerk in Baarn. De Atlas Schoemaker, die nooit in druk is verschenen, is intussen in zwart-wit op micro-fiche gezet. Die fiches zijn in het Utrechts Archief te zien. Er komt nog een CD-Rom in kleur.” De vier tekeningen van de Baarnse Pauluskerk zijn gemaakt met penseel in waterverf in kleur. De afmetingen zijn 13,5 bij 20,5 cm. De kleuren zijn: grijs voor de kerk, geel voor de wijzerplaat en voor de ruiten in de vensters, blauw voor de torenspits, rood voor de daken van de huizen en groen voor de bomen.

Inmiddels staan de tekening nog steeds niet online. Hierdoor is hun bekendheid tot nu minder gebleven. De logica hierachter blijkt uit een stuk uit de Soester Courant van 4 augustus 1999. Het bedrijf MMF Publications biedt het gehele Atlas Schoemaker aan op microfiche (wat gaat de tijd snel) in zwart-wit voor slechts ƒ3995,- exclusief BTW aan (na 1 januari ƒ4950,- exclusief BTW). Een gedeelte van de collectie zou vanaf november dat jaar op CD-Rom in kleur verschijnen voor het vriendelijke bedrag van ƒ3600,- exclusief BTW, de intekenprijs!

Over eigendom van stukken in openbare archieven van de overheid valt veel te vertellen. Een stuk eigendom van een overheidsarchief is per definitie reeds ons gemeenschappelijke eigendom. Het staat echter een instelling enigszins vrij eigendommen commercieel te exploiteren door het bijvoorbeeld aan derden te geven om het exclusief op een bepaald medium uit te geven. Een kwart eeuw later veroorzaakt dit een ontbreken op internet van het materiaal.

GIMP

Het artikel in Baerne uit 2000 met zijn afbeeldingen valt echter in het publiek domein en wordt hier zonder commercieel belang uit studie overwegingen gereproduceerd. En om Hans Bronkhorst te eren voor zijn moeite..

Over het tweede tekening zegt hij.” dat hier de ingang van de kerk was. Onder een regenpijp staat een stenen waterbak, misschien als drenkplaats voor de paarden. Zou het de doopvont kunnen zijn, die na de Reformatie van 1580 uit de kerk verwijderd werd ? De doopvont die later in twee stukken in de grond gevonden is?” De tekening heeft als onderschrift : de kerk van baren in ’t gooíj van vooren · Anno 1727

In geloof dat we de vraagtekens hier mogen vervangen door één uitroepteken. Met aan zekerheid grenzend waarschijnlijkheid blijkt dat de vont in 1580 niet vernield is. Het blijkt hier in 1727 te dienen voor de opvang van hemelwater. In principe kan het nog gebruikt zijn door de gereformeerde gemeenschap. Water uit de hemel behoefde voor hen geen paapse wijding om als levend water te dienen. Zelfs is het denkbaar dat daar het water, vooraf voorzien van zegening stiekem voor de roomse doop heeft gediend. Toen de parochie op het Sandvoort een eigen plaats had gevonden, zal dit niet meer gebeurd zijn.

Niets van mijmerende opa’s die in de eerste helft van de 17de eeuw de plek hun kleinkinderen aanwezen. Niets brut stukgegooid met kerst 1580. Een meer prozaïsch verhaal, dat meer vonten overkwam. Ergens na 1727 maar ruim voor de verbouwing van 1888, toen de eerste stukken onverwachts boven het zoden kwamen, waarschijnlijk stuk gevroren zonder enig gedoe en vergeten. Later weer omarmd, dus waardeloos is bovenstaand stuk niet, maar incompleet.

De tekening van het artikel in zwart-wit met zijn lage beeldkwaliteit kunnen wij met een gratis te downloaden tekenprogramma, GIMP, met de aanwijzingen van Bronkhorst zelf ook inkleuren. Met name het groen komt erg goed over, als het mij vraagt.