maart 2025

overige prehistorie Vuursche

inleiding
De prehistorie van de Vuursche reikt natuurlijk flink verder dan de tumuli op Drakesteijn. Het terrein van de historische Vuursche heeft nog enkele groepen en verschillende losstaande grafheuvels. Ze zijn, moeten we van uitgaan, allemaal geplunderd op zoek naar hun schatten, lang voordat eventueel van Giffen ze nader heeft onderzocht.
Enkelen zijn vrijwel geheel vernield, één nog na 1962, toen dat echt niet meer mocht gebeuren. Anderen zijn als toeristische attracties netjes hersteld zodat zij weer uiterlijk op tumuli lijken. De RCE is van analoog naar digitaal overgestapt. Natuurlijk, dat is goed. Maar dat betekent nu dat men opnieuw opzoek is naar wat wat is. Terwijl recent gepubliceerde verzinsels nu tot officiële hypotheses kunnen worden, zoals het bestaan van een kloosterhoeve Vosbergen aan de Stulpse Laan (,het moet niet gekker worden), zijn historisch reeds vastgestelde tumuli van hun lijst afgevoerd. Daarentegen zijn ogenschijnlijke tuinperkjes, zonder verder onderzoek als potentieel monument opgenomen. Het kan verkeren..
Geplunderd zijn ze, als we met onze normen de zaak bezien. Indertijd stonden de heuvels op particulier terrein en waren gewoon iemands eigendom. Wettelijk bezaten ze nog geen status. Om daaruit de oude objecten te oogsten, voor de rijke schatzoekers meer uit historische interesse dan winstbejag, was niet iets vreemd.
De gevonden schatten bewezen de bijzondere aard van de latere monumenten. Hun plunderingen hebben de aandacht gewekt voor het wetenschappelijk onderzoek naar de grafheuvels en ons de gelegenheid gegeven na te denken over de voorvaderen die hiermee hun sporen achterlieten. Dat dit beeld over tijd zich kan ontwikkelen, zoals rond Hilversum-cultuur, kunnen de heuvels noch hun inhoud iets aan doen.
Helaas is een reconstructie per heuvel op één uitzondering in het Roosterbos na, niet mogelijk. Het is spijtig, daar we graag op de details willen focussen. Toch is het moeten beschouwen van groepen niet zo erg. Het staat vast dat op bepaalde plaatsen dodenvelden zijn begonnen, soms al in de neolithicum maar zeker over de lange bronstijd, zich steeds op een eigen wijze te ontwikkelen.
Hiernaast zijn er ook contemporain hiermee vaak alleenstaande heuvels opgeworpen, soms in de buurt van een groep, soms helemaal alleen in het veld. We zouden willen weten waarom. Je weet dat er een reden geweest moet zijn, zo’n tumulus ploft niet per ongeluk zomaar ergens neer, maar je kent die niet.

Op de Vuursche zijn wij zo gelukkig dat vaak bij de tumuli een groot deel van een kleine omwalling op de digitale hoogtekaarten is terug te vinden, al zijn ze in het veld minder uitgesproken. Op Drakesteijn is met alle verstoring om de heuvels niet of nauwelijks hier iets van terug te zien.
Dat de groepen op aan de Hoge Vuurscheweg en Hilversumse Straatweg ook echt als groep ooit bedoeld waren, is te zien aan die wallen die hun als groep omvatten. Met onze hoogtekaarten zijn ze evident maar vroeger erg onderbelicht. Ze zijn kwetsbaar maar zeer de moeite waard.
De heuvels hebben hun vondsten prijsgegeven. Hier en daar horen wij van een vernielde bronzen pijlpunt en omvergelopen bekers. Er lijkt vroeger het idee te hebben gespeeld dat ongebakken kleien kruiken en bekers gevonden zijn. Wellicht door onbekendheid met de materie. Janssen heeft al in zijn tijd navraag gedaan. Hij heeft daar in elk geval niets van gezien. Maar later zou Pluim het nog hebben over een klokbeker die staat te drogen. Het kan geregend hebben maar het is duidelijk dat alle ooit gevonden klokbekers gebakken zijn. Maar wellicht nog vervelender is echter dat zoveel onvindbaar blijkt.

