september 2023

paal nummer 1 met J-S

jachtpalen van Soestdijk (?)

In de bossen tussen de Hoge Vuursche en Groeneveld bevinden zich een aantal merkwaardige stenen paaltjes. De paaltjes zijn fijn afgewerkt met groeven en een afgerond hoofdje. Zij zijn voorzien van een letter S. Eén cluster van vijf omringen een veld langs een duinrand.

Verderop in het bos zijn er enkele van dezelfde makelij. zelfs is er één in de wijk naast het bos op de berg waar vroeger de Zandvoortse molen bovenop stond.

veld bij paal nummer 1 met J S

Enkele andere stenen hier of daar terug te vinden, vallen op. Hebben deze merkwaardig liggende, ruwe stenen eenzelfde doel gediend als de S-paaltjes of is dat toeval? Wellicht horen die andere stenen wel bij elkaar maar toch niet bij die fijn gehouwen paaltjes.

Dan is er nog een afwijkend exemplaar die gegoten is met een ʅ of een retrograad S.

gegoten paal nummer 9 met een omgekeerde S

Vervolgens is er in Soest aan het eind van de Birktstraat, aan de noordzijde voor nummer 163 een paal met een S, dik in de verf waardoor de huid niet meer goed te zien, maar wel gelijkend echter in elk geval met een puntdakje.

Het is mogelijk dat er meer van deze palen of merkwaardige stenen in de brede omgeving te vinden zijn. Deze vielen op. Indien u nog ander vergelijkbare palen kent, zou het fijn zijn als u dit hier zou willen melden.

S paal aan de Birktstraat

Tenslotte is er misschien een belangrijk paaltje geweest nabij de Lage Vuursche bij een punt genoemd de Zes Wegen. Het paaltje komt op meerdere ansichtkaarten van dit bekende kruispunt van wegen voor. Het is soms net als een mamma appelsapje dat je jezelf verliest in kleine details op zoek naar iets bruikbaars. Als we deze kaart van de situatie uit de jaren dertig uitvergroten en het paaltje bekijken, heeft het er alles van weg dat ook daar een S op is aangebracht. Als je het er eenmaal in ziet, blijf je het erin zien.

Het is niet veel maar als er op de Zes Wegen eenzelfde paal is gezet als verderop in het bos, zou dat van groot belang zijn voor de puzzel die zij vormen. Als er foto’s zijn die de paal beter weergeven, waardoor door we hierover meer helderheid kunnen verkrijgen, zouden we ook dat graag vernemen. Uit de bronnen weten we dat aan de Zes Wegen ook een steen met Drakesteijn stond. Deze stenen zijn daar blijkbaar in de jaren ’50 of ’60 van de vorige eeuw verdwenen. Ook eventueel anekdotisch materiaal hieromtrent wordt op prijs gesteld.

Maar op zoek naar een verklaring van oorsprong en functie van deze bonte verzameling heeft bovenal het paaltje op de zuidoosthoek van het veld met de vijf fijn gehouwen paaltjes wellicht een vingerwijzing. Op de zijde links van die met een S is er een ander letter aangebracht. Het kan gelezen worden als een I maar we vermoeden een J. Onze gedachten gaan dan snel uit naar de Jacht van Soestdijk. De mooi afgewerkte palen geven een 17de-eeuwse indruk, vooral de J-S. Maar indrukken kunnen verraderlijk zijn. Zolang je van een specifiek type geen exemplaar vindt met een jaartal erop, is het nogal nattevingerwerk. Ook kunnen stenen herplaatst of later van letter zijn voorzien.

RD-stenen

paal nummer 4 met RD paal

De stenen langs het veld hebben hier een modernere begeleider. Daar werden ze begin vorige eeuw geplaatst als meetpunt van de Rijksdriehoeksmeting (RD). Vandaar dus de inscriptie RD. Landmeters van de afdeling Rijksdriehoeksmeting van het Kadaster blijken de stenen nodig te hebben gehad als punten om hun metingen aan elkaar te koppelen en zo nauwkeurige kaarten te kunnen maken. Vanaf het einde van de 19e eeuw maakte het Kadaster ruim zesduizend van deze punten. Meestal werd de locatie van de punten gemarkeerd door hoge gebouwen zoals kerktorens. Maar in gebieden waar deze ontbraken of niet goed zichtbaar waren werden RD-stenen geplaatst. Ieder die hier stond kon gemakkelijk zien hoe dit onregelmatig gevormd veld eruit zag. Maar om het precies op de kaart te krijgen, was blijkbaar toch de inspanning.

De andere S-stenen verderop in het bos hebben geen begeleidende RD-stenen. De twee afwijkende S-stenen zijn niet van dezelfde makelij als de anderen maar vooral de gegoten steen met de omgekeerde S lijkt echt bij de anderen van dit bos te horen. Een paal met een S lijkt haast geen toeval te kunnen zijn nabij de anderen. Van de steen op de Birkt kan dat niet zonder meer gezegd worden. En van de twee losse, ruwe stenen is het maar de vraag óf ze ergens bij horen of ergens toe gediend hebben.

kaart der jagt heerlijkheid, 1880, Koninklijke Verzamelingen, Den Haag, Archief: Rentmeester van het Paleis en Domein Soestdijk, inventarisnummer E09d-K8

Voor wat in elk geval de S-stenen ten westen van Baarn lijkt jachtpalen de meest aangewezen hypothese. Er zijn natuurlijk meerdere functies die palen kunnen hebben. Zij kunnen gerechtsgrenzen aangeven of de ligging van een landgoed. Stenen kunnen de loop van een bepaald wegroute aangeven. Soms geven ze niets meer of minder aan dan dat er één of andere leiding onder de grond loopt. Toch weten wij dat de jacht van Soestdijk in deze omgeving een belangrijke rol gespeeld heeft. En het eerste paaltje zegt J S, een duidelijker aanwijzing is nauwelijks denkbaar.

Voor de steen in Soest zouden we kunnen overwegen dat deze ook op de grens met Amersfoort staat. en bij de palen op de Vuursche zouden we ons kunnen herinneren dat deze heerlijkheid oorspronkelijk, tot 1634 in opperbezit was van het Kapittel van Sint Jan te Utrecht. Maar deze laatste optie lijkt niet waarschijnlijk. Het verklaart niet waarom de meeste van dezelfde palen binnen & buiten de voormalige grenzen van de heerlijkheid staan, hoe je die ook wilt trekken maar zelden op een oude grens. Waarom in dat geval geen J’s in plaats van S. Bovendien zullen die mooie, dure paaltjes niet zijn aangeschaft om de afkoop van de heerlijkheid aan te geven. Het zouden dan wel erg oude palen moeten zijn.

Toen de nieuwe heer van de Vuursche, Ernst van Reede, houtvester van de provincie Utrecht en maarschalk van het Overkwatier, in dat jaar zijn eigendom via het huis van Buren opdroeg aan de prins van Oranje Frederik Hendrik, zaten daar ook geen S’en bij. Al met al lijken de palen niet de uitgestrektheid van de Vuursche of van Baarn aan te geven.

overlay, kaart der jagt heerlijkheid, 1880, KV, Den Haag, Archief: Rentmeester van het Paleis en Domein Soestdijk, inv.nr. E09d-K8 over moderne topografische kaart

Op de overzichtskaarten is de plaats van de JS-steen met oranje weergegeven, de standaard uitgevoerde S-stenen in rood. De ruwe stenen zijn, hoewel onderling zeer verschillend, beide in roze weergegeven. De gegoten steen is in het paars weergegeven. De steen met het puntdakje op de Birktstraat is met geel weergegeven en de plaats waar mogelijk op de Zes Wegen een paal stond met een donkergroene ster. Op de kaarten van de directe omgevingen van de paaltjes zijn de plaatsen van palen zoals bekend op een kaart van de situatie in 1880 in lichtgroen aangegeven met hun nummer.

