mei 2024

geschiedenis & archeologie van de Vuursche deel 8

Sloot naar de Veenhuizen en de Poel in 1597

de hydrologie van de Vuursche en omgeving

inleiding

Bij een diepgaande beschouwing van de archeologie en geschiedenis van een gebied hoort uiteindelijk ook een blik op de hydrologie. Het betreft dan de oppervlakte hydrologie. Deze sporen in het landschap lijken op het eerste gezicht een beetje prozaïsch. Wie let daarop. Toch in onze casus van ons gebied zit daar een hoop geschiedenis in, zoals over het algemeen voor deze greppeltjes, watergangen en plasjes geldt.

Er is natuurlijk, zeker op de hogere zandgronden nog veel meer water buiten ons zichtveld, onder de grond. De regen spoelt in principe in in de ondergrond. Een klein gedeelte zal af en toe zijn weg vinden boven de grond via een harde bodem naar greppels, grachten of meertjes. Maar ook onder de grond is er een patroon van stroompjes. Waar deze tevoorschijn komt, spreekt men van kwel.

Soms zakt het water naar het grote ondergrondse nat, het grondwater. Soms vindt dit aan de rand van het gebied een uitweg door kwel. Dit schijnt bij het Naardermeer het geval te zijn. Hierdoor mislukte oudtijds de inpolderingspogingen. Ook de stroming van de Gooiersgracht vindt hierin zijn voeding.

waterschapskaart uit de 19de eeuw

Het kan echter ook lange tijd blijven. In Bunnik wordt water gebotteld dat 1500, 2000 jaar geleden is ingeregend. Het heeft de smaak geen kwaad gedaan. Er zijn ook voor water ondoordringbare lagen waar het water in een bel zich verzamelt. Ook de wasmeren danken hun bestaan aan ondoordringbare laag. Is om wat voor reden deze laag doorgebroken, loopt zo’n oude plas langzaam maar zeker leeg. Soms zijn er ergens natte plekken, die zelfs in droge weerperioden altijd vochtig blijven. Er zijn ook onopvallende vijvertjes die op honderden jaren oude landkaarten reeds voorkomen.

Deze verschijnselen geven ons aldus een inkijk in de door zijn aard verder onzichtbare wereld van de ondergrondse hydrologie. Pas wanneer een tunnel gegraven moet worden, wordt dit, hopelijk, wat beter uitgezocht. Olifanten schijnen dit ondergrondse water te kunnen detecteren. Anderen schijnen met de wichelroede inzicht hieromtrent te kunnen opdoen. Wij moeten ons beperken tot dat wat zich aan het oppervlakte toont.

definities

Wanneer iemand iets op een kaart gaat tekenen, is het onontkoombaar dat er gebruik wordt gemaakt van onvermijdelijk impliciete maar hopelijk vooral expliciete definities om iets kenbaar te maken. Hoewel sommige dingen heel duidelijk zijn, schuilt er veel verhaal in juist kleinere dingen.

Wat moet tot de hydrologie gerekend worden? De realiteit is dat een discrete canon vaak juist mislukt door de pretentie alles duidelijk te maken. Er is veel vaag. In de zaak van het oppervlakte water is dat niet anders. De regels en nomenclatuur is niet in steen gebeiteld.

Dit is waarschijnlijk mede een reden waarom relatief zo weinig aandacht door onderzoekers voor het verhaal van de hydrologie bestaat. Wetenschap streeft feiten na en vaagheid is problematisch. Zeker wanneer je het niet beperkt tot de toestand op één moment, de huidige maar juist een historische toestand met haar geleidelijk ontwikkeling wil beschrijven, begeef je je op glad ijs.

de grote vijver acht Groeneveld

Maar er is zoveel te vertellen over die geschiedenis & vaak met naam en jaartal, dat het feit dat in een overzicht niet alles met absolute zekerheid nog te bepalen is niet genoeg reden kan zijn dan maar niets te vertellen of het kaartje dan maar niet, naar beste inzicht te tekenen.

De criteria voor wat wel of niet op zo’n kaart komt, is moeilijk absoluut aan te geven. Een kanttekening geven van de gedachte erachter, zo goed en kwaad als dat gaat, is het best mogelijk, waarschijnlijk. We kunnen een relatieve afweging maken in plaats van een absolute stelling.