Ook alle andere vondsten voor zover vermeld, hebben een waas van onzekerheid om zich heen. Waar ze gevonden zijn, in welke context, is onbekend of onbetrouwbaar, soms beiden. Maar dat er vele vondsten, vrij zeker niet aan onze bekende tumuli toe te schrijven & toch op de Vuursche gevonden zijn, is iets waar we ook niet omheen kunnen. Het beste is wellicht zoveel mogelijk de teksten te geven. Het staat een ieder vrij hier zijn chocola van te maken.
De plaatsen bij Janssen, Hilversumsche Oudheden, online toegankelijk, zijn opgenomen. Meester Pluim heeft in de kranten en zijn postume boek er over geschreven. Van Giffen logeerde eens bij hem. Zijn onderzoeksverslag is, zoals vorige keer genoemd, in het Duits en niet te vinden. Gelukkig heeft dr. Glasbergen begin jaren zestig een verslagje gemaakt van zijn onderzoek, met veel briefverkeer tussen de medespelers. Hierin is ook opgenomen een veldverkenning uitgeschreven door een jonge Jan Albert Bakker. Deze heeft ons nog recentelijk persoonlijk van informaties kunnen voorzien.

Nog voor de schouwing in 1962 had negen jaar daarvoor de toen nog AWWN Gooi & omstreken onder leiding van F.E. Farwerck & JOH. HEPP een robuuste veldverkenning gedaan om te zien hoe alles er toen nog bijlag. Na enige algemene capita selecta zullen wij de tumuli zonegewijs afgaan.
algemeen
Janssen
Niet ver van gemeld hunebed werd ook eene zeer fraai geslepen wig van serpentijnsteen gevonden , lang 7 duim , en in vorm overeenkomstig met fig. 6 , 7 van Pl. I , in NILSSON , Skandin . Nord. Ur- invanare , eertijds in bezit van voormelden DE RUITER , later door hem aan Prof. MOLL te Amsterdam ten geschenke gegeven.
Ten aanzien van het oude aardewerk aan de Vuurst gevonden , verdient ook nog vermelding een klein , zoutvatvormig kommetje , van fijne , geel – bruine aarde , uit de hand gevormd en uitwendig van versieringen voorzien , die overeenkomstig zijn met die van eene urn uit Eekst (Drenthe) in het Museum alhier (zie Germ. en Noordsche monumenten , bl. 27 , No. 73 , Pl. II , fig. 39) , en die er met een kamvormig werktuig schijnen ingedrukt te zijn. Dit potje , hetwelk misschien tot bekertje gediend heeft , werd door den hilversumschen steengraver VAN VUUREN , ” tusschen steenen” , maar niet in een’ grafheuvel gevonden , en bevindt zich thans bij den heer PERK te Hilversum . Het heeft meer overeenkomst met aardewerk uit de zoogenoemde steenperiode , dan uit den lateren metaaltijd . Misschien zijn de steenen -waar het tusschen gevonden” werd , overblijfsels geweest van eene oude haardstede of stookplaats . Zoodanige overblijfsels zijn althans door VAN VUUREN , in tegenwoordigheid van den heer PERK , ten jare 1853 gevonden.

Op den afstand namelijk van slechts vijf minuten zuidwestwaarts van den molen, 40 el zuid- oostwaarts van het bosch van den heer EYCK , vonden zij in eene kleine met heide begroeide hoogte , die vroeger reeds scheen afgegraven te zijn , ter diepte van 1 voet onder den beganen grond , eene soort van ovalen vloer of effen gemaakte plek , waarop asch lag , en die rondom , hier en daar , door enkele graniet- en zandsteenen omgeven was ; zij had de lengte (o. w.) van 1.63 , en de breedte van 1.16 el ; zijn ” , schreef mij de ofschoon in vorm, ” eene hoogst ruwe stookplaats , gelijk er veel in die buurt heer PERK eenige dagen na de ontdekking. Deze stookplaats , zamenstelling van de hilversumsche verschillende , terwijl zij daarenboven in eene hoogte gelegen was , scheen oorspronkelijk vollediger geweest te zijn , daar zij kenmerken droeg van vroeger geschonden te zijn , en zij kan dus wel uit denzelfden tijd afstammen als waartoe de hilversumsche haardsteden behooren.
Farwerck
Vlak bij de Lage Vuurse heeft een molen gestaan en ook daarbij zouden grafheuvels te vinden zijn. Door inlichtingen. die de zoon van de vroegere molenaar verstrekte, konden wij de oude molenheuvel terug vinden, die thans midden in een bos ligt en zelf ook bebost is.
Van grafheuvels was echter geen spoor meer te vinden, maar hier kan de dichte begroeiing van de omgeving een rol spelen; er zijn namelijk verschillende gedeelten, waar wij niet in door konden dringen. Onze zegsman had echter in zijn jeugd gezien. hoe bij het rooien van een, op één der grafheuvels staande, zware eik een grote urn te voorschijn kwam.