1672

De jacht van Soestdijk gaat terug op het rampjaar 1672. De zonnekoning trok met zijn internationale coalitie ons vaderland binnen om ons een flink lesje te leren. De waterlinies hadden zich nog net op tijd gesloten. De stad en de Staten van Utrecht hadden weliswaar niet echt gecollaboreerd, erg veel verzet hadden ze eigenlijk ook niet gepleegd de opmars op te houden. Bijna was alles verloren geweest. De prins stadhouder Willem III had met de nodige moeite de vijandelijke troepen het land uitgejaagd. De provincie bleef enigszins beschaamd maar erg dankbaar achter. Voor het volk bleek Willem de man op het moment en vooral in deze provincie was de roep om zijn leidende hand groot.

overzicht palen en stenen ten westen van Baarn (terrein 1880 in blauw)

R. van der Laarse vatte het in Oranje en Amsterdam uit 2015 aldus samen. “Toch was er één gewest waar de stadhouder na 1672 vrijwel absoluut regeerde: Utrecht.

Onbeschermd door de Hollandsche Waterlinie zag de Stichtse adel zijn kastelen dat jaar aan Franse plunderingen ten prooi vallen (waarvan slechts Zuylestein bleef gespaard door bemiddeling van Willem III’s oom Karel II aan het Franse hof ). Daarna gaf de stedelijke magistraat de stad Utrecht vrijwillig over aan Lodewijks troepen. Uit straf voor het Utrechts ‘verraad’ machtigde de Staten Generaal de prins in 1674 tot de ‘bestelling’ van de op de Fransen heroverde gewesten Utrecht, Gelderland en Overijssel, waarna de prins alle benoemingen aan zich zou trok. Daarnaast wisten Willlem III’s machtige steunpilaren Nassau-Zuylenstein, Willem Adriaan van Nassau-Odijk (1632-1705) en Johan baron van Reede van Renswoude (1593- 1682) bovendien de gezuiverde Staten van Utrecht te bewegen tot een ‘schenking’ aan de prins van de hoge en vrije heerlijkheden en ambachten van Soest, Baarn, Ter Eem en de beide Eemnessen, uit ‘berouw ende leetwesen van alle onze meenigvuldige zonden en ongerechtigheden’.

Interessant genoeg legden de Staten met dit geschenk van een ‘jachtvermaeck’ om de prins van Oranje te helpen ontspannen na zijn ‘glorieuse herstellinge van den Staat’, al direct een verband met zijn aankoop datzelfde jaar van de voormalige hofstede van mr. Jacob de Graeff, alsmede andere Bickerse bezittingen, zoals Eyckendal (1640) van Johan Hooft.

Met deze schenking van alle heerlijke rechten, inclusief de jachtrechten, over Gooi- en Eemland waren immers Soestdijk en de overige Bickerse stamgoederen onder prinselijk gezag geplaatst. Daarmee viel dit Amsterdamse territoir voortaan binnen de Nassause invloedssfeer als een van de stadhouderlijke domeinen, bestuurd vanuit Het Loo op de Veluwe.”

situatie palen aan de Birktstraat te Soest (terrein 1880 in blauw)

Naar verluid zou van Reede Soest en Baarn aangedragen hebben en heeft van Nassau-Odijk ter Eem en de beide Eemnessen hebben toegvoegd. Wie weet? Aldus werd vanuit het hoge recht over het gebied een jachtrecht ingesteld.

PLAKKAAT van Prins Willem III

aangaande Z. H. Jacht onder Soest , Baarn , Ter Eem en Eemnes. 14 December 1674.

Wilhem Henrick, bij der gratie Godts, Prince dat in onze Jurisdictie van Soest, Baaren, Ter van Orange ende Nassau, Grave van Catzenelleboge, Vijanden, Dietz, Lingen, Meurs, Buyren, Leerdam, etc. Marquis vander Veere ende van Vlissingen, Heere ende Baron van Breda, der Stadt Grave ende Lande van Kuyck, Diest, Grimbergen, Herstal, Cranendonck, Warneston, Arlay, Noscroy, St. Vith, Daesburgh, Polanen, Willemstadt, Nyervaert, IJsselsteyn, Steenbergen, St. Maerteusdyck, Geertruydenbergh, de Hooge ende Lage Swaluwen, Naeltwijk, Soest, Baaren, ter Eem ,Immenes binnen en buyten, etc. Erf-Burgh-Grave van Antwerpen ende Besançon, Erf-Maerschalck van Hollandt, Erf-Gouverneur over Hollandt, Zeelant, West-Vrieslandt ende Utrecht, Erf-Capiteyn ende Admirael-Generael der Vereenighde Nederlanden, etc. Allen den genen die desen sullen sien ofte hooren lesen, Saluyt: Doen te weten, Eem, Immenes binnen ende buyten, dagelijcx meer en meer toenemen ende gepleeght worden de misbruycken, ongeregeldheden ende insolentien in ’t stuck van de Jacht en Weijerye. Soo ist, Dat Wij, omme daar in te voorsien, en alle wijdere verloopen voor te komen, geordonneert ende gestatueert hebben, ordonneren ende statueren bij desen, de Poincten ende Articulen hier naer volgende, die Wij verstaen ende willen al omme binnen onse voorsz. Jurisdictie, bij eenen yegelijcken ’t zij Edel ofte on-Edel, ende van wat qualiteyt ofte conditie hij soude mogen wesen, onderhouden te worden, op de poenen en boeten daerinne begrepen.”

paal nummer 2

Dit werd vervolgd door 15 artikelen die het één en ander toelichten. Over het zetten van palen wordt echter nergens gesproken. Er wordt gesproken over alle “Huysluyden ende Ingezetenen van dese onse Jurisdictie”. Met andere worden, het jachtgebied lijkt samen te vallen met het gehele gebied waarvan hij het hoge gerecht bezat, Soest, Baarn, ter Eem en de beide Eemnessen. Uit latere bronnen weten we dat het jachtgebied in 1681 is afgepaald. Hoe is op het moment niet helder.

Het jachtrecht is een oud en complex verhaal. Over hoe het de jacht van Soestdijk verging heeft de zeer respectabele oudheidkundige Jan Out uit Eemnes een bondig en informatief samenvatting met enig colour locale gegeven in De Oranjes, de hoge heerlijkheid en het jachtrecht in Eemland, TVE 2009-3.

“De Hoge Heerlijkheden

Velen weten het nog: 1672, het rampjaar! De regering was radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos. Van drie kanten werd ons land bedreigd: er was oorlog met Frankrijk, Engeland en twee Duitse prins-bisdommen: Münster en Keulen. De Staten-Generaal benoemden prins Willem III van Oranje tot kapitein-generaal en admiraal van leger en vloot in de Republiek der Zeven Provinciën. De Staten van Holland en Zeeland riepen hem uit tot hun Stadhouder.

Willem probeerde met een slecht uitgerust legertje weerstand te bieden. De kansen keerden en door taaie volharding van het volk, de vloot en de prins werd een overwinning bereikt. Er werd vrede gesloten. De Staten van Holland en Zeeland verklaarden als dank het Stadhouderschap aan het Huis van Oranje voor erfelijk. De Staten van Utrecht, Overijssel en Gelderland volgden en benoemden Willem in 1674 ook tot Stadhouder.

paal nummer 3 met RD paal

Als dank voor zijn verdiensten kreeg hij op 13 september 1674 van de Utrechtse Staten de Hoge, Middelbare en Lage Heerlijkheden van Soest, Baarn, Ter Eem en de beide Eemnessen. De beide Eemnessen werden overigens pas op een later ogenblik aan de rij heerlijkheden toegevoegd, omdat men vond dat het gebied dat Willem kreeg, anders te klein was voor de meriten en digniteiten (bezigheden en waardigheid) van de prins (Resolutie van 20 september 1674). Die meriten slaan vooral op de jacht! Vaak had de Heer of Vrouwe, zoals ook hier het geval was, jacht- en visrechten in zijn of haar Heerlijkheid!

