mei 2022

set gouden diamantenringen uit de 17de eeuw gevonden te Naarden

Sinds jaar en dag bezit het Rijksmuseum een aantal ringen uit de gouden eeuw gevonden naar verluid tijdens de aanleg van de Gooische Stoomtram te Naarden. In zaal 0.9 zijn ze te bewonderen. Als vertegenwoordigers van een Nederlandse stijl juwelen uit de tweede helft van de 17de eeuw is het begrijpelijk dat het museum destijds ze hebben aangekocht. Voor de juwelen liefhebber vormen ze een geliefd onderdeel van de collectie. Merkwaardig is dat bij de Gooise topografen en historici deze set tot voor kort volledig onbekend was.

Zo gaan die dingen soms. Juwelen liefhebbers hebben niet per se iets met regionale geschiedenis en mensen die het verleden van onze regio in hun hart hebben gesloten bestuderen niet meteen juwelencollecties met de aandacht die zij, blijkens deze vondst toch soms wel verdienen.

Een echt schat van goud en diamant. Dat spreekt wel aan. En misschien is dan een enkel ring slechts verguld zilver en is de grootste steen misschien geen diamant, toch hebben wij hier een echte schatvondst met alle elementen die daar idealiter bij horen.

Voor het Rijksmuseum is hun kunsthistorische waarde primair waarbij zij te plaatsen zijn in een ontwikkeling van de sierring over vele eeuwen. Vanuit de regionale topografie is dit te waarderen want, ach ja, echte schatten van goud en diamant zijn er niet te over uit het gebied tussen Vecht en Eem. Vooral echter het verhaal dat erin schuilt, heeft waarschijnlijk daarin de grootste waarde.

inschrijving van de ringen bij het Rijksmuseum

Het lotje die op een Amsterdamse veiling in 1882 werd aangeschaft bestond naast de hier behandelde ringen uit nog één ring die stilistisch afwijkt en iets jonger moet zijn. Helaas is de oorspronkelijke catalogus niet voorhanden. Uit de aantekeningen in het Rijksmuseum blijkt één ring uit Haarlem afkomstig te zijn. Welke is echter niet niet met zekerheid genoemd. Zoals gezegd gold vooral de kunsthistorische waarde van de ringen als belangrijk. Alle ringen zijn anoniem maar waarschijnlijk van Hollandse makelij en waar ze gevonden zijn, was meer bijzaak.

Van de zes ringen waren er vijf die rond 1670 tot de modieuze modellen van die tijd hoorden. Eén ring kan pas rond 1700 gemaakt zijn. Het kan toeval zijn. Maar het lijkt dus zeer waarschijnlijk dat de ringen die rond 1670 konden bestaan bij elkaar gevonden zijn en dat de latere de ring is die apart is gevonden. Te bewijzen valt dit vooralsnog niet. Het lijkt vreemd dat er in Naarden die ring uit de 18de eeuw met vier stilistisch onderling gelijkende en dus oudere ringen zouden zijn gevonden en dat toevallig een vijfde ring in Haarlem gevonden is die zo goed gelijkt op de vier anderen. Hoe vaak vind iemand sowieso eeuwen oude ringen zonder metaaldetectors. Dat de inbrenger dit twee keer gebeurde, met een enkele vondst uit Haarlem en die vondst van een groep in Naarden, is al vrij bijzonder. Wellicht heeft deze tot nu nog onbekende inbrenger nog veel meer gevonden zaken ingebracht en zijn die ringen toen door de veilingmeester als lot bij elkaar gevoegd.

Het is mogelijk dat die veilingcatalogus nog eens opduikt. Identiteit van de inbrenger is wellicht hier niet te achterhalen. Voor het archief in Naarden is de vondst onbekend. Het bedrijfsarchief van de Gooische Stoomtram in het RAU te Utrecht lijkt geen melding van een vondst te hebben. Het is ook niet in de krant gekomen.

De beschrijving van het lot bij het Rijksmuseum is als volgt:

BK-NM-5750

BK-NM-5750. Entouragering, de zetting in de vorm van een rozet. Ring van zilver of goud. In het midden een grote geslepen steen, daaromheen zes kleinere. Goud, diamant, email. Datering ca. 1670 – ca. 1690, diameter 3,2 cm × diameter 2,2 cm.

