September 2019
Een Middeleeuws Waterput aan de Oude Crailoseweg (Relict)
In bos en hei komt men allerlei gaten in de grond tegen. Alle gaten door mensen gemaakt, hebben een verhaal waarom de inspanning. Voor het zand, grind, leemkuilen, schuttersputjes of kinderhutjes. Het is de uitdaging van archeologen dit verhaal te achterhalen en waar mogelijk te duiden in het verhaal van een landschap en de mensen hierin.
De middeleeuwse waterput aan de Oude Crailoseweg ligt aan de voet van de Lange Heul, aan de zuidzijde. Tegenwoordig wordt de heide in tweeën gesneden door de Nieuwe Crailoseweg, Gebed Zonder End voor intimi, met name door de bomenrij die sinds halverwege de 19de eeuw weerszijden van deze brede laan sieren. In vroegere eeuwen was de heide nog erg open en gaf de Lange Heul letterlijk en figuurlijk reliëf aan het landschap. Eenmaal bovenop kon men terugkijken op het dorp waaruit men was vertrokken, Laren, Hilversum of Bussum, en kon men het volgend dorp zien liggen.
De oude sproke spreekt van een reus die een zak zand ophaalde en de duivel die een gat hierin stak. Vervang de reus door een reusachtige ijsvlakte en de duivel door geologische processen in het laatste deel van de periode Jonge Dryas ruim 12.000 jaar geleden – en het allerlaatste koude tijdvak van de laatste ijstijd, dan trof deze wijsheid het bijna goed.
Zoals de naam vertelt, heeft de Nieuwe Crailoseweg de Oude Crailoseweg opgevolgd, al zal die oorspronkelijk nog niet die brede laan geweest zijn en ook als karrenspoor begonnen zijn. Die niuewe loopt echter, om het oude Hilversum met Crailo te verbinden een eind om. Crailo (over het aantal a’s en o’s zijn de meningen verdeeld) was een klein buurtschap voor het eerst in 1442 vermeld als Krayloy. Op het grote huis schreef Hortensius zijn verslag van de ondergang van Naarden in 1572. Later, in kocht de Amsterdammer Van Rensselaer hier in 1628 het gebied dat hij tot landgoed liet verbouwen compleet met formele tuinen, dat twee eeuwen in het bezit van zijn familie zou blijven.
De Oude Crailoseweg liep vanuit het dorp Hilversum recht op Crailo aan en had nog in de 19de eeuw enig betekenis als verbindingsweg. De weg zelf kan natuurlijk nog een stuk ouder zijn en deze waterput suggereert dit. Op de Lange Heul erkent de archeologie drie waterputten. Onze is officieel Pleknummer 124, Toponiem Bussumerheide. Met de nieuwe technologie van Lidar komen op hoogtekaarten een schat aan details naar boven en blijken er misschien meer te zitten. Maar die waren nog niet opgevallen. Wat ze precies dan zijn, zou uitgezocht moeten worden.
Water is een primair levensbehoefte en beschikking hierover was essentieel voor een duurzaam verblijf ergens. Een van die waterputten, vlak bij de ecoduct, hoorde bij een boerderijtje uit de 12de en 13de eeuw in de jaren ’30 van de vorige eeuw archeologisch onderzocht. De put reikte van de elf meter boven NAP hoge maaiveld tot op zo’n twee en een halve meter boven NAP. Ook op de Aardjesberg hier vlakbij zijn bewoningssporen uit die tijd aangetroffen. Enkele losse vondsten lijken zelfs iets ouder. Kortom, hier was vroeger een buurtje waar waarschijnlijk nog meer boerderijtjes stonden.
Onze put kunnen we in deze periode plaatsen. Hoewel nooit archeologisch onderzocht, heeft die put het voorkomen hiervan, naast de archeologische context lokaal. Een waterput bij een boerderij zal meestal een particuliere karakter hebben. Ik bedoel hiermee dat het hoorde bij, gemaakt was door en onderhouden werd én voor het gebruik was van een enkel of misschien een paar boerderijen en de families daarop. Dit lijkt bij de archeologisch onderzochte put verderop op óók op te gaan. Deze was, weten we, in elk geval bovenaan beschoeit met veldkeien.