Aldus hoeft niet ieder greppel waaruit een walletje is opgeworpen per se tot de hydrologische infrastructuur gerekend te worden. Hoewel al naar gelang het terrein ietwat helt bij regen oppervlaktewater er natuurlijk gewoon inloopt en het dus wel op dat moment als dusdanig functioneert, kan dat een toevallig bijkomstigheid zijn zonder belang.

Oude hoeven, zogenaamde kampontginningen maar ook oude engdijkjes of sommige grenswallen, blijken een greppel/wal structuur te hebben. maar de hoofdzaak is toch bijna altijd een wal. de greppel ondersteunt de functie van die wal. Oudtijds begroeid met struiken of een houtwal dienden zij binnen van buiten te scheiden. De wal zit dan altijd aan de buitenzijde om buiten te houden wat niet binnen mocht. Wildvang is een technische term. De beesten in het bos of op de hei, de akkers binnen beschermd door de wal. Wellicht zal soms dit bij een terrein meer op traditie dan absolute veiligheid hebben gesteund, de vorm geeft de functie weer, al was het slechts een idee. In elk geval geen hydrologisch idee.

drie grachten rond Wernaers Hofstede / Drakestein

Verveningen zijn in het algemeen redelijk goed terug te vinden. Bij zulke gebieden horen stukken die als ribbeltjes op de hoogtekaart zijn terug te vinden. Sommige waren fors, anderen klein. Een eigen studie waard. Gerooide turven konden in de buitenlucht hierop drogen, want droog werden ze vervoerd. In elk geval werden ze tenminste droog afgerekend.

Buiten stonden ze gewoon in de regen en werden dus ook nat. Echter droogde ze op hun walletje een stuk beter dan op het kale maaiveld. Dus de dalletjes tussen die wallen hadden natuurlijk wel iets met water te maken. Greppels zijn het niet. Ze lijken ook niet of nauwelijks onder het maaiveld te komen. Dus of dit hydrologische infrastructuur is?

Wanneer wij echter naast zo’n terrein een diepere greppel aantreffen, soms een kleine gracht, nog eeuwen na de eigenlijke vervening, lijkt dit toch op een hydrologische ingrijpen. Maar soms zijn die greppels nog slechts moeilijk of niet terug te vinden na al die tijd. Wittgenstein gaf ons mee over waarvan wij niets weten, beter ook niets te zeggen. In elk geval is het dan niet meer dan speculatie.

Er zijn trajecten waarvan wij echter zeker weten dat een watergang gelopen heeft of waarvan wij dit sterk kunnen vermoeden, met een slag om de arm voor enkele meters naar links of naar rechts. Dan moet dit ook niet onvermeld blijven op de kaart. Soms is daar niets meer van te zien of is er slechts een onbeduidend wandelpad, waar niets aan te zien is.

Uit archiefstukken weten wij dat veelal bij een ter vervening uitgegeven terrein er een verplichting rustte op de vervener een sloot te graven aan de rand van het terrein. Hoe dat precies bedoeld is, is vaak onduidelijk. We mogen aannemen dat bedoeld is een sloot tenminste aan de zijde van de uitgever, hier de heerlijkheid te graven. Het was van belang zoveel mogelijk het water af te voeren.

Vaak zijn de terreinen redelijk goed te herkennen. Maar ook zo vaak zijn die werken, voor zover ze zijn uitgevoerd ook nauwelijks meer te herkennen. We kunnen wel vermoeden dat iets van een greppel wel is uitgevoerd. Hoe en waar is speculatief. Wellicht zou toekomstig onderzoek het één en ander nog kunnen verhelderen. Maar met de kennis van nu wellicht niet genoeg, de grote Oostenrijkse denker eendachtig ook deze op de kaart aan te geven.

Tenslotte, hoewel dus een enkele aangeven geval ten onrechte als hydrologisch kan zijn opgenomen waar andere gevallen zijn weggelaten waar het wel had gemoeten, de kaarten geven wel een indruk van de verschillende gebieden als geheel met hun eigen karakteristieken. En de verschillen van de onderscheiden terreinen vertellen hun eigen verhaal.

Deze verhalen zijn tot nu vaak onderbelicht gebleven. Grosso modo is alles waar, al zijn sommige feiten harder dan andere. Desondanks is het de hoogste tijd voor een rondgang over de Vuursche en nabije gebieden. Er valt een hoop oudheid te genieten.

zomaar een walletje in het bos

= Het open water is op de kaarten aangegeven met donkerblauw.

