augustus 2023

de piëta van Blaricum

inleiding

De rooms-katholieke kerk van Blaricum bezit een bijzonder beeldhouwwerk uit de 15de eeuw. Een zogenoemde piëta, bij katholieken zeer bekend, is een afbeelding van de moeder Maria, die het lichaam van haar volwassen zoon, de zojuist omgebrachte Jezus torst.

Het thema Bewening is een vervolg op de kruisdood van Christus. Maria treurt om het lijden van haar zoon, nadat het lichaam van het kruis is afgenomen. De uitbeelding van dit detail van de passie reikt niet verder terug dan de 14e eeuw. Want pas toen ging men meer doordenken over het lijden van Christus en de smarten van Maria. Het type kon alleen gedijen in West Europa. Bij de oudste Piëta’s zit Christus rechtop, daarna volgt in hoofdzaak binnen de eerste helft der 15e eeuw de horizontale houding, vervolgens de diagonale en na 1500 staat het lichaam van Christus op het punt van Maria’s schoot af te glijden. Bij niet zo heel veel sculpturen is het Hollandse karakter duidelijk af te lezen.

In de huidige R.K. St. Nicolaaskerk te Eemnes bevindt zich eveneens een beeld van een piëta. Het beeld staat bekend als ‘Maria hulp in nood’. Dit beeld is afkomstig uit de vroegere schuurkerk. Volgens mondelinge overlevering is de piëta altijd in Eemnes geweest. Het zou vóór de reformatie behoord hebben aan de St. Nicolaaskerk te Eemnes-Buiten. Het was beschilderd en er stak een zwaard in Maria’s borst. Het zwaard was ongetwijfeld een achttiende- of negentiende- eeuwse toevoeging. In 1957 zijn de verflagen en het zwaard verwijderd.

Pieta-Eemnes-R.K.-St.-Nicolaaskerk-Utrechts-ca-1480.-Geloogd-eikenhout-met-sporen-van-polychromie-hoogte-82-cm.

Het beeld in Blaricum heeft echter een wonderbaarlijke verhaal. Gelovigen zeggen soms dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn. In Blaricum zal menig parochiaan bij dit beeld hetzelfde wel denken. Het is daar precies op zijn plek maar hoe die er gekomen is, is een wonderlijk verhaal.

Het staat in onze regio niet op zichzelf, wel meer kerkelijks heeft een opmerkelijk achtergrond. Maar de piëta van Blaricum is wel zeer bijzonder. In dit object komen verschillende zaken samen. Het blijkt een bijzonder stuk archeologie, misschien wel een van de hoogtepunten van archeologie tussen Vecht en Eem.

kerkarcheogie tussen Vecht & Eem

De piëta is niet de enig eigen middeleeuwse kerkschat in deze kerk te Blaricum. Een altaar is een gewijde object waaromheen een gebouw is gebouwd. In de katholieke liturgie is het de centrale focus, de aanwezigheid van de schepper tijdens de vering. Als dusdanig moesten deze objecten na de alteratie door de protestanten uit de geconfisqueerde kerken verwijderd worden.

stenen

Op het kerkhof van de oude, geconfisqueerde kerk van het dorp bevond zich onder het pad naar de ingang de oorspronkelijke altaar, gebroken. In de jaren 1930′ kwam die bij het spitten tevoorschijn en heeft zijn weg weer gevonden naar de rooms-katholieke kerk.

Tegenwoordig hebben protestanten wel geen verering voor altaren maar waarderen zij die wel als bijzondere objecten en deel van hun geschiedenis. Zo hebben teruggevonden altaren vaak weer een plaats gekregen in de protestantse kerken, bijvoorbeeld bij ons in Nederhorst en Naarden. Van die laatste wordt beweerd dat die uit de kerk van het oude Naarden afkomstig is, wellicht de oudste kerk van het Gooiland en daarmee een bijzonder kleinood.

Er is ook het verhaal van verdwenen en teruggevonden doopvonten te Baarn of Nieuw Loosdrecht. Er bestaat echter een canon van houten beelden tussen Vecht & Eem uit de 15de eeuw die allemaal na de overgang van hun kerk op vreemde tot ons zijn gekomen.