Op 14 december 1674 vaardigde de prins een Plakkaat aangaande de jacht uit, waarin de straffen op overtredingen als stropen in zijn jachtgebied werden vastgesteld. Een jachtmeester moest toezicht houden. Datzelfde jaar kocht Willem van mr. Jacob de Graaff het Huis te Soestdijk. Willem liet een jachthuis, het middenstuk van het huidige paleis Soestdijk, bouwen. Hij had voor de dagelijkse uitoefening van de zaken in zijn Heerlijkheid een hoge ambtenaar aangesteld: een drossaard. In andere gebieden werd deze maarschalk, baljuw of drost genoemd.

paal nummer 3 van de zijkant

De rechtspraak vond plaats in het gerecht van Baarn en de onderhorige dorpen, dat in een gebouw op de Brink van Baarn gevestigd was. De Heer van de Hoge Heerlijkheid bezat de hoge jurisdictie; zogenaamde halszaken waar de doodstraf voor kon worden gegeven, werden namens hem berecht.

Zo werd in 1700 een in Eemnes gepleegde moord behandeld De pleger ervan werd in Baarn onthoofd en vermoedelijk werd zijn lichaam daarna naar het galgenveld bij de Hoge Vuursche overgebracht.

Na 1689, het jaar dat Willem koning van Engeland werd, kwam hij nog zelden op zijn jachthuis. In 1702 overleed de koningstadhouder; de Heerlijkheid keerde terug ‘in de boezem der Staten’ van Utrecht.

De Ambachtsheerlijkheden

Die Staten waren in het begin van de 18e eeuw door de financiering van diverse oorlogen in geldnood geraakt. Bij resolutie van 24 maart 1714 besloten zij om een groot aantal van de (lage) ambachtsheerlijkheden met de daaraan verbonden rechten en inkomsten, bijvoorbeeld het aanstellen van een aantal functionarissen tegen een jaarlijks te betalen vergoeding, aan de meestbiedende in het openbaar te verkopen.

paal nummer 4 met RD paal

De Ambachtsheerlijkheden van de beide Eemnessen werden voor ƒ 12.000 aan Isaac van Norden verkocht. Deze heerlijkheden waren een aantrekkelijke geldbelegging voor de koper. Een van de emolumenten (opbrengsten) bestond uit het innen van de recognitie, een soort erkennings- of pachtgeld, die schouten en secretarissen jaarlijks aan de Utrechtse Domeinen moesten betalen voor de uitoefening van hun ambt. Voor de schout van Eemnes-Binnen was dat 37 gulden 10 stuiver, voor de secretaris 1 gulden en 10 stuiver. Die van Eemnes-Buiten betaalden respectievelijk 87 gulden 10 stuiver en 1 gulden.

Meestal waren de schout en de secretaris van beide Eemnessen twee dezelfde personen. De Ambachtsheerlijkheden van Ter Eem, Baarn, Soest (met de Birkt en Neder-Zeldert) werden in 1714 verkocht aan prinses Maria Louise van Hessen-Kassel, de weduwe van prins Johan Willem Friso, de erfgenaam van Willem III. Deze prinses werd door de Friezen liefdevol Marijke Meu genoemd. Zij betaalde voor de drie heerlijkheden een stuk minder dan voor de beide Eemnessen: respectievelijk ƒ 3025, ƒ 4900 en ƒ 7000. Haar ambachten brachten dan ook minder recognitiegeld op dan de beide Eemnessen. De schouten ervan moesten jaarlijks aan de ambachtsvrouwe 6 gulden 15 stuiver, 18 gulden 15 stuiver en 22 gulden 10 stuiver betalen. De secretarissen betaalden vrijwel hetzelfde als in de Eemnessen (1 gulden 10 stuiver).

In 1731 werd prins Willem (IV) Karel Hendrik Friso, zoon van Johan Willem Friso en Maria Louise van Hessen-Kassel, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe.

Vermoedelijk is hij vanaf dat jaar ook de waarnemend ambachtsheer van Baarn, Ter Eem en Soest. In 1747 werd hij door de Staten van Utrecht benoemd tot stadhouder van dat gewest. Op 16 juli 1749 werden hem de hoge, de middelbare en lage jurisdictie van Baarn en Soest geschonken. Ook de vrije jacht in dit gebied, zoals ook Willem III die had, werd aan hem verleend.

De prins vaardigde datzelfde jaar een nieuw Reglement en Instructie op de jacht uit. Deze was bestemd voor het Gooi, waar de prins opperhoutvester van was, voor de Hoge en Vrije heerlijkheden van Baarn, Soest en Ter Eem, ‘alsmede over de Eemnessen binnen en buytens Dyks’. De beide Eemnessen stonden nog niet bij de Hoge Heerlijkheden genoemd. Pas een jaar later, op 17 augustus 1750, werd ook de hoge jurisdictie van de beide Eemnessen, Duist, De Haar en Zevenhuizen, die nog bij de Staten berustte, aan hem gegeven. Het jachtrecht gold overigens voor een nog groter gebied dan boven gemeld: ook het bosgebied bij Leusden hoorde hierbij.

paal nummer 5 met RD paal op de hoek van het veld

Veel plezier heeft prins Willem IV hiervan niet mogen ondervinden, want op 22 oktober 1751 kwam hij te overlijden.

Prins Willem V, drie jaar oud, werd de nieuwe ‘Heer van de Hoge Heerlijkheid’. Op 27 augustus 1752 werd door de Staten van Utrecht bepaald, dat zij ‘na rijpe delibratie goedgevonden hebben aan sijne Hoogheid (…) eeuwig en erfelijk te defereeren (…) de Hooge Jurisdictie over de voors. beijde Eemnessen’, dus ditmaal met het recht van erfopvolging.

Omdat het prinselijk hof in gebreke bleef en geen hoog gerecht instelde, bleef de criminele rechtspraak als voorheen door het Hof ’s Lands Utrecht geschieden. Na zijn meerderjarigheid woonde de prins een twintigtal jaren regelmatig op zijn jachthuis.

Roerige jaren volgden: de prins werd door de patriotten verdreven en na de komst van de Fransen werden in 1798 alle heerlijke rechten vervallen verklaard; het jachtslot werd eerst als logement, later als paardenstal gebruikt! Men kon vrijelijk jagen, totdat in 1807 koning Lodewijk Napoleon dit in zijn kroondomein Soestdijk verbood.

Discutabel jachtrecht

Toen de Fransen verdreven waren en de soevereine vorst Willem I in ons land was teruggekeerd, werd bij Koninklijk Besluit van 26 maart 1814 bepaald dat een aantal heerlijke rechten, waaronder o.a. het jachtrecht en het collatierecht (benoeming van predikanten), weer hersteld werd.

paal nummer 6 (rechts) aan het spoor

Paleis Soestdijk werd bij wet van 8 juli 1815 door de Staten-Generaal aan de kroonprins, de latere koning Willem II, voor hem en zijn nakomelingen in volle en vrije eigendom afgestaan. Willem bracht er tot 1840 regelmatig de zomermaanden door. In deze jaren ontving de gemeente Eemnes bij gelegenheid van een vernieuwing van het paleisinterieur de heuglijke mededeling, dat men drie badkuipen op het paleis mocht komen halen. Wellicht was dat in die tijd een ‘vorstelijke’ gift!