– Waar vroeger vermoedelijk open water was, is met dezelfde blauw doorzichtig aangegeven.

– De vermoedelijk natuurlijk ontstane waterlopen, zoals veenkreekjes zijn helder groen.

– De grote massa aan greppels en grachtjes zijn lichtblauw. Zij geven meestal goed de ontginningsrichting aan.

– Oude, historisch belangrijke waterlopen zijn met rood aangegeven.

– Hypothetische of verdwenen trajecten zijn in doorzichtig roze aangegeven.

– Middeleeuwse waterputten zijn met een roze stip aangegeven, of zij droog staan of nog nat zijn.

noordoosten

De kaart toont rechts de Baarnse berg, op sommige kaarten aangeduid als de Eemnesserberg omdat de oude Eemnesserweg eroverheen ging. Ook bevond zich de Zandvoortse molen op die berg. De berg zelf waterde op natuurlijke wijze af door middel van inspoeling. Ooit zal die bebost zijn geweest maar in de zeventiende eeuw moet het een erg kale bult, een schrale heetveld zijn geweest. Later is aan de overkant van de Amsterdamse Straatweg een groene wijk gekomen, aan deze zijde is het weer bebost.

Het terrein als geheel helt ietwat naar het noorden af. Al heel lang watert alles uiteindelijk af via de Drakenburgerwetering rechtsboven, die een beetje verlegd is in verband met de snelweg A1. De wetering is waarschijnlijk een originele, natuurlijke afwatering.

Het gebied is vanaf de late middeleeuwen verveend. De ontginningsrichting loopt grosso modo oost-west. Er zitten wel allerlei onregelmatigheden in. Het is ook niet evident wat het eerst ontgonnen is. Drakenburg, met zijn grote rechthoekige omgrachting in het noorden is ouder dan Groeneveld. Tegenwoordig is er voornamelijk sprake van weiland. Maar ook de hogere gronden naar het zuiden zijn vroeg verveend.

Een fijn overblijfsel van voor de vervening zijn de meanderende sloot gedeeltes, waar oude veenkreekjes zich in het huidige landschap hebben gefossiliseerd. Als bestaande waterloopjes zijn ze hergebruikt en uitgediept bij het in gebruik nemen van het terrein.

De kaart wordt doorsneden door de spoorlijn uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Hoewel natuurlijk heel erg nuttig, is het landschappelijk jammer. De hoeve van de Zes Woningen is erdoor in tweeën gesneden. De vorm van het landschap eromheen blijkt in elk geval ouder dan de spoorlijn.

In het zuiden zien wij de beroemde en beruchte strook de Negen Roeden. Zeker werd bij de uitgifte bedongen dat daarin aan weerszijden greppels zouden worden gegraven. Enkele forse zijn nog aanwezig. Tegen de Baarnse Berg op vinden wij ter hoogte van de Vuursche Dijk de verst reikende afwatering. Die is verbonden met een klein kampje, dat reeds op de kaart uit 1597 is weergegeven. Er is niets van die greppels ten oosten van de Vuursche Dijk waar te nemen.

kampje in de Negen Roeden

De meeste kampen zouden met de vervening kunnen worden geassocieerd. Deze mogelijk ook. Het graven van die greppels van de Negen Roeden, afgesproken in de 15de eeuw, zou dit kunnen ondersteunen. Maar was hier zoveel veen oudtijds? Enkele tientallen meters verderop, tegenwoordig op scoutingterrein Buitenzorg, stonden in de 18de eeuw schaapschotten. Reeds in de 16de eeuw werden schapen hier gehouden. Mogelijk is het kampje hiervoor gebruikt, dus als schapenkampje. Mineralogisch zou dit sporen kunnen hebben achtergelaten. Maar mogelijk is hier op de kale berg vroeger wat boekweit geteeld en heeft het hierin een functie gehad.

De hieruit lopende sloot is al honderden jaren droog. Het sluit aan op één van de naar het noorden lopende historische slootjes. Links zien we er ook twee, die met hun knikken de kleinschalige, particuliere aard van de ontginning ter plaatse benadrukken.