omgeving Drakesteijn
In de buurt van de tumuli in het “Grottenbosch” waar de tumuli van Drakesteijn staan, zijn op de hoogtekaart nog een aantal opvallende merkwaardigheden. 1) is de plaats van het slot, in eerste aanleg eind 14de eeuw, in huidig voorkomen na 1641. 2) heeft wel een interessante, tumulus-achtig voorkomen maar is slechts de ijskelder van Drakesteijn, naar wij kunnen aannemen 17de eeuws.
Op het terrein van de voormalige lusttuin van het landgoed vinden wij twee uitgegraven diepten 3) & 4). Zij hebben ongetwijfeld deel uitgemaakt van die lusttuin, waarschijnlijk 17de eeuws maar bekend van kaarten uit de 18de eeuw. De naam Grottenbosch was niet voor niets. Hier waren een kapelruïne en een kluizenaarswoning, follies, een soort Efteling voor de elite.
De ronde omwalling van 4) is landschappelijk uitgevoerd in dialoog met de tumuli groep. Dit kan als deel van het tuinontwerp gebeurd zijn. Het doet ons afvragen of in de 17de eeuw men al een speciale, eigen waarde aan de grafheuvels toekende. Had men reeds een idee van hun aard? Had men dan hun reeds op zoek naar schatten doorzocht?
De omwalling lijkt nu niet meteen op iets uit de prehistorie. Waar moet het toen voor gediend hebben? Hoewel je nooit alleen op grond van voorkomen objecten kunt duiden, is de constellatie wel zo interessant dat nader onderzoek wellicht de moeite waard is. Van zo’n wal kun je vrij nauwkeurig de bouw bepalen. Waarschijnlijk uit de jaren van de lusttuin. Maar heel misschien is het iets bijzonders. Voor een paar duizend euro zou er wat duidelijkheid hieromtrent geschapen kunnen worden.

Aan de overkant van de straat bevinden zich twee bulten op het terrein aan de Kloosterlaan. 5) is in het nieuwe RCE systeem zelfs als mogelijk grafheuvel geduid. Zijn vorm is een lage ronde bult, dus wie weet? De perk met pad eromheen lijkt echter wel heel erg op een onderdeel van een tuinaanleg. Maar goed, ook hier geldt dat eenvoudig onderzoek kan vaststellen of het de kenmerken van een grafheuvel bezit. Dan kun je nog kijken in hoeverre de heuvel ongeschonden is.
6) lijkt dan echter meer op een verloren grafheuvel. Er loopt wel een diepe pad erdoorheen. Waarschijnlijk zal die heuvel wel geheel uit het gat ervoor zijn opgeworpen op de hoek van het veld om een theehuisje of iets te behuizen. Maar mogelijk is het er één! In de uitgesleten randen van het pad zou misschien iets van structuur te zien kunnen zijn. Als daar iets van te zien is, kan die meteen op de lijst gezet, zonder verder dure onderzoek.
Voor wat de rest van de omgeving, rond de Molenberg maar ook het gehele terrein tussen Kloosterlaan en Koude Laan geldt wat ook voor alle andere terreinen geldt. Onder de historische meldingen zullen fantasieën zijn maar zeer waarschijnlijk is er wel iets van waar. Hoe en wat is dan onduidelijk.
Ook zijn er wellicht nog meer prehistorische overblijfsels niet herkend als dusdanig. De goede digitale hoogtekaarten geven genoeg stof tot nadenken. Maar ook objecten als eenzame urnheuveltjes die net te klein zijn voor de digitale hoogtekaart kunnen nog best aanwezig zijn. En losse vondsten, oogvondsten kunnen altijd overal gedaan worden. Graag Jan van der Laan van Baerne hiervan op de hoogte stellen. U zult er geen spijt van hebben.
Roosterbos
Pluim
Maar nu heb ik van Baron v‚ Heerdt vernomen, dat er nog meer vindplaatsen zijn, die hij ontdekt had en die — evenals de reeds genoemde — door hem onder de auspiciën van Dr. van Giffen dezen en den vorigen zomer ontgraven zijn.
Ik wist waarlijk niet, dat ook, als ’t ware order den rook van Baarn-zelf, onze verre voorouders gewoond hadden. Misschien stellen de lezers er belang in, die nieuwe vindplaatsen óók te weten.
Als we op de spoorbrug staan (Amsterd. Straatweg), met ’t gezicht richting Hilversum, zien we links langs ’t spoorravijn een fietspad loopen, dat na een vijf minuten (tegenover de watermachine ) rechthoekig ombuigt en langs de Domlaan naar den Hilversumsche Straatweg gaat. Welnu, even vóór dien hoek, zien we links vlak aan ’t pad een ouden grafheuvel, De ontgraving, zoo deelde Baron van Heerdt mij mede, wees duidelijk op een oude begraafplaats, al werd er niets meer in gevonden, daar de tumulus bij ’t zinken reeds vergraven was. Maar de kringgreppel, die altijd om een grafheuvel loopt, was nog duidelijk op te merken, Blijkens den bouw dagteekent deze heuvel uit het bronzen tijdvak, minstens een 3000 jaar oud.

