Het oudste schrift van ’t Gooi

foto Anton Cruijsheer

Een scherf afkomstig van de Aardjesberg

Ergens in 1963 komt iemand het Museum voor het Gooi en Omstreken binnen. Het is de heer H. Schone. Hij heeft een oud potscherfje bij zich, 33 mm groot. Het blijkt gevonden op een akker op de Aardjesberg. De oppervlakte lijkt bekrast. Het is interessant genoeg om in het museum achter te laten. Wellicht kan iemand er later naar kijken.

De betekenis van die krassen zijn niet evident. Zijn die oud? Wellicht als gevolg van een ploeg? Als die bewust zouden zijn aangebracht, is het versiering of is het wellicht deel van één of ander boodschap?

De scherf als losse vondst is redelijk te dateren. Aardewerk is goed te duiden op grond van zijn kenmerken tot bepaalde cultuurperiodes. In dit geval heeft het een late keizertijd typologie, dus uit de derde of vierde eeuw. Het betreft inheems aardewerk, vrij dun met 6 mm dikte en aan beide zijden een mooi glanzende bruine leerachtige voorkomen. Kerngebied lijkt de Veluwe. In 1980 was dit nog het meest westelijk gevonden exemplaar.

foto Anton Cruijsheer bewerking yjk

In 1964 heeft W.J .Buma van het Fries Instituut in Groningen naar het scherfje gekeken. In zijn opinie betrof het feitelijk runentekens, hetgeen hij per brief dd. 14-12-1964 aan het Instituut voor Prae- en Protohistorie in Amsterdam. Hij ziet een , of

Nu kan een object nog in een latere tijd pas in de grond komen. Het is natuurlijk niet zo dat die aardewerk-cultuurperiodes ooit formeel werden afgesloten en men na ritueel depositie tot moderne vervanging overging. De bovengrens is dus noodzakelijk ietwat vaag. Als de beker per ongeluk stuk ging, werd het, waarschijnlijk vlak bij huis weggegooid. Het kon toen vrij nieuw zijn of reeds antiek.

Een bepaald typologie zal echter niet voor een bepaalde tijdsperiode ontstaan zijn. Zo’n tijdstip staat iets vaster in het algemeen. Het is natuurlijk ergens het eerst ontstaan en heeft in verloop van tijd over een bepaald gebied navolging gekregen.

In principe zul je nooit weten waarom. En omdat er nooit een nieuwe periode formeel inging, is het iets wat je alleen achteraf kunt opmerken. Een bepaald soort aardewerk blijkt dan een succes en heeft zich in ruimte en tijd verspreid tot het weer verdwijnt. Import of lokale productie, vraag en aanbod en allerlei nuances die het hele verhaal opmaken, maar op een gegeven moment is er weer een ander type.

Typologische gelijke stukken die in een ouder context worden gevonden zullen dus wel tot het kerngebied van het soort behoren en kunnen het verhaal van het typ nog verder terugdringen. Anders gezegd staan die dichter bij de eerste exemplaren in plaats & tijd. De oudst gevonden exemplaren zullen wel, logischerwijze en in onze subjectieve ervaring ervan het dichtst bij de eersten staan.

De golf in ruimte en tijd veroorzaakt een verspreiding. Tot waar iets nog gevonden wordt, zegt ook wel iets. Economische relaties en intrinsieke waardering van objecten kunnen met enige wetenschappelijke slagen om de armen uit deze patronen worden geëxtrapoleerd.

Tegen deze achtergrond wordt de scherf in het museum geïnventariseerd. De krassen mogen dan wel meer vragen dan antwoorden opleveren, het stukje aardewerk past redelijk in een vroegmiddeleeuwse context voor de Aardjesberg. Een boerenbedrijf waar wij slechts door verscheidene losse vondsten iets van nog weten. Daar is het een vroeg vertegenwoordiger van. Maar ook in de voorafgaande IJzertijd is er activiteit op de Aardjesberg. Het scherfje past daar mooi tussen in, iets meer naar de vroege middeleeuwen toe.

In de Mededelingen van het Museum voor het Gooi en Omstreken VIII (1963/1964) hebben J. A. Bakker en J. Ypey in hun ‘Vroeg-middeleeuwse vondsten uit het Gooi’ zich in algemene termen over de Aardjesberg uitgelaten. “Wij zien hier af van een nadere beschrijving van de scherfjes”. Ook mevrouw Addink-Samplonius geen verdere onderzoek naar het scherfje gedaan. Men heeft blijkbaar twijfels over Buma’s bevindingen.