Na het overlijden van Willem II werd zijn vrouw, prinses Anna Paulowna, de nieuwe eigenaresse. Haar tweede zoon, prins Hendrik (de Zeevaarder) erfde de bezitting na zijn moeders dood in 1865.

Een vasthoudende pastoor

Uit de periode dat prins Hendrik de eigenaar van Soestdijk was, is ons het een en ander bekend uit stukken, die in het kerkarchief van de St.-Nicolaasparochie van Eemnes te vinden zijn.

Vóór 1870 was het de gewoonte dat het jachtrecht door de rentmeester van Soestdijk jaarlijks aan een of meer personen verpacht werd. Een zekere heer Holland uit Eemnes was in de jaren vlak voor 1870 de pachter.

Om voor langere tijd verzekerd te kunnen zijn van het recht, had hij de grondbezitters gevraagd een stuk te willen ondertekenen, waarin ze verklaarden ermee in te stemmen dat hij het prinselijk recht zou uitkopen of anders dat hij voor een periode van dertig jaar het recht kon pachten. Uit de briefwisseling komt naar voren, dat Holland evenwel van plan was te gaan verhuizen; wellicht had hij het voornemen zijn verworven recht voor veel geld aan een ander over te doen. De grondbezitters zagen om allerlei redenen liever de prins als eigenaar van het jachtrecht en kwamen bijeen om een gezamenlijk standpunt te bepalen.

Er werd een verklaring opgesteld, die als volgt luidt: ‘De ondergetekenden, allen ingezetenen der gemeente Eemnes, verklaren ongenegen te zijn tot den afkoop van het jagtregt van Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden op hunne eigendommen in de gemeente Eemnes, en uitdrukkelijk te verlangen, dat de heer Rentmeester van het Domein Soestdijk aan geen der aanzoeken, welke van den Heer Holland te Eemnes of een ander tot dien uitkoop mogten uitgaan, gevolg te geven; magtigende zij gelijktijdig genoemden heer Rentmeester om zulk ten onzen verzoeke desnoods aan genoemden heer Holland en zich zelven te doen beteekenen (= ondertekenen), met gelijktijdige intrekking – voor zoveel nodig – van alle volmagten, verklaringen en verdere stukken door ons betreffende den afkoop van meerbedoeld jagtregt onderteekend en aan denzelfden heer Holland afgegeven. Eemnes den achtsten April 1870.’

Deze verklaring, door zo’n veertig personen ondertekend, doorkruiste de plannen van de heer Holland volkomen, vandaar dat hij op 17 april een bezoek bracht aan de uit Soest afkomstige pastoor/deken De Beer, die zich – ingelicht door rentmeester Collard – aan de zijde van de boeren had geschaard en waarschijnlijk de opsteller van de verklaring was! De pastoor vertelde dat hij zich niet graag met ‘burgerlijke zaken’ bezig hield, maar dat hij zich de belangen van de gemeente had aangetrokken en daarom partij had gekozen.

paal nummer 7, Dillenburglaan ter hoogte van de kruising van
Lenniplaan/Waldeck Pyrmontlaan

Diezelfde avond kwam de heer Holland terug om te vragen of de pastoor de heren Holzman, Van Rossum en Van Heel een ogenblik wilde ontvangen. De pastoor, vermoeid van de kerkelijke diensten, zei daar niet veel voor te voelen, maar Holland hield aan: ‘Slechts een ogenblik. Zij zijn voorname heren en staan voor!’ De pastoor zwichtte en ontving de heren. Onmiddellijk begon hij ‘luide’ (zoals hij zelf schrijft) zijn afkeuring over de hele gang van zaken uit te spreken.

De heer Holzman wilde hem wat sussen en deelde mee, dat het contract eventueel niet voor dertig jaar maar voor tien jaar afgesloten kon worden. Pastoor zou voor hen toch wel een goed woordje bij de prins kunnen doen? De heer Holland bedierf het daarop helemaal door de pastoor erop te wijzen, dat verschillende landeigenaren reeds contracten met hen gesloten hadden, waarop de pastoor tegenwierp, dat er alleen voorlopige mandaten verstrekt waren. Zo bleef het bij een woordenwisseling en er kwam geen oplossing..

..Een gerechtelijke uitspraak

Uit gegevens, o.a. uit het Weekblad voor Amersfoort en omgeving van 4 en 10 oktober 1873 en het Utrechts Dagblad van 31 januari en 26 april 1876, blijkt dat het inderdaad tot een aantal processen is gekomen. Men betwistte dat de gronden onder Eemnes tot het jachtgebied van prins Hendrik behoorden. Het Huis van Oranje had namelijk in 1750 niet de (lagere) heerlijke rechten van de beide Eemnessen in bezit. De Amsterdammer P.C. Hasselaer, ’s zomers vaak verblijvend op huis Groeneveld, was hiervan de ambachtsheer. Toen, na de vervallen verklaring in de Franse tijd, in 1814 de rechten voor particulieren werden hersteld, was de staat in het bezit van het jachtslot Soestdijk. Dit werd een jaar later aan kroonprins Willem II geschonken, waarmee echter geen jachtrecht kon worden gegeven omdat dit niet aan het jachtslot behoorde. De rechtbank kon zich in deze redenering vinden, maar uiteindelijk besliste de Hoge Raad dat het jachtrecht toch de Oranjes toebehoorde.

Dat de pastoor, zoals ook uit vorige briefwisseling blijkt, geen makkelijk heerschap was, blijkt uit een brief van de waarnemend rentmeester van het domein van 23 april 1876. Het blijkt dat de pastoor de vrijwillige gift van ƒ 100 voor de armen wegens het jachtseizoen 1875 niet geaccepteerd heeft en retour zond, omdat de gift over 1874 nog niet geschonken was! De waarnemend rentmeester schrijft dat hij dit zal onderzoeken, doch dat het weigeren ‘Zijne Koninklijke Hoogheid’ niet aangenaam zal zijn! Hij stelt de pastoor alsnog in de gelegenheid het geld op het kantoor te Soestdijk te komen halen.

paal nummer 8 aan de Vuursche Dijk

Dat de stemming van pastoor De Beer kon omslaan als het weer, constateren we uit een latere brief van diezelfde rentmeester (d.d. 14 augustus 1876). Namens de prins laat de rentmeester weten, dat na de gunstige uitspraak van de Hoge Raad de jaarlijkse gift op ƒ 200 gebracht zal worden en dat het geld – op verzoek van verschillende armmeesters – voortaan vóór de winter zal worden uitgekeerd. De pastoor schrijft op 23 augustus 1876 rechtstreeks aan de prins: ‘Dankbaar ontvangen wij den uitkeering van ƒ 200 voor onzen armen en verdere toezegging; en geeft de ondergeteekende de verzekering om elke aanmatiging evenals in 1870 door raad en daad bij mijne parochianen tegen te gaan. De pastoor van de R.K. gemeente te Eemnes.’ Prins Hendrik heeft tot aan zijn overlijden in 1879 veel op zijn domein vertoefd. Zijn jachtopzieners hielden deze jaren een waakzaam oogje op wild en eventuele belagers.

Een van hen, jachtopziener J.Ph. Deys, komt in de Eemnesser annalen voor, omdat hij in 1877 met toestemming van de rentmeester van het domein voor een periode van drie weken de door de commissaris van de koning geschorste veldwachter H. van Veen verving.