Als we het fietspad verder volgen, zien we al spoedig om den hoek naar links een boschlaantje loopen; wij slaan dit in en hebben dan weldra rechts een anderen grafheuvel, die uit het steenen tijdvak dateert, dus die nog ouder is dan de vorige. Hier werd een prachtig exemplaar van een dusgenaamden »klokbeker« ontgraven, een aarden pot in den vorm van een omgekeerde kerkklok, Waarschijnlijk werd zulk een beker in ’t graf meegegeven, om den overledene van spijs te voorzien op zijn tocht paar ’t doodenrijk, Deze kostbare klokbeker stond op de vindplaats te drogen, toen een hond er op aanviel en hem in scherven smeet!
Beide heuvels had ik wel eens gezien, maar nooit was het denkbeeld in mij opgekomen, dat het aloude begraaf plaatsen waren.
Farwerck
De eerste teruggevonden grafheuvels liggen in de onmiddellijke omgeving van het Baarnse spoorravijn. Zij werden onder auspiciën van Prof. Dr A. E. VAN GIFFEN in 1926 door BARON VAN HEERDT, te Baarn, opgegraven (PLUIM, 1927, 1932).
De eerste heuvel is vrij laag en was vroeger reeds bij het omspitten van de grond bijna vernield. Er werd dan ook niets van betekenis gevonden, maar blijkbaar waren er toch voldoende gegevens om hem in het Bronzen tijdperk te dateren.
De tweede, die iets meer het bos in ligt, zou uit het Stenen tijdperk zijn. Men vond daarin een „prachtige klokbeker”, die echter, volgens het bericht. door een hond in stukken gegooid werd, toen hij stond te drogen (PLUIM, 1927). Deze ging dus voor ons verloren, maar datzelfde geldt eveneens voor de andere aan het daglicht gebrachte vondsten. Zij zijn in particuliere verzamelingen terecht gekomen en sindsdien is er niets meer van bekend.
(Alle geborgen objecten door van Giffen gevonden bij zijn onderzoek, waren bezit van de familie Drakestein, waaronder ook die in het Roosterbos Zij waren bedoeld voor Het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, het PUG. Zij moeten in beheer van het Utrechts Provinciaal Depot zijn.)

Glasbergen
Soestdijk, tumulus I.
Deze grafheuvel werd in 1926 provisorisch onderzocht. Het aan de noordkant sterk vergraven grof zandige heuvellichaam, opgeworpen op een duidelijk gepodsoleerd oud oppervlak, gelegen op een ondergrond van geelbruin grinterig zand, vertoonde een duidelijke plaggenstructuur met infiltratie-aders, Aantekening dr.A.E.van Giffen in B.A.1.,
Vondstenboekje 1926C: Baarn, 14.V.265.
Soestdijk, tumulus II.
Late steentijd (neolithicum): late standvoetbekercultuur (tussen 1900 en 1500 voor Chr.). Illustaties 3 – 7
Deze grafheuvel (diameter: circa 18 m), gelegen in het “Roosterbosch’, werd van 12-1/-.V.26 onderzocht (aantekeningen d: A.E.van Giffen in B.A.I,, Vondstenboekje 1926C: Baarn 12-12 V.26).

Tengevolge van de dichte begroeiing met dennen moest het onderzoek beperkt blijven tot een winkelhaakvormige sleuf (midden-noord en midden-oost), die in het centrum, te plaatse van de bijzetting werd uitgebreid tot een onregelmatig rechthoekig opgravingsvlak van circa 6 m2 . Het heuvellichaam, uit oranjegeel scherp zand en grint, bleek te rusten op een dito ondergrond. Van een standspoor of van paalgaten van een paalkrans werden in het in recente tijd sterk vergraven randgedeelte geen sporen ontdekt. In het heuvelcentrum duidde een vrijwel ronde vlek (circa 2,10-2,20 m) van grijse grauw zand, met daarin een zwarte grauwe kleurplek de plaats aan van een onregelmatige ondiepe kuil, die gevuld was met meer of minder humusrijke losse grond. Sporen van een lijkbijzetting waren hierin niet meer waarneembaar; wel kwamen twee grafgiften aan het licht, nl.
(1) een fraaie, onbeschadigde — naderhand helaas gebroken” — uit de hand gevormde standvoetbeker, tussen de rand en de grootste buikomvang versierd met acht aaneensluitende zones van alternerend schuin naar rechts en naar links gestelde indrukken van een gladde spatel (‘visgraatbeker’);
(2) een — later verloren gegaan — vuurstenen schrabbertje.