Soest

beelden-uit-de-retabel-van-Soest-foto-Catharijneconvent-Utrecht-coll.-Rijksmuseum

Bij restauratiewerkzaamheden aan de Oude Kerk (de Petrus- en Pauluskerk) te Soest in 1905 werd een bijzondere ontdekking gedaan. In een uitbouw aan de zuidzijde van de toren vond men twaalf houten beelden, enige architectonische onderdelen van een altaarkast, consoles, zeven fragmenten van een retabel en een honderdtal scherven van pijpaarden beelden, zoals in Utrecht gemaakt werden eerst bij de Bemuurde Weerd en de Oosterkade. In de tweede helft van de veertiende eeuw worden de pottenbakkers van beide locaties geweerd en verplaatst de productie zich net buiten de stad naar de Lauwerecht en de Anthoniedijk.

Alle houten beelden en retabel fragmenten waren in een min of meer vermolmde staat. In een dergelijk retabel wordt het lijdensverhaal door middel van gebeeldhouwde en geschilderde voorstellingen verteld. De vondst is echter van groot belang omdat deze beelden als groep gevonden zijn en het snijwerk van uitstekende kwaliteit is. De beelden en fragmenten zijn van eikenhout, hebben Utrechtse kenmerken en dateren van het eind van de vijftiende eeuw tot het eerste kwart van de zestiende eeuw.

Graflegging-retabelfragment-Soest-oude-kerk-Utrechts-eind-15de-eeuw.-Eikenhout-hoogte-46-cm.-Rijksmuseum-Amsterdam-inv.nr_.-N.M.12006-12

De gemeente Soest heeft deze vondst in 1907 geschonken aan het Rijksmuseum te Amsterdam, dat sindsdien een aantal beelden in bruikleen heeft afgestaan aan diverse andere musea. De retabel fragmenten en een beeld van de Heilige Cunera bevinden zich in het Rijksmuseum.

Museum Flehite te Amersfoort kreeg in bruikleen een Anna te Drieën, twee Mariabeelden behorend tot een marianum32, Petrus, Paulus, het bovendeel van een heilige paus, en een vrouwelijke heilige (het hoofd ontbreekt). In 1979 gaf Flehite alle beelden, behalve de twee Mariabeelden van het marianum, aan de Rijksdienst Beeldende Kunst te Den Haag. In 1985 gingen de beelden van Petrus en Paulus naar het Rijksmuseum te Amsterdam.

Het Centraal Museum te Utrecht heeft sinds 1909 de volgende beelden in bruikleen:

Maria met Kind, Johannes de Doper, een heilige priester. Het Frans Hals Museum heeft sinds 1958 een beeld van de Heilige Adrianus in bruikleen. Een aantal van de beelden en fragmenten is in 1985 tentoongesteld geweest in de Oude Kerk te Soest.

Maartensdijk

Christus-en-drie-apostelen-in-de-Hof-van-Olijven-Maartensdijk-Noordnederlands-ca.-1500.-Eikenhout-hoogte-49-cm.-Utrecht-Catharijneconvent-inv.-nr.-467

Uit Maartensdijk afkomstig en nu in het Catharijneconvent is het retabelfragment voorstellend Christus en drie apostelen in de Hof van Olijven. Het reliëf is vermoedelijk afkomstig uit de middeleeuwse St. Martinuskerk en is door G.W. van Heukelum aan het Aartsbisschoppelijk Museum geschonken. Dit reliëf was ook eens onderdeel van een (helaas verdwenen) passie retabel

Ankeveen

-Ankeveense-Madonna-Nederrijns-ca.-1430.-Eikenhout-met-sporen-van-oude-polychromie-hoogte-130-cm.-Utrecht-Catharijneconvent-inv.-nr.-494

De Madonna uit Ankeveen is door de heer C.J. van Blarcum gevonden op de zolder van zijn boerenwoning, vlak bij het Regthuys. Algemeen wordt aangenomen dat de ‘Ankeveense Madonna’ oorspronkelijk afkomstig is uit de middeleeuwse Martinuskerk te Ankeveen. In 1931 schonk van Blarcum het beeld aan het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht (thans het Catharijneconvent). Ook dit beeld verkeerde in een zeer slechte staat. Het was gedeeltelijk verteerd, ondanks het feit dat het vele malen overgeschilderd was. De verflagen werden verwijderd en het beeld werd gerestaureerd. In 1993 is de Madonna opnieuw gerestaureerd, waarbij kleine delen van de oorspronkelijke polychromie, smaltblauw en rood, weer zichtbaar geworden zijn. Dit beeld kan gerekend worden tot de groep van de zogenoemde ‘Schöne Madonnen’.