U kunt zelf uitmaken of letters uit het runen alfabet, de zogenoemde ‘futhark’ (naar de eerste zes begin letters) erop waarneemt:

ᚠᚢᚦᚨᚱᚲᚷᚹᚺᚾᛁᛃᛇᛈᛉᛊᛏᛒᛖᛗᛚᛜᛞᛟ

De krassen lijken toch wel bewust aangebracht, nadat het gebakken was. Ook lijken ze ook wel oud. Hoe oud de drager van die krasjes was toen ze erop aangebracht werden is moeilijker in te schatten. Maar het ligt voor de hand ervan uit te gaan dat de krasjes zijn opgebracht toen het object, waarschijnlijk één of ander kop of beker, nog als gebruiksartikel functie deed. Het was echter nooit duidelijk wat die krasjes voor betekenis hadden.

Voorlopig bleef het scherfje met zijn mysterieuze krassen slechts stof verzamelen. Hier kwam slechts tegen de jaren ’80 verandering in. In 1980 verscheen van Quak en A; Samplonius, K. in ‘Amsterdamer Beiträge zur Älteren Germanistik; Amsterdam Vol. 15, (Jan 1, 1980)’ een artikel ‘Eine neue Runeninschrift in den Niederlanden?’.

Het artikel is helaas niet in het publieke domein, op de inleiding na. Wie het in zijn geheel wil lezen, met alle nuances en achtergronden, mag het voor dertig euro bij uitgeverij Brill in Leiden bestellen. Je krijgt dan de digitale versie voor privé gebruik toegezonden. De conclusie is echter wel publiek domein. We spreken hier beter van ‘runenähnlichen Ritzungen’ (rune-achtige krassen).

Hierna verdween inventarisnummer B 405 weer keurig in de lade. Gelukkig heeft het de latere verhuizing naar het Provinciaal Depot, Huis van Hilde te Castricum goed overleefd. Maar vrijwel vergeten lag het tot AWN Naerdincklant in 2008 besloot haar Romeins patrimonium te inventariseren. Toen nam archeoloog Anton Cruysheer in het kader hiervan het scherfje weer ter hand. Hij had zo zijn vermoedens dat nader onderzoek de moeite waard zou kunnen zijn. Hij nam hierover contact op met de Nederlandse runenspecialist, Tineke Looijenga van de Rijksuniversiteit Groningen. Zij bevestigde wat reeds werd vermoed: het betrof wel degelijk letters maar dan wel van het Latijnse schrift. Op de scherf zijn volgens haar de (laat keizerlijke) Latijnse letters ALx te lezen

Dit was dus een verrassing! De mening van mevrouw Looijenga moeten wij serieus nemen. Als er iemand graag runen in had gezien, was zij het wel. Maar de meest deskundige letterlezer leest ‘gewoon’ onze eigen letters erop. Tenminste.. De A is een beetje apart maar voor die dagen (en dit soort toepassing, gegrift) niet ongewoon. De L is ook hierdoor goed te verklaren. De x lijkt veel op een ster of asterisk ‘*’ maar als letter, met een voorafgaande A & L is x redelijk acceptabel.

Het is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt dat er Latijnse letters in het gekraste blijkt te huizen. De meeste voorbeelden zijn iets jonger maar wij bezitten uit ons land tal van huishoudelijk objecten met korte runen boodschappen. Er is bijvoorbeeld wel een studie gemaakt naar kammen (van been, voor je haren). Vaak betreft het iets als ‘Naam heeft mij gemaakt’ of ‘van Naam’ of ‘Naam’. Interessant is de redelijk populaire inscriptie in de vorm ‘(ik ben een) kam’, ook op andere dingen met navenant titel aangetroffen.

Met ‘lokaal’ geproduceerd aardewerk wellicht niet te verwachten, ook andere schrift soorten zouden kunnen opduiken. Het is voor de late keizerperiode bekend dat er een joodse populatie in het Rijnland, tenminste in Keulen was. Uit de Brits-keltische wereld kennen we bijvoorbeeld het zogenoemde Ogham schrift, voornamelijk uit gedenkstenen. Dit werd langs een doorlopende lijn gegrift. Een (onzin) voorbeeld van dit schrift volgt:

᚛ᚃᚊᚒᚘᚌᚐᚙᚁᚕᚖᚕᚒᚆᚗ᚜

In breder verband kende de Romeinse wereld nog meer schrift soorten. Niet onvermeld mag het Grieks blijven. De A heeft wel iets Grieks, maar voor een L (Λ) lijkt dit uitgesloten. We denken nog wel eens aan Latijn als de taal van de Romeinse wereld. Het was zeker de taal van het leger en van de overheid, rechtbanken en contracten.