Een sterk convexe donkere streep met veel houtskoolpartikels in de humeuze kuilvulling werd door Van Giffen gehouden voor de rest van een vergaan bijenkorfvormig houten bouwseltje van het type, was van door hem in het noorden des lands fraaie voorbeelden ontdekt zijn, met name in 1927 te Onnen (Gr.)(zie o.a. 8.5. De Laet & W.Glasbergen, 1959, fig.36).
Een voortzetting van het onderzoek, met name met het oog op het nemen van grondmonsters van het oude oppervlak onder de — grafheuvel voor palynologisch onderzoek, is ten zeerste gewenst.
* Tijdens het nemen van foto’s van het graf — dr.van Giffen stond achter het fototoestel, met het hoofd onder de zwarte doek! — werd de beker verbrijzeld door een plotseling aanstormende hond, wiens eigenaar, dit van enige afstand ziend rechtsomkeerd maakte en weer in het bos verdween.
Litteratuur: A.E‚van Giffen, 1930, p.128, Abb 87 S.J. Laet & W.Glasbergen, 1959. Dp. 85-55, fig.51-5 5, D1.15-17.

JAB 1961
Toestand domein Soestdijk (Roosterbos), tumuli I-IV,
Tumulus II (Van Giffen, Bauart, 1930, Taf. 92) ligt er goed bij; begroeid met enkele dennen en verder bosbessen. De opgravingskuilen (B.A.I. 1926) zijn nog zichtbaar. Misschien is flauwe terreinwelving, een tiental meter W. van de grafheuvel ook een tumulus.
Tumuli III en IV (?; oorspronkelijke nummering niet te achterhalen) liggen 275 m O.Z.O. van tumulus II, niet gemakkelijk vindbaar in een perceel jonge larix. De diameter van tumulus II (moet III zijn denk ik, yjk) is ca. 15 m, de hoogte ca. 1 m; tumulus IV, westelijk hieraan grenzend, is hoog ca. 0.50 m diameter ca. 6 m
Tumulus I (?) ligt langs de westkant van de Domlaan tegen het spoorwegravijn. Deze heuvel, geheel met kort gras begroeid, is nogal afgevlakt. Hoogte ca. 1 m, diameter ca. 1l m.
Prof. Glasbergen bood de heer Dedel een exemplaar van S.J. De Laet & W. Glasbergen De Voorgeschiedenis der Lage Landen (1959) aan, en zegde een met foto’s verlucht rapport (in duplo) toe over de tumuli op Groot-Drakestein en domein Soestdijk, ten behoeve van het archief van het huis Groot-Drakestein en van domein Soestdijk, waarin – naar de heer Dedel mededeelde – geen gegevens betreffende de grafheuvels voorhanden zijn.
2025
De RCE heeft slechts twee heuvels op het moment op de lijst. II & IV hebben nog duidelijk een deel van hun omwalling behouden. Bij I is die minder duidelijk aanwezig. Maar toch weer geen goede reden die af te schrijven.
Tumulus III was nog duidelijk aanwezig in 1962. Het is dan ook schandalig dat die sinds dan geheel vernield is.
Zuiden