We zien ook tegen de Negen Roeden een vijvertje ontstaan uit een middeleeuws waterput, een tijdje geleden behandeld in ons rubriek. Dit staat een beetje geïsoleerd.

Midden in beeld is er een vijver, waar het terrein omwald is. Ongetwijfeld liep vroeger het water om dit kampje heen. Waarschijnlijk is in de 19de eeuw de omwalling doorgestoken waardoor het vijvertje ontstond als parkelement. Het is een leuk verloren stukje, een beetje koel in de zomer.

Zeer waarschijnlijk heeft het water hiervandaan zich ook al heel lang een weg naar het noorden gevonden. Of dit via een gegraven sloot of een oud, natuurlijk kreekje plaatsvond, is niet met zekerheid vast te stellen. De grote serpentijne vijver achter Groeneveld lijkt tegenover het kampje een klein zijtakje te hebben, dat erg lijkt op een oud kreek restant. Dat zou dan meer pleiten voor de laatste mogelijkheid.

De grote vijver is volgens het landgoed zelf waarschijnlijk in de 19de eeuw door de boeroemde architect, tuinontwerper Jan David Zocher jr.(Haarlem,1791 – 1870) ontworpen. Of er oorspronkelijk een meanderende kreek er ten grondslag aan lag, is niet bekend. Op onze hoogtekaart zien we naast de vijver waar de opgebrachte grond werd gedumpt. De mooie Wijnberg in het westen is het grote hoogtepunt van het park.

In het noorden zijn de grachten om de oude Drakenburg van belang. Daar gaat waarschijnlijk de oude kreek wel oorspronkelijk doorheen om de eigenlijke slotgracht te voeden.

noordwesten

We zien onderin het westelijke stuk van de Negen Roeden. Hierbij hoort een stukje dat uitzwenkt naar het zuiden en uitkomt bij Het Zouthuisje aan de grote weg. Dit is een flinke gracht. De lijn van die Negen Roeden strook loopt duidelijk door. Maar het hogere, licht geaccidenteerde terrein doet vermoeden dat deze greppels nooit daadwerkelijk als hydrologisch bedoeld zijn. Zij hebben dus waarschijnlijk slechts een symbolische functie.

Ten zuiden valt de mooie vijver op. Deze vormde de kroon van de voormalige buitenplaats van de oude Hooge Vuursche. Het huis zat iets ten zuiden hiervan op de as van die lijn. Dit hoort bij een oudere vorm van tuinaanleg, de formele tuin oftewel de Franse stijl.

Ten westen hiervan zien we enkele regelmatige blokken. Die behoorden toe aan nog meer voormalige Franse tuinen. Op de kaart van Otten uit de eerste helft van de 18de eeuw staat hier aangegeven dat het de plaats van de heer Van Oud Broekhuyzen betreft. Deze omgeving, later bekend als de Hoge Vuursche, werd vanaf de tweede helft van de 17de eeuw ontwikkeld. De hydrologie lijkt er omheen te lopen.

Ten noorden van de Negen Roeden strook is het een voortzetting van het terrein in het noordoosten. Eerst komen de toch wel zeer onregelmatige blokken van de kleine ondernemers, hierboven de regelmatige blokken die vanuit het landgoed Groeneveld nog voor de aanleg van het spoor heeft plaatsgevonden.

Helemaal links zien wij dicht aan de grens met ’t Gooi een inmiddels droge middeleeuwse waterput. Wandelaars zullen de Pannenkoekenvijver als watertje wel kennen. Voor zover we er iets van kunnen zeggen, lijkt dit toch weer bij een grootschalig Engelse tuinontwikkeling te horen.

Van historisch belang is in het midden de veenontginning uit halverwege de 16de eeuw. Het stond bekend als Jan Hubertsz Veen. Enkele tientallen jaren later is het alweer uitgeveend en is als dusdanig vermeld op de kaart van de Lattre uit 1597.

Het gebied vertoont vele merkwaardige details, ontstaan over verschillende perioden. We weten niet veel details goed te duiden maar het terrein zit vol verhalen verscholen onder het gebladerte.

het gebied rond het Hilversums Wasmeer

Op een relatief korte afstand heeft dit gebied een geheel ander karakter. Rechts zien we de Vuursche hoogte. Links wordt het terrein doorsneden door de snelweg A27. Oude patronen zijn weerszijden ervan nog duidelijk waarneembaar.