BK-NM-5751

BK-NM-5751. Entouragering, de hoep in de vorm van een strik. Ring van goud. De stenen in de vorm van een strik. Zilver en diamant. Datering ca. 1670 – ca. 1690, hoogte 1,2 cm × breedte 2,0 cm × diameter 1,5 cm. (Deze ring is dus slechts verguld, yjk)

BK-NM-5752

BK-NM-5752. Ring van verguld zilver met roos geslepen diamanten. Het geheel in de vorm van een strik. Zilver, diamant, goud. Datering ca. 1650 – ca. 1690, hoogte 1,4 cm × diameter 2,5 cm.

BK-NM-5753

BK-NM-5753. Ring van goud, met zetting van zilver. Met een grote, ovale geslepen steen in het midden en een kleine aan weerszijden. Goud, zilver, diamant. Datering ca. 1670 – ca. 1690, diameter 2,0 cm × diameter 2,3 cm.

BK-NM-5754

BK-NM-5754. Ring van zilver. Met vijf stenen naast elkaar. Zilver en diamant. Datering ca. 1700, diameter 1,8 cm × diameter 2,0 cm. (deze zou wellicht in Haarlem zijn gevonden, yjk)

BK-NM-5755

BK-NM-5755. Verguld zilveren ring bezet met zeven diamanten in de vorm van een strik. De band of hoep van de ring is opgebouwd uit verschillende ornamenten. De grotere centrale diamant is roos geslepen (Antwerpse roos) en de zes kleinere diamanten hebben elk drie facetten (drievlak). zilver diamant, Techniek slijpen / vergulden. Datering1650 – 1690, hoogte 1,3 cm × diameter 2,4 cm.

Alle ringen behalve BK-NM-5751 hebben diameters van 20mm of meer en kunnen dus als mannen formaat gelden. (BK-NM-5751 zou om een mannen pink gedragen kunnen worden.) Alle ringen zijn waarschijnlijk in Nederland gemaakt, onbekend door wie of waar echter. De grote afwijkingen in diameter lijkt uit te sluiten dat (vijf van) de ringen speciaal in opdracht van de latere eigenaar zouden zijn vervaardigd of dat ze door één persoon gedragen werden. Dit suggereert dat de in Naarden gevonden ringen een klein spaarpotje vormde voor de voormalige bezitter van het setje. Dat ze eerder een appeltje voor de dorst waren dan gebruikssieraden maar dat is speculatief.

Mogelijk zijn ook enkele zilveren of gouden munten bij de ringen gevonden. Die zouden dan apart zijn geveild en niet door het Rijksmuseum zijn aangekocht. Als dat zo geweest zou zijn, blijven zij hierdoor helemaal onder de radar.

de Wijde Marktstraat 1881

Zou het administratief bescheiden van het veilinghuis tevoorschijn komen, zou dit antwoord geven op vragen als of er meerdere objecten door de inbrenger zijn ingebracht of wat het allemaal heeft opgeleverd. Maar ook wie het heeft ingebracht. Dit zou de archeologische beschouwing verder helpen. Toch kunnen we zonder die concrete informatie wel een informed guess maken waar en in wat voor omstandigheden de vondst gedaan is en hoe het in de grond kwam.

Ingenieur Cornelis Bok uit Den Haag was degene die het contract kreeg de lijn aan te leggen. We weten hoe die trambaan liep. Het traject Amsterdam – Diemerbrug werd op 17 mei 1881 geopend. Op 22 juli werd de dienst verlengd naar Muiderberg en op 20 augustus werd Naarden bereikt. Op 15 april 1882 werd de lijn verder verlengd naar Laren en Hilversum. Op dezelfde dag kwam ook de dienst Hilversum – Laren – Blaricum – Huizen in bedrijf. Tussen 20 augustus en april 1882 hield de tram remise naast het raadhuis in wat toen de Wijde Marktstraat was, nu Raadhuisstraat.