Janssen
Het zijn grafheuvels zonder steenen , van 10 tot 12 el middellijn en 1 tot 11 el hoogte , waarin bij opgravingen urnen , met verbrande menschenbeenderen gevuld , gevonden zijn . Drie of vier dier heuvels liggen p. m. 20 minuten ten n. van de Vuurst op de heide , genaamd de zeven linden , een naam die kennelijk aanwijst , dat daar eertijds zeven lindenboomen gestaan hebben. Daar deze heuvelen bij mijne aanwezigheid met welig houtgewas begroeid waren , mogt ik mij niet veroorloven er opgravingen in te bewerstelligen .
Dit gemis is echter minder groot , door de gelegenheid waarin ik gesteld werd , om twee urnen , die in heuvels aan de Vuurst gevonden waren , te bezigtigen , de eene bij Prof. MOLL , de andere bij Prof. VISSCHER voornoemd. Beide urnen waren van germaansch karakter en naar vorm en maaksel te oordeelen , waarschijnlijk uit dien lateren germaanschen tijd , toen het metaal bij de germanen reeds bekend was en zij reeds met de romeinen in aanraking geweest waren.
aantekeningmet de hand na p74
Prof. Moll heeft mij den 10 Maart 1856 gezegd, dat de urn door mij bij hem gezien, en waarvan dus bl.75 sprake is , niet aan de Vuurst maar te Leersum , in Gelderland , door hem in een’ tumulus , gevonden is ; hij voegde er echter bij dat de urnen door hem aan de Vuurst fragmentarisch gevonden, met die volkomen overeenkwamen.
De urn van Prof. MOLL was niet aan de zeven linden , maar tusschen deze en het dorp opgegraven , uit een klein plat heuveltje van 14 el middellijn en nog geen voet hoogte , omgeven van een klein grachtje , hetwelk door een laag walletje besloten was.
Prof. VISSCHER meldt , in zijn bovengenoemd opstel , dat hij bij eene opgraving in deze heuvels “eene gansche rij aschkruiken gevonden heeft , allen van germaanschen vorm , bruinkleurig , uit zwarte klei- en kiezelaarde met „ de hand gemaakt , zonder eenige versierselen , omtrent allen van dezelfde grootte ” en slechts in de zon gedroogd.”
Maar dat die aschkruiken enkel in de zon gedroogd zouden zijn , is zeer zeldzaam , omdat voorwerpen van aarde , enkel in de zon gedroogd , in ons klimaat , na verloop van eenigen tijd , door bijkomend vocht zich weder in gewone aarde plegen op te lossen. De door mij geziene urnen van de Vuurst waren bij vuur gedroogd of gebakken. Het berigt van denzelfden , t. a. pl. , dat Vuursche door onderscheidene groote en kleine grafheuvels omringd is”, behoort beperkt te worden ; want behalve de vier of vijf aangevoerde , zijn er nog slechts de volgende grafheuvels aanwezig: drie tusschen het evengemelde , door Prof. MOLL onderzochte heuveltje en het landgoed van den heer BAKE , in een van welke de heer MOLL germaansche potscherven en een brokje vormloos koper gevonden heeft ; zes in het grottenbosch van Groot – Drakenstein , die echter , door vroegere beplanting deels afgegraven zijn , en waarin , volgens berigt van Prof. MOLL , enkel verbrande beenderen zonder urn gevonden zijn; één in den kom des dorps , hij den molen. Deze heuvel is thans van boven plat gemaakt en met twee lindeboomen beplant. Hij heeft p. m. 50 el omvang ; volgens overlevering zijn er , bij gelegenheid van zijne platmaking , urnen in gevonden. De scherven , die ik in de nabijheid vond liggen , en die men zeide daarvan overblijfsels te zijn , waren van germaansch karakter;

Pluim
Laten wij nu nog even naar de reeds genoemde grafheuvels aan den Grintweg, hoek Hessenweg gaan. Bij den Tol aan de Hooge Vuursche slaan we links den grintweg naar de Vuursche in en na een kwartier snijden we een hollen zandweg, kenbaar aan de beukeboomen en een fietspad: den Hessenweg. Rechts van den Grintweg, maar nog net voor den Hessenweg. zien wij den eersten heuvel, dien ik nog |kort voor de ontgraving gekiekt had voor den »Gids van Baarne« Aan de overzijde van de Hessenweg, iets naar rechts, zien we een vier- à vijftal andere grafheuvels, die alle uit het bronzen tijdvak bleken te dateeren. Twee liggen voor de helft op den Hessenweg zelf, want de greppel gaat er dwars door, en iets verder in ’t bosch zien we een der mooiste grafheuvels van Baarn.
Hier vond Baron van Heerdt een bronzen dolk, Vlak daarbij liggen nog een paar kleinere grafheuvels, die bij een vroeger onderzoek reeds geheel uitgegraven waren, In de aanteekeningen van wijlen onzen gemeente-archivaris Baron d’Aulnis de Bourouill las ik, dat bij daar op 17 Sept, 1894 gegraven had; hij vond toen een urn, een laag keien, wat houtskool en resten van beenderen. Een jaar te voren waren daar bij het ’t spitten drie geraamten en een bronzen bijl aan den dag gekomen.
Farwerck
Volgens een mededeling van PLUIM (1927, 1932) zou er een aantal grafheuvels gelegen zijn bij een kruispunt van de zg. Hessenweg en de weg van de Lage Vuurse naar de Soestdijkerstraatweg.
Deze Hessenweg staat, op de tegenwoordige kaarten als Berkenweg vermeld en waar deze de weg kruist, die van de niet meer bestaande tol op de Soestdijkerstraatweg naar de Lage Vuurse leidt, bevindt zich inderdaad nog een zestal heuveltjes, die de beschreven grafheuvels kunnen zijn.
Hun ligging. ook ten opzichte van elkaar, komt tenminste precies overeen met PLUIM’S beschrijving. In 1893 waren daar bij het spitten drie geraamten en een bronzen bijl voor de dag gekomen. De arbeider, die daar werkzaam was, vond in de borst van één der geraamten een bronzen lanspunt, die hij natuurlijk kapot sloeg…!!
J.C. BARON D’AULNIS DE BOUROUILL,gemeente—archivaris van Baarn, heeft toen daar in de buurt verder laten graven, vond echter alleen een laag keien, wat houtskool, drie geraamten en een. urn (PLUIM, 1910).
Maar vroeger, omstreeks 1840, had Dr W. MOLL. de vroegere predikant van de Lage Vuurse en bekend kerkhistoricus, hier veel gegraven en „veel gevonden”.