We zien daarbij vaak over het hoofd dat Grieks de taal was van handel, in elk geval rond de Middellandse Zee, de andere grote motor van de Romeinse wereld. Het was de meest gesproken taal in het rijk. Het was de taal die Caesar, Cleopatra en Markus Antonius met elkaar spraken. De taal van kunst en cultuur. Het is dus zeer wel mogelijk dat als je toekomstig een bekrast objectje op de hei vindt, het Griekse letters kunnen blijken.

Ook waren er meerdere schriften die van bovengenoemde afweken maar alras verdwenen. Voorbeelden van bekrast aardwerk uit Zuid Frankrijk met Ibero-Gallische schrift van rond het jaar nul zijn aldaar gevonden. Het betreft hier inscripties van namen.

scherven met Ibero-Gallische schrift rond het jaar nul

Het rune-achtige van de tekens op de scherf heeft, naast het eventueel gelijken op de , of runen, waarschijnlijk ook te maken met de aard van de toepassing. Runen werden, voor zover wij weten oorspronkelijk ingesneden, gegrift of ingekrast. Op hout maar ook in been. Op steen zijn buiten ons land bijzondere voorbeelden ons overgeleverd. Voor krassen zijn rechte lijnen beter aan te brengen. In de Griekse of Latijnse cultuur werd in principe de taal met pen of eventueel kwast geschreven. Ronde letters zoals B, C, D, G, O, P, Q, R en S zijn met de pen eenvoudig aan te brengen maar moeilijker te snijden. En zelfs de letters J en U zijn lange tijd nog eenvoudig als I en V geschreven. De letter W wordt nog immer met rechten getekend ondanks zijn klankwaarde UU, in het Engels ‘Double U’.

Wat vanzelfsprekend lijkt, is dat alleen als je er niet bij stilstaat. Wanneer je moeilijke puzzels moet oplossen, zoals of er in een stel krassen een tekst schuilgaat, moet je niets als vanzelfsprekend aannemen. We weten bijvoorbeeld dat onze letters van links naar rechts gelezen worden. Dit is sinds de vijfde eeuw voor onze jaartelling het geval in het Latijn en daaruit hebben we onze letters verkregen. Ook voor Grieks. Maar Hebreeuws, Arabisch of ook Jiddisch gaan van rechts naar links.

inscriptie ‘geschenke van Gorgios’ Grieks eerste/tweede eeuw

Inscripties in Runen of Ogham kunnen zowel van links naar rechts of andersom lopen. Je moet het lezen maar beginnen en dan blijkt wel welk richting werkt. Wat ook bestaat, ook bij oudere Latijnse teksten, is dat de bovenste lijn één kant oploopt en per regel van richting blijkt te veranderen. Wij zouden er stapel dol van worden, toch hebben verscheidene volken in verschillende periodes hieraan de voorkeur gegeven. We neme liever niets als vanzelfsprekend aan.

Maar wij blijken dan toch op het oudste stukje taal uit ’t Gooi gewone letters ALx te hebben.

Wat heeft het dan toch te betekenen. Voor zover bekend is het het enig overgebleven voorbeeld op dit soort fijne doch in de buurt gefabriceerd aardewerk. Maar kijken we naar aardewerk uit de Romeinse tijd is er meer overgeleverd. Vooral Engeland blijk een cornucopia van Romeinse inscripties.

“verheug u & wees vrolijk’Grieks op Romeins glas eerste eeuw

De letters zullen wel niet zich tot deze drie hebben beperkt. ‘Alx’ is niet echt een woord. Er zal wel iets voor of achter er nog bij hebben gehoord. We moeten ook maar schatten waarom op zo’n kop of beker sowieso iets gekrast wordt. Beter behouden voorbeelden hebben vaak eenvoudig een naam van iemand. De pottenbakker kon eventueel voor het bakproces gemakkelijk zijn naam in de zachte klei kwijt. De krassen lijken achteraf aangebracht. Als het een deel van een naam is, zou het de eigenaar/gebruiker eerder kunnen zijn. Soms kan er ook sprake zijn van een wens of heeft bijvoorbeeld een schenker (ervan als cadeau) zijn naam ons nagelaten.