Eén huis is bij de aanleg verdwenen. Om de bocht te kunnen maken van de Cattenhagestraat naar de Marktstraat moest het huis Cattenhagestraat 1 onteigend en gesloopt worden. Het blijkt nog niet hoe dit precies gewerkt heeft. We kunnen ervan uitgaan dat het huis grondig ontmanteld is waarbij, naar goede oude gewoonte alles wat bruikbaar was netjes werd afgevoerd. De dakpannen, bakstenen en al het houtwerk vertegenwoordigde een behoorlijke waarde. Alles wat hergebruikt kon worden, werd in die dagen ook hergebruikt.

Cattanhagestraat 1

Of de heer Bok met zijn bedrijf zelf de ontmanteling ter hand heeft genomen of het heeft uitbesteed is nog niet bekend. Een te slopen huis kon aan een sloopbedrijf, een aannemer gegund worden, die hiervoor dan tegen betaling vooraf alles wat ze tegenkwamen mochten meenemen. Dus ook enige schatten die achter de schouw of onder de vloer tevoorschijn kwamen was hun rechtmatig bezit. Als een aannemer uit Haarlem de boel ontmanteld had, zou dit een aanwijzing zijn. Maar hiervan is niets bekend. Bok zal wel niet slechts van rails hebben geleefd. Het is dus heel goed mogelijk dat hij zelf de bouwmaterialen geborgen heeft om ze elders weer te benutten.

Was dat dan eventueel wel rechtmatig? De situatie van onverwachtse schatvondsten is in de contracten nooit benoemd. Waarschijnlijk stond niemand stil bij de mogelijkheid hiervan. Wanneer men uitging van de standaard situatie, was het bedrijf misschien wel gerechtigd de schat te claimen, zo de ringen daar dan tevoorschijn waren gekomen. Maar je kunt ook redeneren dat het particuliere huis inmiddels aanstaande openbare weg was geworden en gemeente eigendom. Dit zou dan dus ook voor een erin gevonden schat gelden.

Als de schatvondst ergens anders op het tracé lag, lijkt het welbeschouwd toch om gemeente eigendom te gaan. Het had dan op zijn minst gemeld moeten worden. Wellicht heeft Bok aangenomen, indien hij de vinder was dat analoog aan de sloop van een huis het aan de aannemer toeviel. De financiële risico’s waren, net als bij een sloop tenslotte ook voor de aannemer.

Het kan natuurlijk ook door een ander stiekem in de zak zijn gestopt. Dit was dan ook weer niet zo stiekem dat de inbrenger het bij de veilingmeester niet meldde. Cornelis Bok lijkt aldus de meest voor de hand liggende potentiële vinder te zijn. Of waarschijnlijk eerder iemand in dienst van hem. Het is wat het is.

Er is nog wel iets geks met die vondst aan de hand. Een enkele juweel komt wel eens ‘zomaar‘ tevoorschijn, al of niet met behulp van een detector. De mooiste exemplaren die ooit opgemerkt of niet in het water gevallen zijn, op de mesthoop geraakten, even afgedaan en door een kraai meegenomen.. Hoe het gebeurde, gebeurde het maar het komt voor blijkens talloze vondsten. Met een schatvondst is dit anders. Een hele set goederen valt niet zomaar in het water, normaal gesproken. Bij een schatvondst moet er iets meer aan de hand zijn.

Het kan zijn dat iemand de kostbaarheden voor de partner of schuldeiser wil achterhouden. Een dief kan snel van de buit af moeten. Dit zijn bewust aangegane deposities, met de verwachting later in veiliger omstandigheden weer opgehaald te kunnen worden. Wanneer dit er toch niet van komt, kunnen ze later, bijvoorbeeld met behulp van een metaaldetector toevallig weer boven komen.

Een bekende oorzaak van schatten is de onveiligheid van oorlog. Plunderaars te slim af willen zijn. Wanneer iemand niet in staat is terug te komen om ze op te halen, blijven ze liggen. Maar een schat wordt in principe begraven in de hoop later opgehaald te worden. Anders zou je het wel meenemen, verstopt in je kleding of een homp brood of iets. Nu maakt een kat in het nauw rare sprongen. Niet alles is ogenschijnlijk logisch. Maar de rationele overweging iets voor even onbeheerd achter te laten, duidt op specifieke omstandigheden.