2025
De vier heuvels van de groep aan de Hoge Vuurscheweg vertonen een gedeelde omwalling. In Pluims tijd was E nog even over het kleine pad in het zuiden nog goed te zien. Ook deze blijkt inmiddels geheel vernield. Een klein bultje tegen de weg aan in het noorden, lijkt wel los te staan van de groep maar waarschijnlijk wel een tumulus restant. We zullen het maar F noemen.
Drie tumuli ten noorden van de Zevenlindenweg zijn evident. Heuvel I heeft nog een groot stuk van de originele omwalling. Aan de overzijde van de weg is een kleine heuvel IV. Het gat zit er nog bovenin. Zeer waarschijnlijk een late heuvel, misschien in de vooravond van de urnheuveltijd.
Objecten als V & VI komen in beeld door de digitale hoogtekaart. Zij zouden door de RCE als potentiële tumuli moeten worden opgemerkt.
noordwesten
Janssen
vijf op eene beplante heide, deels toebehoorende aan den heer BAKE te Utrecht , deels aan mevrouw HUIJDEKOPER VAN MAARSEVEEN , en 15 minuten ten noorden van de Vuurst gelegen. In twee van deze was reeds gegraven , toen ik ze bezigtigde , en Prof. MOLL heeft mij sedert medegedeeld , dat de heer KEER er eene germaansche urn in gevonden had.

Pluim
Een derde vindplaats ligt iets verder van Baarn. Als men den Hilversumschen straatweg volgt, dan heeft men voorbij den Tol na een minuut of 10 rechts het dusgenaamde »Zouthuisje« (no. 24), niet ver van Kievitsdal, Even vóór dit Zouthuisje ziet men links van den straatweg een zandweg in, door een hek afgesloten. Deze weg brengt ons rechtuit door ’t bosch al heel spoedig aan de drie tumuli: twee rechts en één links: zij dateeren uit het bronzen tijdvak (o,a. blijkende uit het ruwe aardewerk).
Latere volksstammen hebben in dezen heuvel ook hun dooden (of de asch er van) bijgezet, zooals zoo vaak voorkomt.
Farwerck
Een ander grafheuvelterrein moet aan de Hilversumseweg, tegenover het bekende „Zouthuisje”, gelegen hebben. Hier zou een drietal grafheuvels zijn geweest, waaronder de „mooiste van Baarn”. Deze zijn in 1928 onder toezicht van Prof. VAN GIFFEN ontgraven (PLUIM, 1927, 1932). Zij dateerden uit de Bronstijd, maar er zijn ook latere bijzettingen van grafurnen in gevonden. Het terrein, waar de grafheuvels gelegen zouden hebben, is echter vergraven, zodat er geen spoor meer van te vinden is.
2025
Op de hoogtekaart van de omgeving zien wij in het oosten een kleine maar goed behouden grafheuvel. De groep van drie heeft zeer waarschijnlijk een vierde gehad in het noorden. Deze is dan, mede door het pad vrijwel geheel weggesleten, hoewel een restant ervan nog aanwezig lijkt. De groep dateert uit de bronstijd. het is daarom ook leuk dat de groep voorzien is van een bronzen herdenkingsplakkette.

raatakker patronen
Het neolithicum en bronstijd lijken goed vertegenwoordigd in de omgeving. Het kleine heuveltje ten zuiden van de Zevenlindenweg stamt misschien al uit de IJzertijd. Het is zeer waarschijnlijk dat er heuveltjes met een enkele urn hier of daar nog aanwezig zijn. Zij zijn vaak net te klein goed op de hoogtekaarten waar te nemen. In het veld zullen het bultjes zijn die misschien slechts met moeite waarneembaar zijn, zeker als iemand er al in gegraven heeft.

Maar net als in Hilversum bij goed onderzoek steeds vaker ijzertijd scherven tevoorschijn komen, is dat ook hier op de Vuursche te verwachten. Want dat men toen hier nog wel bezig is geweest, vindt zijn grond in een onderliggend patroon van het terrein. Op hoogtekaarten met een Low Relief Model (LRM) komt een soort netwerk tevoorschijn. Dat lijkt precies op wat we op de Hoorneboegse Heide waarnemen. Daar zijn ze in een hoekje onderzocht en absoluut bevestigd als ijzertijd raatakkers. In het algemeen weten wij nog heel weinig over die tijd in onze streek. Maar een actieve bevolking gedurende die jaren lijkt onmiskenbaar.

commentaar
Wat moeten we vinden van het prehistorische patrimonium van de Vuursche? Rijk bedeeld, zeker!
Er is veel bewaard gebleven maar ook heel veel teloor gegaan. We moeten ervan uitgaan dat er geen ongestoorde graven zijn, hoewel dat niet onmogelijk is. Er is in het latere deel van de vorig eeuw veel moeite gedaan verstoorde heuvels te restaureren. Maar het staat ook vast dat vele heuvels gedeeltelijk of geheel vernield zijn.