Karakteristiek voor dit type is de elegante houding van Maria, die het naakte Kind meestal op de linkerarm draagt; het Kind of zijn moeder heeft een appel in de hand. De Ankeveense Madonna vertoont overeenkomsten met een Madonna uit Keulen en Qualburg. De datering rond 1430 is algemeen aanvaard. Over de plaats van ontstaan zijn de meningen verdeeld.

Baarn

In het Catharijneconvent bevindt zich ook een beeld van de Heilige Drievuldigheid of ‘Genadestoel’. Dit beeld is afkomstig uit Baarn en zou toebehoord hebben aan de middeleeuwse St. Nicolaaskerk (thans de Hervormde Pauluskerk). Sinds de reformatie heeft het waarschijnlijk in de schuilkerk aan de Zandvoortweg gestaan. Omstreeks 1860 heeft pastoor J.H. Nieuwenhuis het beeld aan het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht geschonken.

Baarn-Heilige-Drievuldigheid-Gelders-ca.-1460.-Eikenhout-hoogte-91-cm.-Utrecht-Catharijneconvent-inv.-nr.-266

‘Genadestoel’ is de benaming voor de afbeelding van God de Vader, die, gezeten op een troon, het kruis met het eraan genagelde lichaam van Christus voor de borst houdt. De Heilige Geest zweeft in de gedaante van een duif tussen de Vader en de Zoon in. Men spreekt hier van de ‘Vader-piëta’. De Zoon wijst met zijn rechterhand op de wond in zijn zijde, terwijl, in veel afbeeldingen, engelen met de lijdenswerktuigen de voorstelling omringen. De Heilige Geest zit op de linker- of rechterschouder van Christus of zweeft boven de voorstelling. In de beeldhouwkunst komt de ‘Genadestoel’ veelvuldig voor als devotiebeeld in kerk of huiskapel. Bij het beeld in het Catharijneconvent ontbreekt de duif. Het beeld zou in een Gelders atelier gemaakt moeten zijn, gezien de stijlkenmerken.

Hilversum

In de Oud-Katholieke St. Vituskerk te Hilversum bevindt zich een heel bijzonder beeld van Maria op de maansikkel. Het beeld is vermoedelijk afkomstig uit de sinds lang verdwenen middeleeuwse dorpskerk, een voorganger van de huidige kerk op de Kerkbrink. Tijdens de Reformatie is het beeld waarschijnlijk meegegaan naar de schuilkerk. Bij de scheiding van katholieken en oud-katholieken is het in bezit van de oud-katholieke kerk gekomen. In 1931 heeft Jan Eloy Brom het beeld van zijn verflagen ontdaan. Na een brand van in de kerk in 1958 is het nogmaals door de firma Brom te Utrecht gerestaureerd.

Hilversum-Oud-Katholieke-St.-Vituskerk.-Maria-met-Kind-op-de-maansikkel-Hollands-Utrechts-ca.-1480.-Eikenhout-hoogte-103-cm

Het beeld is iconografisch heel interessant vanwege de vele symbolen die hier gebruikt zijn. Het Kind pakt met zijn linkerhandje de sluier van zijn moeder: een speels gebaar dat het mens-zijn van Christus benadrukt. De rozenkrans om het lijfje van het Kind herinnert aan de vele Weesgegroeten die de mensen tot Maria hebben gericht en die zij als rozen aan een snoer aaneen reeg. Het Kind houdt de wereldbol in zijn rechterhand als teken van zijn heerschappij. Op feestdagen krijgen Maria en het Kind kronen van (Utrechts) zilver; deze dateren volgens een inscriptie uit 1681. Maria krijgt dan als ‘Koningin van hemel en aarde’ een moderne zilveren scepter in haar linkerhand. Zij staat op de maansikkel als verwijzing naar de Apocalyptische Vrouw, die met de zon bekleed is, de maan aan haar voeten heeft en rond haar hoofd een kroon draagt van twaalf sterren (Openb. 12:1).