In Engeland heeft het museum in York haar collectie in het publieke domein geplaatst. Daar zijn wel wat voorbeelden van inscripties in aardewerk. Weliswaar niet van het zelfde type aardewerk maar wel uit dezelfde tijd. Zij hebben daar bijvoorbeeld een gedenkplaat waar geen ALx maar wel AIx te vinden is. Het liggend streepje van de L is op ons scherfje wellicht niet echt deel van de letter.

gedenkplaat in York

Als we niets vanzelfsprekend willen aanvaarden, kunnen wij ons afvragen of AIx een soortgelijke betekenis kan hebben als op deze plaat of tenminste een zelfde functie. De plaat is gemaakt tot memoria, een gedenkplaat, EUXITAI (ευχεται = ‘wens’ in het Grieks) lijkt een naam of woord waarna XXXVIII, het getal 39 vormt. Zoiets zou dus ook met ons scherfje aan de hand kunnen zijn. We merken op dat daarop de x een beetje losstaat van de AL of AI, in elk geval een ander formaat heeft. Deze staat nog wel dichter bij dan de voorafgaande letter, als die er ooit geweest is.

Hoewel het natrekken van lettercombinaties op inscripties sinds het digitale tijdperk een stuk gemakkelijker is geworden en nuttige oplossingen kan aandragen, lijkt de aard van de drager nog meer dan de tekens zelf ons tot voorzichtigheid te manen. De functie van een gedenkplaat is evident. Er zijn geen redenen ervan uit te gaan dat de oorspronkelijke beker zo’n functie heeft gehad, al kunnen we het natuurlijk ook niet uitsluiten, bij gebrek aan bewijs.

Later Romeinse inscripties op aardewerk uit York

Het museum in York heeft nog wel een overzichtje van kleinere inscripties op aardewerk. Een één op één match lijkt er niet tussen te zitten. Misschien is dat ook het punt niet. We zien wel een doorsnee van handschriften. Sommigen zijn keurig ingegrift en prima te lezen zoal IANVAR (januari) of CANDIDA (de kleur wit). Sommige letters zijn retrograad gekrast, dus met letters in spiegelbeeld. We zien ook ogenschijnlijk nummers. Maar sommigen zijn nog ondoorgrondelijker dan ons scherfje. Zelfs voor een Romein in het jaar 300 zullen deze voor onleesbaar gehouden zijn.

Dus wat ze betekenen en waarom ze zijn aangebracht is ook hier, over het algemeen niet te achterhalen. De maker zal het wel geweten hebben maar heeft dat niemand verteld zover we weten en het niet opgeschreven. Had waarschijnlijk toch onleesbaar gebleven, gezien zijn of haar nagelaten handschrift.

Wat moeten wij denken van een boerderij op de Aardjesberg in de derde of vierde eeuw met Latijnse letters op de drinkgerei?

Er zijn in Engeland twee bekers gevonden met daarop Griekse namen met Latijnse letters. Niet van hetzelfde aardewerk maar wel uit die tijd. Helaas nog niet weer getraceerd. De Romeinse tijd was een slaventijd. Wat voor goeds de Romeinen voor Europa hebben betekend, de slavernij was de donkere onderzijde van hun economisch systeem.

Grieks schrift op Koptische papyrus; vierde eeuw

Nu waren slaven van allerlei slag. Van elk volk kon men tot slavernij vervallen. Vooral al diegenen die in oorlog met de Romeinen geraakten konden als slaaf eindigen. Ook door economisch pech kon je tot slaaf vervallen. Handel zorgde voor verdere aanvoer van slaven. En wie uit slaven geboren werd, werd in principe slaaf.

Nu was de ene slaaf de ander niet. Slaven konden het ver schoppen. Keizerslaven konden als hoge ambtenaren belangrijk diplomatiek werk verrichten. Velen konden, met goed vinden van de meester een aardig zakcentje opbouwen, waarmee zij hun zelf als ook een geliefde konden vrijkopen. Ook werden slaven nog wel eens per testament vrijgemaakt. Of als beloning voor een leven trouwe dienst.