Koninklijke eigenaars

Na de dood van prins Hendrik krijgt zijn broer, koning Willem III, het domein. Ook de koning ging regelmatig op jacht, maar de jaarlijkse ‘liefdegift’ aan de armen bleef bij hem echter deels achterwege. Een diaken van Eemnes-Binnen klaagde in de kerkenraadsvergadering dat alleen ‘de Roomse diakonie’ die gift ontvangen heeft. Men besloot daarop te onderzoeken of afkoop van het recht gunstig zal zijn. Dat dit niet gebeurd is, blijkt enkele jaren later, toen men ƒ 50 als gift van koningin Emma voor de diaconiearmen ontving. Koning Willem liet op 9 april 1885 de gemeente Eemnes wel weten, dat hij niet langer gebruik wenste te maken van zijn visrecht op de Vaart. Dit visrecht werd sindsdien jaarlijks door de gemeente verpacht. Als in 1890 ook Willem III komt te overlijden, erft zijn weduwe koningin-moeder Emma het domein.

ʅ paal nummer 9, gegoten

Dat in deze tijden het ‘heerlijke recht’ van de jacht al vaak bediscussieerd was en inmiddels beschouwd werd als een overblijfsel uit voorbije tijden, bewijzen wel enige aantekeningen in de Notulen van de Kerkenraad van de N.H. Kerk van Eemnes-Buiten van 15 februari en 18 juli 1918. Op verzoek verleende de kerkenraad op 15 februari het jachtrecht in het Muizebos aan de heren J.B. Corsmit, Jan Roest en St. Willard te Laren voor de tijd van tien jaar. Over het ‘heerlijke recht’ werd in het geheel niet gerept. Op 12 juli schreef de intendant van Soestdijk aan de diaconie een brief met daarin de vraag of het de bedoeling was, dat over deze grond het ‘heerlijke jachtrecht’ afgekocht zou worden. Op 18 juli besloot de kerkenraad, dat men bij zijn eerder genomen besluit blijft, omdat het wild in het perceel grote schade aanricht. Men was bereid zich mondeling hiervoor te komen verantwoorden. Of men daadwerkelijk tot uitkoop gekomen is, heb ik in de notulen niet kunnen achterhalen. Wel had de in Eemnes-Binnen wonende landeigenaar W. van Klooster dit recht afgekocht van zijn tussen Gooiergracht en Wakkerendijk liggende grond, dat een behoorlijke waarde als jachtgebied had. Hij had er dan ook een behoorlijk hoog bedrag voor moeten betalen. Dit werd voor de andere boeren in Eemnes bij het opheffen van de ‘heerlijke rechten’ door de Jachtwet van 1923 een nadeel bij het bepalen van de jachtrente, waarmee de staat de van heerlijke rechten bevrijde landen had bezwaard. Het rijk had de jachtrechten van de koninklijke familie afgekocht, daarom moesten de grondeigenaren deze belasting, de jachtrente, betalen aan de ontvanger der belastingen. De jachtcommissaris, die dit bedrag moest vaststellen, nam o.a. het door Van Klooster betaalde bedrag voor de goede jachtgrond als maatstaf bij het bepalen van de jachtrente voor heel de polder. De landeigenaren moesten ongeveer ƒ 2 per hectare per jaar betalen. Later kwamen zij tevergeefs hiertegen in verzet, omdat ze na vaststelling verzuimden – door onbekendheid met de voorschriften – om tegen de ter visie gelegde bescheiden in beroep te gaan.

steen nummer 10 aan de Vuursche Dijk

We komen in de raadsnotulen van de gemeente Eemnes vanaf 1923 regelmatig besluiten tegen betreffende het verpachten van het jachtrecht op gemeentelijke eigendommen. Op 4 augustus van dat jaar wordt er een verzoek van de intendant van Soestdijk in de raad behandeld om ‘H.M. de Koninginmoeder’ het jachtrecht op enige percelen land aan de Buitenvaart te willen verlenen tegen een jaarlijkse vergoeding van ƒ 0,50 per hectare. Tegelijkertijd ligt er ook het verzoek van J. Perier om deze gronden te mogen bejagen, maar waarschijnlijk gevoelig voor ‘oude rechten’ schenkt de raad het recht voor zes jaar aan ‘de Intendant van het Paleis’. Op 8 september keuren gedeputeerde staten deze onderhandse aanbesteding goed. Tot 1936 is dit recht in ‘koninklijke handen’ gebleven.

Een ander aspect van het afschaffen van het ‘heerlijke jachtrecht’ was de nu overbodig geworden koninklijke jachtopzieners. Op 16 juli 1932 bereikte de gemeenteraad een verzoek van de heren J.G. van Dijk (kwekerij Gooi- en Eemlust) en J. Roest (theehuis) te Laren, alsmede van B. van Bommel te Eemnes om de op 1 juli ontslagen jachtopziener Th. Arpink in gemeentedienst over te nemen om de veiligheid van de bewoners aan de Biersteeg (de latere Heidelaan achter motel De Witte Bergen) en omgeving te waarborgen. Vanwege de slechte positie van de gemeentekas besliste de raad afwijzend. Daarop schreven de heren J. Brinkman en E. Huiden een nieuw verzoek om de jachtopziener een toelage te willen geven. Vermoedelijk tot grote vreugde van de raad kon men op de vergadering van 29 september 1932 volstaan met de brief voor kennisgeving aan te nemen, want de goede man was inmiddels verhuisd!

Door een wetswijziging van 14 december 1934 is het jachtrecht van het koninklijk huis tegen betaling van een geringe vergoeding opgehouden te bestaan. In 1923 was dit ook al het geval, maar toen waren de ‘afkoopsommen’ voor de landeigenaren zodanig hoog, dat er bijna niet afgekocht werd. Nu betaalde het Waterschap Eemnes in het kader van de geplande ruilverkaveling voor de eigenaren die dat nog niet hadden gedaan – en dat waren de meeste – deze vergoeding. Hiermee verkreeg het Waterschap Eemnes het recht om jachtvergunningen voor de Eemnesser polder te verlenen. Het laatste stukje van de ‘heerlijke rechten’, die aan de Hoge Heerlijkheid verbonden waren, was hiermee voorgoed verdwenen.”

Wanneer wij ons nu weer focussen op eventuele paaltjes, valt op dat we over het oorspronkelijke jachtgebied weinig precies weten. We veronderstellen dat eventueel paaltjes kwamen te staan aan de randen van de gehele jurisdictie, tegen Amersfoort, Leusden, Zeist, de Vuursche, Bunschoten en ’t Gooi. Archiefmateriaal uit de tijd van Willem III ontbreekt in het archief van de Rentmeester van het Paleis en Domein Soestdijk. Pas met het herstel van de jacht is een jachtmeestersrekening opgemaakt.

paal nummer 11 aan de Amsterdamse Straatweg

Er zullen wel kaarten of beschrijvingen van te zetten of gezette palen in 1681 hebben bestaan. Mogelijk bevinden deze zich in de koninklijke archieven in Engeland. In 1702 overleed Koning-Stadhouder Willem III (1650-1702). Er waren grofweg twee partijen die meenden recht te hebben op zijn nalatenschap: de koning van Pruisen, Frederik I (1657-1713), afkomstig uit het Huis Hohenzollern en kleinzoon van Frederik Hendrik van Oranje, en Johan Willem Friso (vanaf 1711 zijn zoon Willem IV (1711-1751)) uit de Friese stadhoudersfamilie Nassau-Dietz (1687-1711). Willem III wees echter in zijn testament Johan Willem Friso van Nassau-Dietz aan als zijn universele erfgenaam. In 1732 sloten stadhouder Willem IV en Frederiks opvolger een definitief Traktaat van Partage. Al kort na zijn aantreden in 1740 besloot de Pruisische koning Frederik II zijn Hollandse bezittingen te verkopen, maar het duurde nog tot 1754 voor hij ze aan Anna van Hannover, de weduwe van Willem IV, kon overdragen. Frederik I had in 1702 het persoonlijke eigendom van Willem III zich toegeëigend. Wellicht is er dus in Duitsland nog wat te vinden.

afbakening van de Vrijheid van Amersfoort tussen Soest en Leusden 1681, Eemland Archief, inv. nr. K 20-6, Kaart_004

Het Eemland archief bezit wel twee kaarten uit 1681, door de stad Amersfoort gemaakt om hun eigen jachtvrijheid tegen die van de stadhouder te definiëren. We zien daarop twee palen ter weerszijde van de Birktstraat, helemaal aan de rand van de beide karten.