De huidige grens tussen Gooi & Sticht, in 1719 overeengekomen en tegenwoordig de Hollandse Sloot met het fietspad, is als lijn vanaf midden onder enigszins diagonaal naar rechts lopend goed te herkennen.

De karrensporen linksonder horen bij het Jeneverpad. Een ander historisch belangrijke weg loopt midden door de kaart omhoog naar links, is het verlengde van de Kloosterlaan, oudtijds de weg van Hilversum op de Vuursche en parallel lopend aan de oude Laapersweg rechts hiervan, nu doodlopend bij de Hollandse Sloot. De oude weg op Hilversum heeft zich hier tot een diepeweg ontwikkeld. Het getuigt van zijn oudheid.

We zien op de kaart enkele amandelvormige diepten omringd door duintjes met een grillig wirwaar aan dieptes daar doorheen. Hoe ontstaat zo’n landschap? Dat is primair het gremium van de geologen onder ons. Wij maken via een addendum gaarne plaats voor hun wijze woorden.

De rimpels tussen de duinen gaan evident niet van A naar B. Zij zijn waarschijnlijk ontstaan doordat inwoners van de Gooise dorpen, later Erfgooiers genoemd, van oudsher gerechtigd waren in het onontgonnen gebied rijshout en met name turf te halen voor eigen gebruik.

Een wasmeer is een openwater waar vroeger de schapen naartoe gebracht werden om hen te wassen. Hun ontstaan, zoals bovengemeld was door inspoeling via kwel en oppervlakte water. Door een ondoordringbare onderlaag bleef het water in deze diepten staan.

We zien op de kaart naast het Hilversums Wasmeer enkel diepten die heel erg lijken op deze. De geschiedenis heeft ook wel een paar namen overgeleverd. De rechter van de drie groten is waarschijnlijk de Kievitsdel. De naam is bewaard in het landgoed en restaurant Kievitsdal aan de straatweg. Later toen de del was leeggelopen, is een diepte uitgegraven iets ten noorden aan de straatweg en heeft die de naam, met del of dal overgenomen. Waarschijnlijk van nut voor de vogelarij.

Raveswaij in 1597

Van de middelste is een naam vermeld op de kaart van 1597. Daar staat Raveswaij. Wij zouden schrijven Ravenswaai, een ander mooie waternaam die we ook van elders kennen. Nu is het met prekadastrale oude kaarten altijd een beetje oppassen of een naam precies met één zaak samenvalt of dat mogelijk iets ernaast eigenlijk mee bedoeld is.

Het is mogelijk dat Kievitsdel op oude vermeldingen altijd met de latere plaats heeft samengevallen, misschien later nog wat uitgegraven, en dat de rechter van de drie de Ravenswaai betreft. Dan blijft de middelste anoniem. Alleen daarom is het een minder aantrekkelijke hypothese maar wetenschap dient niet de schoonheid.

Enkele vijvers zijn allen pasgeleden aangelegd voor ons plezier en voor de natuur.

Verder zien wij nog een diepte, weliswaar op enige hoogte maar desalniettemin. Het is gelegen in het Smithuyserbos aan de voet van het torentje de Wolfsdreuvik, een mooie follie uit het begin van de vorige eeuw. De overeenkomsten zijn daar. Later heeft men blijkbaar nog even geprobeerd het in cultuur te brengen. Waarschijnlijk reeds lang geleden al leeggelopen.

De grillig gevormde diepte ernaast heeft dus waarschijnlijk enkel boertjes uit Hilversum en Laren in de winter warm gehouden. Dit, evenals wat kleine uitgravingen rechts op de kaart. Daarvan verdient één nog in het bijzonder vermeld te worden. Aan weerszijden van de oude Laapersweg, tegenwoordig op de kaart de Berkenlaan, stond het bekend als de Hollandse Schans. In de diepten konden voertuigen gemakkelijk afgeleid worden van deze oude Heerweg. Hierachter, ter hoogte van de Hollandse Sloot bevond zich een blokhuis. Misschien dat de nog waarneembare greppel rond dat blokhuis het hielpen droog te houden, voordat alles hier zo verdroogd is. De schans ervoor had dus, zoals de naam zegt, een militair strategische functie en heeft althans daarom geen hydrologisch kleurtje gekregen.

de Vierdels

Op de kaart zien we links de zuidflank van het Gooiland. Van links naar naar rechts zien we de de voet van de Hoorneboeg helemaal links boven, de Zwarte Berg, de Zwaluwe Berg, de Hengstenberg en tenslotte op het uiterste van ’t Gooi, zoals het zo vaak genoemd wordt, de Bosberg.