Of deze hersteld moeten worden, is een maatschappelijke kwestie. Wel geven zij aanleiding wetenschappelijk onderzoek te overwegen. Zijn er sporen fysiek terug te vinden? Is een oorspronkelijke diameter te bepalen, van misschien heuvel E aan de Hoge Vuurscheweg? Liggen er misschien scherven in de buurt van de vernielde tumulus III?
We moeten niet op de bonnefooi zomaar gaan graven, natuurlijk! Maar vanuit een archeologische organisatie kunnen we wel aandacht vragen, de juiste papieren & deskundigen regelen en het belang van wetenschappelijk onderzoek van bijzonder cultuurhistorie uitdragen. Oogvondsten ook niet herbegraven. Dan dus gaarne bij Baerne’s archeologische afdeling, in het bijzonder Jan van der Laan of eventueel bij ons melden. Zoals vermeld, zult u daar beslist geen spijt van hebben.

Een filmpje van de regionale televisie met Jan over de grafheuvels is hieronder.
Dat de RCE haar taak (nog) niet op orde heeft, is iets waar we voorlopig mee moeten leven. Er staat veel onzin op hun site en wat er goed staat is vaak zeer summier. Helaas..
Al loopt hun administratie wat achter, het blijven archeologische monumenten. Ze verdienen respect! Maar er is natuurlijk nog veel meer prehistorie rond de Vuursche, zoals ook de rest van de gemeente Baarn. Als op vele plaatsen in ’t Gooi paleo- en mesolithische vondsten zijn gedaan, zal hier toch ook wat liggen. Maar vooral zijn de ergens in de buurt gevonden trechterbekercultuur (TBC) objecten, hoe summier ook, saillant vanwege de Steen, zeer wel mogelijk een restant van een echte hunebed. Hierbij zijn de meldingen van stenen vloeren en niet nader omschreven grafheuvels op het terrein rond de molen. De kaart van de verkoop van de heerlijkheid uit 1625 tekent daar ook twee als dusdanig aangeduide bergen.


Iets van scherven of structuren net onder het maaiveld zou ons beeld van het plaatsje en zelfs de hele streek sterk kunnen wijzigen. Dan is ná de bronstijd ook de ijzertijd mooi vertegenwoordigd met die raatakker structuren. In Hilversum komen steeds meer scherven en dergelijke uit die periode tevoorschijn. Dus de Vuursche moet er ook mee vol liggen. “Zoekt en gij zult vinden” las ik ergens.
Ten tijde van de Romeinen moet men hier ook hebben rondgelopen maar dat is nog niet vastgesteld. Over de vroege middeleeuwen is dat helemaal onduidelijk. In elk geval was er geen heidense offersteen, laten we het niet horen! De oude heirwegen, naar ’t Gooi, Soest, Zeist en de Eem (?) zullen wel zeer oud zijn.
Maar zoals nog meer de plaats Baarn, dat pas laat in de archieven opduikt, zijn er geen vondsten die een vroegmiddeleeuws bewoning bevestigen. Verschillend plaatsen, de Wolfsdreuvik om maar een te noemen, reiken waarschijnlijk veel verder terug dan de archieven erover beginnen.


Daarmee komen we in historische tijden, waar veldarcheologische waarneming de vaak schrale archiefmateriaal wat meer reliëf kan geven. Soms kunnen we een naam of precieze datum aan landschappelijke relicten geven. Voor sommige onderzoekers is dat weer het summum.
Wat de Vuursche zeer aantrekkelijk maakt voor de oudheidkundige liefhebber, is het bestaan van al die perioden in het landschap in een relatief compact gebied. Geldt zeker voor geheel Naerdincklant, dat is ongeveer het Gooiland, Baarn en Soest, als je weet wat je zoekt. Maar op de Vuursche kun je tijdens een ontspannen wandeling, nog vlotter op met de fiets, alle in deze reeks aangehaalde cultuurhistorie in de loop van een dag opdoen en een traditioneel pannenkoek na afloopt genieten. (Wisten jullie dat de Vuursche Dreef vroeger uitgebaat werd van voormalig wereldkampioen wielrennen Gerrie Kneteman?)
Reageren?
YJK
.