Deze oude waterputten hebben oorspronkelijk een enigszins trechtervormig voorkomen, naar de eigenlijke schacht toe afgevlakt, zij hebben een verdieping. Een meter of meer onder het maaiveld was evenzo minder arbeid om het verse grondwater boven te krijgen. Wanneer een kudde schapen gewassen moest worden of een lastdier met een hoeveelheid water bepakt of bij gewoon huishoudelijk gebruik, zal dat stukje gescheeld hebben. Zoals vaak bij een kuil is de opgebrachte aarde vaak als een ring eromheen neergelegd. Op hoogtekaarten nog goed waarneembaar, op de grond minder zichtbaar. Af en toe kan deze onderbroken zijn, een toegang hebben, die in het begin zo gepland is of door slijtage ontstaan, die het gebruik vergemakkelijkten.
Met deze put aan de Oude Crailoseweg lijkt echter iets meer aan de hand. Die is veel groter. Binnen de ring kun je een klein kudde houden. Waar is dat toch goed voor? De ellipsvormig grondvorm is noord-zuid wel 40 meter lang, gemeten van de buitenring. De grote hoeveelheid opgebrachte aarde lijkt zich niet te rijmen met een gewone keuterboer pionier en zijn beperkte bedrijfsvoering. Het is een behoorlijke kuil. Heeft een boer zijn buren willen aftroeven? De later opgegraven langhuisboerderij op de Lange Heul was ook 40 meter lang. De velden hier lijken ooit bewerkt, er zijn tenminste twee 12de/13de-eeuwse bedrijven onafhankelijk van elkaar in de buurt teruggevonden.
Heel vaak hebben op zich uitzonderlijke situaties een prozaïsch oorzaak. De boer had misschien vele zonen, of dochters met ijverige potentiële schoonzonen. Of twee of drie boerenfamilies die samenwerkten, maar.. Samenwerking van van twee of drie buren verklaart nog niet waarom de trechter zo groot moest worden, misschien wel enkele keren de hoeveelheid aarde opgebracht dan van de andere twee waterputten.
Het andere wat opvalt is dat de waterput direct aan de Oude Crailoseweg ligt. De machtig rechte weg maakt hier ter plaatse een respectvolle knik om de put heen. En wat eerst alleen na het plaggen ooit opviel, is op de actueel hoogtekaart evident. Op het moment overgroeid, liep hier vroeger een route dwars op de Crailoseweg. De waterput zit op een kruispunt van oude wegen.
Al ontbreken schriftelijke bewijzen zullen zowel Hilversum als Crailoo bestaan hebben ten tijde van de nederzetting aan de Lange Heul. Hilversum met zijn “saksische” -heim suffix en vroeg middeleeuwse begravingen aan de Liebergerweg. Crailoo, een vlek met zijn onregelmatige kavels, stellig heel oud. Maar nog bovendien bracht die route vanuit Hilversum je verder, richting Hoog of Oud Bussum en Oud Naarden.
De oost-west lopende route splitst zich toevallig precies hier in tweeën oostwaarts. Westwaarts loopt het spoor dood bij het moderne ecoduct, ongeveer op een hoogte die aansluit bij het oude Ankeveense Pad en daarmee ook de kop van de Kortenhoefse Dijk en verder Vreeland en Nederhorst.
Noordoostelijk loopt een mooi dubbelspoor tot op het oude viergemeentenpunt, waar de Nieuwe Crailoseweg ook uitkomt. Tegenwoordig overgroeid, zijn grote happen bovenaan het Lange Heul rugje in het veld en op de kaart stille getuigen van zijn vergane glorie. Het is een route naar Huizen, of over de Tafelberg naar Blaricum. Hiervan wordt een paar meter van de put vandaan een spoor afgesplitst die aan sluit op de Grintbank en Houtweg in Laren uitkomend op de Brink met zijn Koeswaarde. Ook nemen we op de Hoogtekaart een verweerd, meer slingerend spoor waar, dat meer op St. Janskerkhof lijkt aan te gaan. Vanaf hier kon je natuurlijk weer door naar de Vuursche en verder naar Baarn of Soest.