Als we infocussen zien we vanuit het noorden de Maartendijkse Weg op deze laatste aanvoeren. Het is een middeleeuwse weg, zo oud als het dorp, naar we mogen aannemen. Het is voorzien van greppels, die dus plaatselijk een hydrologische functie hadden.

Linksboven zien we tussen Hooreneboeg en Zwarte Berg het Westbroeks Kanaal. In de 19de eeuw had men grote plannen hiermee. Het lag in de bedoeling het helemaal door te trekken tot de Eem. De vooruitlopende proefgreppels zijn tot achter ’t Bluk tot aan de A1nog te traceren. Het is door geldgebrek en voortschrijdend inzicht nooit van gekomen.

Als we de kaart overzien, vallen afwijkend ontginningspatronen op voor de Ridderoordse bossen ten zuidwesten van de Lage Vuursche en van landgoed Einde Gooi ten noorden van de Floris V Weg op de Hollandse Rading. De scheiding tussen Gooiland en het Sticht geschiedt door de Hollandse Sloot, zuiver van symbolische aard en de Weersloot, uitkomend in de Vecht en daterend uit de late middeleeuwen.

Wat vooral opvalt is het uitgebreide slotencomplex van de opstrekende heerden, onderwerp van de laatste twee afleveringen van dit rubriek. We hebben het uitgebreid besproken. We zien één scheisloot nog over de in 1719 als grens overeengekomen Hollandse Sloot heen lopen. Brutaal, over optimistisch? Zolang die grens niet definitief was vastgesteld, was het misschien het proberen waard..

Wat echter vooral van historisch belang is, was de zogenoemde Domproostwijkerwetering, de zogenaamde haven van de Vuursche. Bovenaan bevond zich een kade en nog twee ronde sprengen zijn terug te vinden. De heer van Drakesteyn had deze in 1692 in bezit. Het is een voorbeeld van een bevaarbare beek zoals er veel meer op de Veluwe voorkomen en daar bestudeerd zijn.

Hoe deze en alle andere sloten precies vanuit het noorden aansloten op het gebied bij Maartensdijk is moeilijk aan te geven. Het gebied tussen Bosberg en de Lage Vuursche is historisch geografisch nogal chaotisch. Op enkele oude kaarten luisterde het naar de naam Wolfsbeitel. Een groot deel van de scheisloten, die er ongetwijfeld hebben gelopen, zijn inmiddels verdwenen. Het onregelmatig verspringen van de sloten aan het einde van de tiendblokken en naar aanleiding van allerlei particuliere initiatieven, laten ons de lijnen niet zomaar doortrekken.

zuiden

Links zien we een stukje van de Ridderoordse bossen, rechts heet het het Hart. Rechtsboven zien we het bekende Pluismeer. ’s Winters als een van de vroegste plassen dichtgevroren en daarom bij schaatsers zeer geliefd. Het is dan ook erg ondiep. Het is langzaam ontstaan in de loop van de 18de eeuw.

Links ervan valt de gracht van slot Drakestein op. Ooit liepen wel drie gracht eromheen. Op de oudste topografische kaarten is hiervan nog een rest te zien. Indertijd liepen deze nog op natuurlijke wijze vol. Maar zoals wij reeds constateerden, is alles hier erg verdroogd. Bij de laatste restauratie van het slot is de bodem van de gracht kunstmatig ondoordringbaar gemaakt. Anders liep het kans leeg te lopen. Met een sluisje is het verbonden met andere sloten. Er kan dus wel water in of uit.

Wij hebben in de aflevering over de loterij van de Vuursche kunnen lezen over het voornemen tot een aansluiting op de Pijnenburgergracht te komen. Het is er toch gekomen. De Praamgracht krijgt die naam ter hoogte van het landgoed van die naam. Wij zien deze onderin naar het noordoosten lopen.

Vooral geeft het kaartje een interessant blik op het Nonnenland. De opvallende tuin van Pijnenburg is één grote slingerende waterpark met vele bruggetjes, helemaal in de Engelse stijl. We zien er echter ook wat oudere structuren erdoorheen lopen.