1789

In 1789 waren het roerige tijden, zowel in ons land als de geopolitieke arena. Uit dat jaar is er een beschrijving van de oude en te herstellen palen van de jacht van Soestdijk. Het boekje is beschikbaar online. In de op rijm gestelde inleiding lezen we

De Jacht is weêr de Jacht, gelyk hy was voor deefen;

De swaare Eyken-Paal zal hiervan ’t kenmerk weefen;

‘ T getal, dat op hem staat, wyst hoe de Jacht zig strekt;

Daar hagelwitte verf het oog der Jagers trekt.

Eerst volgen 30 palen “uitmaakende de Privatieve of zoogenaamde Keuken-Jacht van het Koninglijke Lust-Huis Soest-Dijk”, vervolgens worden 104 palen genoemd van het omvangrijker gebied “uitmaakende de Vrijheid van de Jacht van het Koninklijke Lust -Huis Soest-Dijk”. Waarop deze functionele onderverdeling teruggaat is onbekend. Er is dus een deel waar de keukenbediende eieren ging rapen en een gebied voor de grote jacht. Aan het slot lezen wij:

“Ik ondergeschreeve verklare, op den Eed bij den aanvang mijner bedieninge gedaan, als Rentmeester van zijne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nassau etc. etc. etc. over de Domeinen der Hoge Heerlijkheden van Soest, Baarn en Ter Eem, dat alle de bovengemelde Jachtpaalen door mij zijn gesteld ter plaatse alwaar de oude Jachtpaalen voormaals hebben gestaan, of de kenmerken van dien zulks uitwesen, alsmede na de beste en zekerste berichten, mij daarvan gebleken, en generalijk zoo en in dier voege als dezelven voormaals op ordre van Zijn Koninklijke Majesteit Willem de Derde, glorieuser gedachtenis, in den jare 1681 zijn gesteld geworden .

Utrecht den 1. September 1789. J. Langerak Oosterland.”

keukenjacht bij Baarn in 1789

Hieruit blijkt dat in 1789 houten palen zijn gebruikt. Uit de beschrijvingen blijkt echter dat men nog wel stenen palen aantrof en incorporeerde in het geheel. Tevens blijkt dat er toen reeds een hoop palen ontbraken. Ook is er geen kaart waarop men één op één kan terugvallen. Men is afhankelijk van “de kenmerken van dien zulks uitwesen, alsmede na de beste en zekerste berichten, mij daarvan gebleken”. Het één en ander blijkt dus allemaal niet zo duidelijk.

Tenslotte bezitten we uit het archief van Rentmeester van het Paleis en Domein Soestdijk in de verzameling van het Koninklijk Huis twee kaarten en enkel aantekeningen van de situatie rond 1880. Een juridisch vereiste jachtgebieden duidelijk af te bakenen noopte tot het aanleggen van een lijn met plaatjes genummerde, houten palen. Daar waar de oude paal nog stond, werd die alleen voorzien van een plaatje. Stond er nog een stenen paal, werd het nummer erop geschilderd. Alles doorgenummerd tot paal nummer 113. Die stond nabij nummer 1, beiden aan de Gooiersgracht.

Echter de grote rondgang werd bij verschillende inhammen of uithammen onderbroken, sommigen zo klein als een veld op de Lazarus berg tot en met het hele landgoed Groeneveld. Het lijkt dat de gehele Drakenburger Wetering daar ook toebehoort. Overal zal er een verhaal aanhangen. De andere kaart KV Archief, inv.nr. E09d-K6 vermeldt nog dat de daar gearceerde gebieden “later uitgekocht veld zijn”.

grote jacht rond Soest in 1789

Het is uit het weinige we kunnen vaststellen wél duidelijk dat eventuele stenen jachtpalen slechts geplaatst zullen zijn bij de oorspronkelijke afpaling in 1681. Of toen een keukenjacht werd onderscheiden van de grote jacht is niet duidelijk. Wel aannemelijk, zeker vóór de periode hierna toen Willem III zijn jachtinteresses naar de Veluwe verschoof. Het huis te Soestdijk was in die jaren niet slechts een jachtslot, het was de facto het regeringscentrum.

Maar stenen paaltjes kunnen allerlei oorsprong hebben. Ze kunnen van functie veranderen of van plaats veranderen. Palen zijn ook erg goed in het verdwijnen. Hopelijk, zelfs waarschijnlijk zijn er meerdere palen die tot nu toe nog over het hoofd zijn gezien. Maar nog veel meer lijken gewoon verdwenen. Of deze vroeg, illegaal zijn kwijtgemaakt of later, zonder praktische bedoeling meer, op iemands eigen terrein in de weg stonden en zonder ceremonieel zijn opgeruimd, weg zijn ze. En de geschiedenis wordt er alleen minder van.

Palen, stenen of ander merkwaardig klein straatmeubilair zijn het opmerken waard. Ook wanneer we het verhaal erachter niet precies weten, zijn ze als categorie behoudenswaardig, als dat even gaat. En dat begint bij het opmerken van hun bestaan, registreren en wat er over te vertellen valt, elkaar mee te delen. Over de erkenning van een steen of paal als monument gaat de amateur archeoloog niet. Deze is slechts erfgoed vrijwilliger en staat er wat gekleurd in.

Dus zijn het jachtpalen uit 1681 of niet?

Soest

Het paaltje op de Birktstraat in Soest staat op de grens tussen deze en Amersfoort. Het huis staat op Soester gebied net als al het land erachter. De weg en het land aan de overzijde van de straat is Amersfoorts. Dus feitelijk is het een grenspaaltje. Mogelijk is die als zodanig ook neergezet. Als we de S-palen uit Baarn niet zouden kennen, zouden we dit als het meest waarschijnlijke achten.

S paal met punthoofd op de Birktstraat

In de beleving is het dorp Soest, met al zijn wijken, juist naar het westen & is de stad Amersfoort oostwaarts. De paal scheidt echter Soest noordwaarts van Amersfoort naar het zuiden. De grens loopt grosso modo noord-zuid maar loopt hier inderdaad een eind parallel aan de straat oost-west. Dit komt ook reeds naar voren in de beschrijving van de jachtpalen in 1789. Ook op de kaarten uit 1880 loopt het gebied van de jacht honderden meters langs de weg zoals de gemeente grens nog loopt, al is onlangs een strookje natuur hier net ten noorden onlangs door Soest van Amersfoort gekocht ter behoud van de natuur en het genot van het dorp.

Langs menig grens zien wij waar een weg gekruist wordt een zogenoemde inschinkeling. Een aantal van verschillend formaat komen voor langs de Gooiersgracht/Hollandse Sloot. De grens wordt getrokken en stuit op een bestaand weg of pad. Men laat over een kleine afstand de grens verspringen. De grens loopt dan een klein eind, minder dan honderd meter, parallel aan de weg. Er is sprake van een soort douanezone, een neutraal stukje weg. Het hoort niet bij de één noch de ander. Smokkelwaar is nog net niet ingevoerd, de smokkelaars kunnen worden aangehouden en eenvoudig worden teruggestuurd. Slechts iets verderop moest alles in beslag genomen worden, verwerkt, geadministreerd, boetes, lieden uitgezet. Het over korte afstand verspringen van de grens biedt een administratieve handigheidje. En een grens eenmaal onderling afgesproken blijft meestal eeuwen zo.