Dit tegenwoordig eenzaam stukje heide blijkt dus een centrale knooppunt van belang.
Dit bewijst op zichzelf niets over onze waterput. In de tijd dat hier een nederzetting was, kunnen de karrensporen, net als talloze paden, hier rustig gefunctioneerd hebben tussen de akkertjes door. Dat reizigers af en toe hier stopten om zich aan het water te laven, zal onze denkbeeldige boer Piet wel gedoogd moeten hebben. Het was misschien zijn put, het water was van God. In middeleeuwse denkwereld was de wildernis en beschaving door God in beheer gegeven aan de Keizer, die het op zijn beurt aan landsheren uitgaf, die de keizervrede hielden bij de gewone mensen, die hun gebruiksrechten hielden in familieverband en vanuit de burengemeenschap waar zij deel van uitmaakten. Moderne ideeën over particuliere bezit bestonden zeker op het platteland niet of nauwelijks.
Een huis was, met een stukje erf eromheen, mans familieëigendom. Tegen vreemden mocht hij het verdedigen als ware het zijn kasteel. En net als een kasteel zal hij een open huis zijn voor zijn landsheer of zijn lieden. Rondom zijn huis mocht ieder zijn gebruiksrechten op de de engen uitoefenen, zijn akkertje verbouwen, vanuit de burengemeenschap, die op de juiste onderverdeling toezagen. Hieromheen mocht ieder gebruikmaken van de wildernis op geregelde wijze, waarin belangen van de buren, van de burengemeenschappen onderling en de landsheerlijkheid waren afgewogen.
Een plaats in dit gemeenschapssysteem gaf natuurlijk ook geëigende verplichtingen. De bewapende plattelandsadel kond zich als ridders aanbieden en waren dan ontheven van de meer nederige verplichtingen van de gewone boeren. Naar verluid zou één negende van een jaar, ongeveer 40 dagen aan de landsheerlijkheid, dus de gemeenschappelijkheid toehoren. Zo kon hier vanuit infrastructuur onderhouden worden in het algemeen belang.
Het is hieruit dus ook denkbaar dat men op een centraal punt, een knooppunt van de streek, tezamen en in redelijk overleg een waterput voor gemeenschappelijk gebruik aanlegde. Of dat men een oude put bij een verlaten boerderij bleef onderhouden of zelfs vergrootten. Het ware zelfs mogelijk dat rond de plaats waar een gemeenschappelijk waterput geslagen was, een verkeerskruispunt, boerenpioniers een bestaan op de schrale grond probeerden te verwezenlijken. En dat het meer dan een eeuw nog enigszins lukte.
Een middeleeuws waterput is een ruim begrip. Later dan romeins en op het conservatieve platteland nog tot lang in de vroeg moderne tijd. Het zijn eigenlijk putten die zich op middeleeuwse wijze vertonen. Maar het waarom van die extreme grote blijft hier onduidelijk. Een groter groep mannen konden wel in een beperkte tijd zo’n put graven, niet duidelijk wáárom ze dat zouden doen. Een eenvoudig kleinere put zou het net zo goed doen voor de dorstige reiziger.
Toch een kudde schapen tegelijk wassen? Of iets heel anders? Toen Hamalandse graven hier lansheer waren, moet er een wijdverbreid ijzerwinning in hun landen geweest zijn. In de archeologisch onderzochte waterput verderop zouden ijzerslakken zijn gevonden, hoewel het precieze hiervan onduidelijk is. Zou hier op het water aangekoekte ijzeroer gewonnen zijn? We weten het niet.
Zo’n anonieme gat roept aldus vele vragen op. Digitale archeologie opent het landschap als nooit tevoren. En juist hierdoor komen nieuwe vragen voor de klassieke archeologie. Toch moeten we voorzichtig zijn alles maar uit te graven. Ons bodemarchief is kwetsbaar. Laten we zijn rijkdom goed leren beseffen en eerst kijken hoe ver we met minimale verstoring kunnen komen.
En daarbij is deze waterput een archeologische monument van groot belang!