Er is een specifieke omstandigheid die zich in de tweede helft van de 17de eeuw in Naarden heeft voorgedaan. In het rampjaar 1672 heeft het leger van de zonnekoning zonder veel slag of stoot Naarden ingenomen. Zoals in de namenregister van de stad is opgetekend, is Naarden “weder op den 5 september 1673 van sijn hooghijd Prins Willem de III van Orangie belegert en door een gedurig kanoneere van 5 a 6 dage lang en een sware storm met al de buijtewerke wierde ingenome van de franse governeur Du Puij die doemaels binne de stad commandeerde op den 12 september 1673 door gods genade met akkoort weder gewonne so dat nog 28 hondert so franse als switters soldate met haer vol geweer en wapene en brandende lonte 2 stuks kanon daer uijt na Arnhem sijn getoge“.

namenregister van Naarden

Zij zijn er dus goed vanaf gekomen. Die Franse en Zwitserse troepen hadden hun schat kunnen begraven in de stad. Maar wat was de kans ooit in dit verdomde stadje ook terug te keren. De bevrijde Naarders hadden weinig vrees door de eigen soldaten van de prins geplunderd te worden. Als ze dat toch hadden gehad, hebben ze na afloop hun schatten rustig kunnen opgraven. Wat het verhaal echter niet vermeldt, is dat het voor één groep, die hadden kunnen verwachten binnenkort rustig te kunnen terugkeren om het hunne op te kunnen halen, het minder gunstig afliep.

Nederlandse soldaten in dienst van het Franse leger werden door de prins van Oranje ertussenuit geplukt. Zij werden als landverraders terechtgesteld. Dat viel dus tegen. Als ze zeker hiervan waren geweest, hadden ze wel hun schatten meegenomen. Wellicht viel er wel iemand om te kopen of was het voor iets nuttig geweest. Maar gedane zaken nemen geen keer.

Dus historisch beschouwd lijkt de inname van de stad door de prins een rationeel logische aanleiding voor een Hollander in dienst van de bezetter zijn goederen te verstoppen en onbeheerd in de stad achter te laten. Er zou ergens een lijst moeten bestaan van die geëxecuteerden, maar om aan één van hun onze schat te koppelen lijkt onbegonnen werk.

De schat die voor ons Rijksmuseum een stukje is in de kunsthistorische ontwikkeling van de sierring in Nederland, is voor de lokale oudheidkunde waarschijnlijk een herinnering aan de onbekende soldaat. Een monument voor de onbekende soldaat. Een Nederlander, misschien een lokale jongen, die bewust of onbewust aan de verkeerde kant van de geschiedenis geraakte. In zijn verscheiden liet hij ons een schat na. Een lot op de veiling, het lot van de geschiedenis. Alles anoniem. Hij zonder zonde, werpe de eerste steen..

Er is nog wel iets te zeggen over waar de schat gevonden kan zijn. Ergens langs het tracé van de stoomtram. Bij gebrek aan harde gegevens over de vondst omstandigheden, moeten we een slag om de arm houden. Toch lijkt het wel mogelijk een inschatting te maken wat waarschijnlijk is. Hiervoor moeten wij terugkeren naar onze onbekende soldaat, naar september 1673.

Zou het kunnen dat onze jongen ingekwartierd zat in het huis Cattenhagestraat 1? Die 2800 bezettende soldaten zaten lang niet altijd op barakken of op de wallen. Het voordeel van een stad bezetten na het zonder veel geweld ingenomen te hebben, is dat je de orde eenvoudig kan opleggen en gebruikmaken van alle stedelijke infrastructuur. Inkwartiering was heel normaal. Het is niet uit te sluiten dat onze soldaat zijn schat in huis of op het plaatsje achter het huis heeft verstopt. Hoewel er natuurlijk grote spanningen te verwachten waren tussen de huisbewoners en de opgedrongen, onbetaalde, tijdelijke gasten, leert de geschiedenis dat na verloop van tijd alles went, dat er misschien niet direct een vriendschapsband ontstaat maar er toch een mate van respect en vriendschappelijkheid kan ontstaan.

Onze kerel was misschien zo’n hork nog niet. Wellicht had hij zijn verhaal en hadden de bewoners na verloop van tijd zelfs wat sympathie voor hem gekregen. Het is niet onmogelijk. Maar is het waarschijnlijk dat dit zover ging dat zijn gastgevers hem later, als hij als arme, ongewenste vreemdeling zou terugkeren, hem als vriend zouden begroeten en bij hun thuis weer uitnodigen? Had hij wellicht gemakkelijker de ringen in bewaring kunnen geven, als zij vrienden waren geworden.