De rest van het oude Nonnenland ten zuiden van Drakestein geeft een zeer gevarieerd beeld. We herkennen nog stukjes van oude veenkreken met hun meanderend loop. Wat recht loopt is dan beetje bij beetje in de loop van de 17de & 18de eeuw ontgonnen. Ieder veld heeft een eigen, unieke vorm. Het is een zonder meer ondergewaardeerd gebied dat nog vele onverwachtse hoekjes te ontdekken geeft.

zuidoosten

Nog voordat de Praamgracht er lag, noordwestelijk lopend naar de Eem op de grens van Baarn en Soest, liep al in de middeleeuwen de Oude Gracht over het land van Soest. Die was van groot belang voor de vervening van het lage land ten westen en noordwesten van het dorp. De kleine ontginningsstroken zijn grotendeels nog terug te vinden. Ook de vele vijvers er nabij gelegen, aangelegd voor het plezier ervan, geven aan dat er vrij veel kwel vanuit de hoogte van Soest zal zijn.

We herkennen in de vijver en slingerende grachten achter paleis Soestdijk de Engelse landschapsstijl.

Linksboven heeft de oude Heerweg, de Vuursche Dijk, nu Zevenlindenweg, net als de Maartendijkse Weg weerszijde greppels, om in het natte seizoen toch bruikbaar te blijven. Op de kaart van 1625 heet het terrein ten westen van de weg nog de Vuursche Polder..

Ondanks zijn groot belang voor de geschiedenis van Soest, is de Oude Gracht onderbroken en ietwat verwaarloosd. Maar vroeger deed men ook al niet aan monumentenzorg. Enkele jaren nadat tussen 1563 en 1569 de Praamgracht gegraven werd, waren er al klachten dat de Oude Gracht was dichtgeslibd en niet meer onderhouden werd.

Maar ooit was die Oude Gracht ook voor de ontwikkeling van de Vuursche van groot belang geweest. Wij zijn hierover geïnformeerd via een document uit 1239 waarin de bisschop het kapittel van Sint Jan te Utrecht vergunt een wetering te graven “ adiacente silva ipsorum que vocatur Vurs” oftewel “naast hun bos dat Vurs heet” richting Veenhuizen en om vanaf dáár richting de Eem te gaan, de Oude Gracht van Soest.

De Lattre heeft in 1597 op zijn kaart een streep geplaatst ten oosten van de Zevenlindenweg, toen de Vuursche Dijk. Tegenwoordig is het niet meer dan een wandelpad. Op de kaart van 1625 staat die aangegeven als de Sloot richting de Veenhuizen. Deze staat ook aangegeven op een bekende kaart van Sinck van uit 1619.

Het eerste stuk ten westen van de Vuursche Dijk is als droge greppel noch terug te vinden tussen het Roskammerspoor en de Zevenlindenweg. Op de kaarten is de wetering niet doorgetrokken. Mogelijk komt dat ook overeen met de 17de-eeuwse situatie. De vervening heeft hier de bovenlaag weggehaald. Op grond van de overgebleven relicten valt wel een reconstructie te maken. De sloot is volgens diverse bronnen langs de Poel gelopen en vandaar tot de herberg staande op de Veenhuizen. Die Poel komt overeen met de voorste of beiden van twee diepten ten oosten van het traject. Een latere historische naam voor de inmiddels droge, waarschijnlijk de grote rechter leegte (of van beiden) is het Paarden Gat.

Deze wetering liep dus naast het land van Sint Jan aan de Vuursche. Zij vormde dus in 1239 een toenmalige grens van de heerlijkheid. De heer van Stoutenburg, erfmaarschalk van Eemland, had echter ook nog een claim op het wildernis ter plaatse. Maar het belang van het kapittel om turf te winnen en het gebied te ontwikkelen heeft toch de bisschop doen besluiten zich erachter te stellen. De Sloot naar de Veenhuizen kon tevens de (toen nog niet Oude) Gracht met zijn water voeding te geven, wat voor de vervening bij Soest essentieel was. Uiteindelijk heeft het kapittel zijn eigendom in de volgende eeuwen aanzienlijk kunnen uitbreiden.

links Nonnengroep, rechts Sloot naar de Veenhuizen in 1625

Geologische of andere aanvulling?

YJK