In Soest is die afstand bijna een kilometer en is het dus geen douanezone. De knikken zijn oude geschiedenis, een oud klooster door Gelderse troepen in de 16de eeuw vernield en bij het dorp getrokken, de (Hollandse!) heerlijkheid Isselt door de stad opgeslokt. Niet dat er niet in de geschiedenis om de onderlinge grens geruzied is. Maar al enkele eeuwen loopt de grens hier langs de straat. Ook in 1681?

kaart der jagt heerlijkheid, 1880, KV, Den Haag, Archief: Rentmeester van het Paleis en Domein Soestdijk, inv.nr. E09d-K8, detail Soest

Waarschijnlijk wel. in 1789 en 1880 zegt men bezig te zijn oude grenzen, van de jacht, te herstellen. Het heeft er alles van dat in 1681 het jachtgebied samenviel met de gerechtsgrenzen. Aan de buitengrenzen van het gebied, waar de jacht op andere jachtgebieden zoals die van Amersfoort raakte, was het gewenst het één en ander aan te geven. Maar of de beschrijving uit 1789 precies overeenkomt met de kaart uit 1880 is niet evident.

De nabije omgeving van ons paaltje lijkt overeen te komen met paal 42 van de grote jacht uit 1789. Paal 43 wordt expliciet als stenen paal genoemd. Daar houten palen in 1789 & 1880 de standaard is, zal 42 ook een houten paal zijn geweest. Die zal met een likje verf ook meer zijn opgevallen dan de onze. Op de Amersfoortse kaarten uit 1681 komen twee grenspalen voor (van de Amersfoortse jacht) tegenover elkaar op de Hoge Birktse Weg, nu Birktstraat. Daar is geen inschinkeling of knik aangegeven. Ze bevinden zich ook precies op de rand van de kaarten, waar deze weg getekend is. Dus waar op die weg de palen stonden is ook niet evident. Of hier iets anders historisch de aanleiding hiervan is of toevallig onze pech, staat er natuurlijk niet bij.

Dan blijft de vraag of ons paaltje een jachtpaal is of eenvoudig de oude gerechtsgrens of gemeentegrens aangeeft. Met volledige zekerheid valt geen van beiden uit te sluiten. Als gemeente of gerechtspaal zou die wel atypisch zijn. Grenspalen van die aard hoeven geen tekst te dragen als zij goed opvielen. Over het algemeen waren dorpen en steden niet te scheutig om dure stenen palen te zetten. Als die wel werden gezet, kon dat wel eenzijdig door één partij gebeuren, zolang ze nog net precies op eigen gebied stonden. Wel was het niet ongewoon, als je er iets op liet zetten, de naam of letter van de plaatsen aan weerszijden te plaatsen, zoals B & H tussen Blaricum en Huizen, waarvan er nog een op de Woensberg te vinden is. Bij de zogenoemde Leeuwenpalen zijn de wapens van de provincies aangegeven. Protocol was dat letter of wapen terugkeken op hun gebied. Dus als je in Blaricum stond, zag je de B. De Hollandse leeuw zie als je in Holland stond, anders stond je in Utrecht.

aantekening Soest 1880, KV, Den Haag, Archief: Rentmeester van het Paleis en Domein Soestdijk, inv.nr. E09d-183_01

Ons paaltje vertelt dat je hier voorbij S (Soest of Soestdijk) binnenging. Het wijkt aldus af van het protocol. Ongetwijfeld liep op deze plaats destijds een openbare steeg of pad vanaf de doorgaande weg naar het land erachter. Dat zal de reden zijn waarom er een paal staat. De stenen paal nummer 43 uit 1789 kan een paal geweest zijn die verklaarde dat je vanaf daar in het dorp Soest was. Als die enkele meters over de grenslijn stond, kon die geheel eenzijdig aan de S gewijd zijn, zonder buren te vermelden voor of achter. Een paaltje echter hier als de onze, dat verkondigt dat het land hierachter, bij het dorp, niet bij de heerlijkheid of de stad hoort, lijkt ietwat overdreven en pedant.

Het was dus van belang een eventuele voorbijganger te vertellen dat hij achter het paaltje toch in een ander gebied kwam, met dus andere regels die je bewust moest zijn. Gerechts- en banpalen zijn op hoekpunten van een gebied nog wel voor te stellen, al is het midden op het land. Langs een rechte strook lijkt het voor het dorp veel moeite. Maar vanuit de jachtopziener bekeken kan het best de moeite waard zijn geweest dat er geen misverstand over kon zijn. Met het recht om in Amersfoort te jagen mocht je een haas over de Birktstraat achterna zitten, ging die haas hier het pad op, viel die onder bescherming van de prins. Het lijkt al met al waarschijnlijker dat die S voor Soestdijk staat.

akte van belening door Frederik Hendrik, prins van Oranje, graaf van Buren, voor G. van Reede, met de ridderhofstad Drakestein met de hoge heerlijkheid De Vuursche van 1644

Baarn

In Baarn lijkt de situatie anders. Van de twee ruwe stenen hoeven we niet aan te nemen dat zij jachtpalen zijn. Uit te sluiten dat die dit geweest zijn, is dit echter niet. Immers weten wij dat soms de verfkwast werd gehanteerd om een steen te duiden. Wel wijken zij dermate af dat we dit niet zonder meer kunnen stellen. Wel zijn de stenen interessant vanwege de plek waar zij staan. De steen 11, op de Amsterdamsestraatweg doet erg denken aan de kleine Drakesteijn steen aan de Hoge Vurscheweg. Die stenen blijken architectuurfragmenten. Het is heel goed mogelijk dat onze steen er ook één is. Interessant is de plaats. Nu voor de voorbijgangers haast verstopt onder de grote boom, het is ongeveer de plaats waar de oude Baarnse Eemnesserweg, waarvan tegenwoordig het eerste stuk Jacob van Lenniplaan is en als de oude weg doorliep langs Groeneveld naar de Wakkeredijk & de latere Amsterdamsestraatweg richting Soestdijk. Aan de overkant van deze kruising begon ook de oude weg naar de Vuursche, de Vuursche Dijk, waar tegenwoordig de Bosbadlaan en Zevenlindenweg.

detail noordoosten van kaart van de Vuursche, de Lattre 1597, nationaal archief, collectie Hingman 3017

Steen nummer 10 bevindt zich ook op die Vuursche Dijk, in het verlengde van de strook bekend als de Negen Roeden, op de grens van de Vuursche met Baarn, hier naar het westen lopend. Deze steen zal hier door het grote ijs naartoe zijn gebracht en achtergelaten. Of de natuur de graniet hier precies op deze plek heeft neergelegd, is niet te zeggen. Want die ligt daar erg handig en heeft mogelijk ook een likje verf ooit gehad. De plaats komt ook voor op de kaart van schout de Lattre uit 1597 van de Vuursche (nationaal archief, collectie Hingman 3017). Op de hoogtekaart is nog net de omwalling van het oude kamp nog te herkennen. Daarop zien we links de uiterste greppel op de berg in het bos westwaarts lopen. De ene zijde van het kampje ligt iets hoger dan de andere. Het lijkt dan een rol te kunnen hebben gehad in de vervening van het gebied. Wel erg hoge veen dan. Steen en kamp moeten in elk geval een verhaal te vertellen hebben.

kampje bij steen nummer 10 op AHN4 hoogtekaart

Wat de serie S-paaltjes betreft, lijken die toch met de jacht van Soestdijk iets te maken moeten hebben. Ze zitten in de omgeving van de keukenjacht zoals in 1789 beschreven. Wellicht maakt een paaltje de juiste hoek met de plaats van de Zandvoortse molen en een ander met Groeneveld. Het is echter duidelijk dat de verzameling als geheel niet past bij de beschrijvingen uit 1789 of de kaarten uit 1880. Mochten zij toevallig wel op de goede plaats staan, zoals de paal in Soest, zullen de verantwoordelijken in 1789 toch grote eiken palen hebben geplaatst. Van 1880 weten wij dat ze hun palen op andere plaatsen hebben geplaatst (op onze kaart in lichtgroen aangegeven).