Ook het verstoppen in het wellicht toegankelijke plaatsje achter het huis, veronderstelt dat je niet onopgemerkt daar later kon terugkeren om even daar iets te kunnen doen. Groot kans dat je daar voor inbreker wordt aangezien en als voormalig bezettende soldaat was je lot waarschijnlijk ook weinig positief.

de tram brengt tijdens de tweede wereldoorlog bezoekers naar de Mattheus op Witte Donderdag

Deze overwegingen zullen onze soldaat toch hebben gehad toen hij onder bijzondere omstandigheden snel moest handelen. Zelfs als hij in het huisje ingekwartierd had gezeten, lijkt het weinig waarschijnlijk dat hij daar de overweging maakt in of direct aan het huis zijn schat te verstoppen. Zelfs een kat met rare sprongen heeft een rationaliteit waar die terecht zou willen komen, lijkt me.

De logica volgend zullen we met onze kerel de stad in moeten. Onze gedachten gaan uit naar de aarden omwalling, waar hij misschien aan het werk was. Maar onze schat is daar niet gevonden. Die schatten liggen of nog in situ of zijn in de opgebrachte aarde verwerkt in de huidige omwalling. Wie weet wat er allemaal nog ligt?

Onze schat moet ergens langs het tracé gelegen hebben. Het stratenpatroon van de vesting is een redelijk constante en is sinds de middeleeuwen vermoedelijk maar nauwelijks veranderd. Bovendien ligt het begraven op de openbare weg nu ook niet voor de hand. Het is problematisch omdat tijdens zo’n staat van beleg iedereen van alles in de gaten hield. Zelfs ’s nachts was het een behoorlijke risico op straat te proberen ongemerkt snel een gat te maken, je kostbaarheden te plaatsen en de gat weer dicht te maken dusdanig dat er de volgende ochtend niets van te zien was. Dit allemaal nog los van het feit dat je hierna ze ook onopgemerkt zou moeten ophalen.

Naarden in 1673 (het noorden naar links)

Toch moet langs het tracé het gebeurd zijn. Wij bezitten gelukkig een stadsplattegrond van het Naarden van die dagen. Het stratenpatroon is zoals te verwachten goed herkenbaar. De poorten liggen echter allemaal anders. Ook de omwalling en het verdere buitengebied hebben vergeleken met later een grote transformatie meegemaakt.

De grootste veranderingen zijn door de prins van Oranje doorgevoerd naar aanleiding van het falen van de oude verdedigingswerken. Het heeft later de troepen van Napoleon goed gediend bij hun verdediging. Maar ook die zijn na verloop van tijd heldhaftig verdreven. Ironie van de geschiedenis.

Burgermeester Wesselingplein naar het westen

Wanneer we het tracé door Naarden over de oude kaart leggen, valt één ding meteen op. Waar nu het Burgermeester Wesselingplein zich bevindt, waren in 1673 enkele tuintjes. Vooral een parkje, een echte boomgaard aan de zuidwestzijde valt heel erg op. Dit plein, in andere plaatsen zou je het geen plein durven noemen, is als weg pas van na de bevrijding in 1673. Deze boomgaard lijkt op de kaart ook toegankelijk vanaf de straat.

Wat een mooie plek om snel een schat kwijt te kunnen. Bovendien lag dit nabij de muur en op een relatief rustig hoekje van de stad. Al zou dat gedurende die septemberdagen relatief zijn geweest. Ergens tussen twee bomen of op zoveel passen van een steen. In elk geval ter hoogte van de latere trambaan. Vlak onder de grond. In de haast, nog snel op het laatst, op hoop van zegen.

Burgermeester Wesselingplein naar het oosten

Hij heeft gegokt en verloren. Maar via een opmerkelijke loop van omstandigheden heeft hij toch een plaatsje verworven in ons bewustzijn. Zonder ons te mogen wagen aan een morele oordeel over ruim drie eeuwen geleden, kunnen wij jou nu even gedenken. De onbekende soldaat. En we zijn dankbaar voor de mooie ringen die je ons naliet.

Reageren?

yjk