Aan de andere kant waren de talloze ‘werkslaven’. De gewone slaaf zonder bijzonder talent. De meesten zwoegen op het land als boer. Weinig mogelijkheden voor het individu zich te ontwikkelen. Geen mogelijkheden privé iets naast te doen om ooit zijn vrijheid te kopen. Dat was natuurlijk ook niet de bedoeling. Dat was het lot van de kleine man. Marx zou later over het arbeiders proletariaat spreken. Maar dat zou pas vele eeuwen later zijn.

Het aller slechtst hadden de slaven in de industrie of mijnbouw. Al het gewonnen metaal, industriële bewerking op grote schaal, alles met bijtende stoffen. Vaak werd dit zelfs opgelegd als straf. Het overleven voor langere tijd was al een wonder, laat staan dat je kon denken aan eruit ontkomen.

De slaven waren economische objecten. Ieder slaaf had naar zijn nut een bepaalde waarde. Een oudje minder dan een jonge. Mijnslaven hadden een meerwaarde door hun fysieke sterkte. Gewone boeren hadden het wellicht beter maar waren niet veel waard. Mooie vrouwen of jongetjes konden als sexspeeltje meer opbrengen. Maar slaven die goed geschoold waren, de fijne kunsten beheersten en het persoonlijke leven van de meester konden veraangenamen waren zeer geliefd en daarom duur.

‘Op de overwinning’ in het Grieks uit de eerste eeuw

De slaven die veel geld voor jou konden verdienen waren dus ook zoveel meer waard. Om ze blij te maken en scherp te houden, moesten die ook goed behandeld worden. Openbare scholen kende het rijk niet. Scholing was een privé aangelegenheid. De slaven die jouw kinderen kon onderwijzen behoorde weliswaar niet tot de absolute elite van slaven maar waren toch veel waard. Huisslaven zullen over het algemeen het beter hebben gehad dan de buiten slaven.

Er is gesuggereerd dat die twee bekers met Griekse namen erop kunnen hebben toebehoord aan zulke huisslaven. Het idee is dan dat deze eliteslaven wellicht in huis woonden bij de meester maar niet uit dezelfde kop of beker mochten drinken als de meester. Dus kregen zij een eigen kopje met hun naam erop.

Er zijn geen directe bewijzen hiervoor. Niemand heeft erover geschreven, althans het is ons niet overgeleverd. Het is niet onmogelijk. Indien ons scherfje ooit op een beker van een dergelijke slaaf zou hebben gezeten, wat niet uit te sluiten is, krijgen we wel een zeer bijzondere context voor ons object.

In de nadagen van het Romeinse rijk zit een boerderij niet ver buiten de Limes, de rijksgrens. De eigenaar is misschien een Germaan maar duidelijk geromaniseerd. Deze boer, een oer-Gooier kan zijn naam in officiële stukken Aartus hebben geschreven. Onder vrienden gewoon Aart. Hij is redelijk succesvol. Hij heeft de berg zijn naam gegeven. Wellicht is hij daarom ex-soldaat en zal hij naast zijn geboorte tong ook het Latijn van de soldaten beheersen.

Hij is rijk genoeg om een geleerde huisslaaf te hebben om zijn kinderen te onderwijzen. Deze had een eigen beker met zijn naam erop. Hij heette dan wellicht Al(e)xander, naar de befaamde landgenoot. Het is niet onmogelijk, al lijkt het onwaarschijnlijk dat we ooit met enig zekerheid dit verhaal zo zouden kunnen invullen. Geleerde huisslaven van Griekse herkomst op de Aardjesberg vergt enig moeite in te beelden maar wie weet.

Overeind blijft dat in de late jaren van het West Romeinse rijk buiten de Limes er iemand op de Aardjesberg rondliep die Latijn kon schrijven en lezen en in elk geval schrift op een inheemse kop of beker heeft gekrast. Dat de Romeinse wereld niet bij die Limes ophield. Dat er Latijn werd geschreven op het platteland in dat buitengebied..

Als we dit met onze scherf kunnen vaststellen, kunnen wij ons afvragen of bijvoorbeeld ook Latijn, taal of schrift daar werd onderwezen. Zo’n scherf heeft daadwerkelijk de Romeins wereld een stukje groter gemaakt. Dat de half barbaarse stammen buiten het rijk feitelijk halve Romeinen waren. Misschien met burgerrechten maar in elk geval niet geheel analfabeet. Dat weten we ook van meerdere buitengebieden maar het is waardevol het ook van onze streken te hebben vastgesteld, hoe summier ook.

yjk