De gegoten paal met de omgekeerde S, nummer 9 is een curiosum. De overige fijn bewerkte palen zijn echter van één dezelfde makelij. Zij zullen tegelijkertijd zijn gemaakt en gekocht. De enige tijd dat stenen paaltjes voor het jachtgebied kunnen zijn geplaatst is 1681 daar later vervanging of uitbreiding altijd in hout is uitgevoerd. Hun uiterlijk sluit dit ook beslist niet uit. De vraag is hoe zij dan een te omsluiten gebied daadwerkelijk omsloten.

Paleis Soestdijk van voren door Gerard Valck, 1695. [Coll. Rijksmuseum Amsterdam]

Vijf palen omsluiten een veld. Twee stenen en twee palen bevinden zich langs de Vuursche Dijk. Het historische paaltje op de Zes Wegen, op de kaart met een donkergroen sterretje aangegeven, stond ook aan het begin van de Vuursche Dijk De twee laatste palen staan ook in elkaars verlengde. De Domlaan wordt al in 1390 genoemd als een weg tussen de Baarnse Berg en de Vuursche Berg. Paal 6 staat daarlangs tegen de hek van de voormalige spoorlijnovergang. Paal 7 staat in het verlengde, het oude pad naar de molen, de Dillenburglaan ter hoogte van de kruising van Lenniplaan/Waldeck Pyrmontlaan.

Mogelijkheden

Het is duidelijk dat de S-paaltjes niet overeenkomen met de buitengrenzen Baarn. De redelijk betrouwbare kaart van de Vuursche uit 1597 en de gemeentegrenzen uit 1832 voldoen vrijwel geheel niet aan het jachtgebied in 1880 en zeer waarschijnlijk óók niet aan de omschrijving van 1789. Maar als we 1681 als datum voor in elk geval de S-paaltjes aanhouden, gaat het erom hoe die situatie toen was. Vanwege het ontbreken van archief materiaal zullen we het moeten doen met enkele gemotiveerde gissingen.

de Vuursche grenzen in 1597 (blauw) & 1813 (rood) en jachtgebied Soestdijk in 1880 (oranje)

Wanneer we vanuit gaan dat op de Vuursche, op de Zes Wegen een jachtpaal van Soestdijk gezet is, zijn er twee mogelijkheden. In elk geval valt het jachtgebied dan niet samen met het grondgebied van Soest-Baarn-Eemnes-ter Eem. Een taartpunt van de Zes Wegen is Zeist, het oude Vrouwenland. De rest is Vuursche. Echter, hoewel de prins-stadhouder niet op eigen gezag voor zichzelf het jachtrecht van een ander kon vorderen, was hier wel iets bijzonder aan de hand. Leenheer van de heerlijkheid de Vuursche was immers de toen nog prins-stadhouder, Willem III. De leenhouder was niemand anders dan Gerard van Reede en de van Reedes stonden de Oranjes zeer na.

kaart der jagt heerlijkheid, 1880, KV, Den Haag, Archief: Rentmeester van het Paleis en Domein Soestdijk, inv.nr. E09d-K8, detail Baarn

a) Als we de plaats van de Zes Wegen op de kaart bezien, valt op dat deze halverwege een lijn tussen de scheiding tussen Soest en Zeist in het zuiden & een plukje in het noordwesten op het uiterste van Baarn, tegen ’t Gooi aan. Eén lange weg, grosse modo de Stulpselaan verbindt de twee. Het mooiste was geweest als al het terrein ten oosten van de Stulpselaan en haar verlengde, de Stulpse heide en het Hoge Erf, als vriendendienst, uit wederzijds belang aan het jachtgebied zou zijn toegevoegd, om er een mooi afgerond geheel van te maken. Het veldje met de vijf palen kan dan daarvan zijn afgezonderd omdat die toen reeds in cultuur was gebracht en de prins zijn vriend geen economische schade wilde toebrengen. Het kan ook zijn dat voor het toen nog vrij nieuwe Groeneveld ook reeds een uitzondering gemaakt is. Dan blijven echter nog de palen 6 & 7 aan de Domlaan/ Dillenburglaan over.

b) Mogelijk is de grens getrokken over de Vuursche Dijk. De Stulpse Heide was voor de jacht een zeer aantrekkelijk gebied met vele heuveltjes en een kriskras van weggetjes. De Vuursche Dijk voorbij de Stulpse Heide was, voor zover wij weten, de grens van de Vuursche met Baarn in 1681. Maar dan is de vraag, naast de twee bovengenoemde palen 6 & 7, waarom dat ene veld op Vuursche terrein die vijf paaltjes heeft gekregen.

c) Het is ook mogelijk dat het paaltje op de Zes Wegen geen S-paal was, slechts een fata morgana. Voor de palen op de Vuursche Dijk, die alleen het jachtgebied van dat van Groeneveld dan zouden moeten scheiden, palen 8 & 9, maakt dat niet zoveel uit. Maar de andere palen hebben dan geen context meer.

d) Het is mogelijk dat naast de buitengrenzen van de jacht een smaldeel voor de keukenjacht is gereserveerd. Daar gaat men in 1789 vanuit. In 1880 is daar weer geen sprake van. Mogelijk is de situatie gelijk met 1880, met een uitzondering voor het veld met de vijf palen en het uitgezonderd gebied rondom de (latere) Emmalaan slechts iets ruimer was uitgezet, langs paal 6. Deze oplossing past het gemakkelijkst op de latere situatie in 1880 en zou daarom als meest waarschijnlijk moeten worden geacht. Tenzij..

paal nummer 1 met J-S & jachtpaal 107 uit 1880 (verplaatst)

Reeds in 1789 wordt gewag gemaakt hoeveel palen dan binnen één al eeuw verdwenen zijn. Waar naartoe? Enkelen kunnen natuurlijk omgevallen zijn en onder de grond zijn geraakt. Maar zou er in 1681 zoveel palen ondeskundig geplaatst zijn? Verre van ons om te suggereren dat de eigenaar van Groeneveld illegaal koninklijke jachtpalen zou weghalen. Maar als het jachtrecht was afgekocht, stonden er op eigen terrein wellicht een aantal mooie, oude paaltjes, die zonder actuele functie als eigendom van de landeigenaar konden worden beschouwd. Het kan van die fijn bewerkte stenen palen niet bewezen worden. Echter, naast de J-S paal, nummer 1, staat in elk geval één paal van het jachtgebied van Soestdijk die zeker wel is verplaatst. Op de foto is duidelijk herkenbaar een houten paal met een plaatje erop. Paal 107 is op korte afstand in 1880 geplaatst, te weten tegenover paal 106 bij een inschinkeling aan het begin van de lijn tot paal 108 (zie kaart). Daar stond die paal vrijwel aan het spoor op minder dan een kilometer hiervandaan en is op de grote kaart met donkergroen aangegeven. Dus wie weet?

Reageren?

yjk