Laren

Corpus-Noordnederlands-eind-15de-eeuw.-Eikenhout-met-sporen-van-polychromie-hoogte-ca.-100-cm.-Laren-St.-Jansbasiliek

In de St. Jansbasiliek te Laren hangt sinds 1991 een schitterend corpus, een christusbeeld. Dit heeft ook een merkwaardig verhaal te vertellen. Dit beeld is pas in 1991 bij toeval ontdekt door pastoor J.J.M. Vriend tijdens de restauratie van de kapel op het St. Janskerkhof. Een vreemd gegeven op zich. Deze kapel was in 1892 gebouwd als rustpunt voor het Heilig Sacrament tijdens de jaarlijkse St. Jansprocessie. Toen het corpus in het gras op een nieuwe bestemming lag te wachten heeft pastoor Vriend het eens goed bekeken: hij vermoedde dat het beeld iets bijzonders zou kunnen zijn en liet twee vakbekwame parochianen voorzichtig de vele lagen verf en witkalk verwijderen.

Er kwam een prachtig gesneden beeld te voorschijn met een bijzonder gave ‘huid’. Bij het verwijderen van de verflagen zijn groene en rode sporen van de oude polychromie zichtbaar geworden. Waarschijnlijk is het corpus altijd in Laren geweest en heeft het in de middeleeuwse kerk op het St. Janskerkhof (in 1586 afgebroken) gehangen of in het in 1521 gestichte kerkje in het dorp (de huidige Hervormde kerk). Daarna moet het via de schuilkerk in de ‘Waterstaatskerk’ zijn terecht gekomen. Deze kerk werd in 1882 verbouwd in neogotische stijl. Volgens pastoor Vriend was het corpus na deze verbouwing ‘over’ en werd het daarom verplaatst naar de in 1892 gebouwde open kapel op het St. Janskerkhof.

Een corpus als dit kan deel hebben uitgemaakt van een Calvariegroep op een triomfbalk, met aan Christus’ rechterzijde een treurende Maria en aan zijn linkerzijde Johannes de Evangelist. Het werk is van grote kwaliteit. De uitwaaierende slippen van de lendendoek zijn nog geheel intact.

Een verhaal weer van ander aard is in die oude Hervormde kerk te Laren. In 1954 is er tijdens de restauratie van de toren de een zwaar gehavend beeld van een heilige gevonden, vermoedelijk Johannes de Evangelist voorstellend. Het beeld deed dienst als vloerbalk. Het is eind 1960 gerestaureerd door Jac. Clavaux te Den Haag. Aan de onbeschadigde delen van het beeld is te zien dat het van uitstekende kwaliteit moet zijn geweest. Er zijn resten van de oorspronkelijke polychromie zichtbaar, op de mantel stukken van de witte grondering met daarover resten van rood, langs de randen van de mantel resten van goud en zwart, op het onderkleed resten van vergulding.

De kerk waar het beeld is gevonden werd in 1521 voor de katholieke eredienst gewijd. In 1581 kwam de kerk in het bezit van de hervormden. In 1616 werden de toren en de kerk gerestaureerd.

Het beeld zou daar nog in de opslag bewaard bij die gelegenheid als bruikbaar stuk hout als vloerbalk ‘misbruikt’ kunnen zijn. Thans heeft het weer een plaats gekregen in de kerk na een jarenlange verblijf in het Gemeentehuis van Laren.

Johannes-de-Evangelist-Gelders-15e-eeuw-eikenhout-met-resten-van-polychromie-hoogte-117-cm-Johanneskerk-Laren-foto-R.-Ooijkaas

toeval

Het is dus lang niet vanzelfsprekend dat al dit interessante kerkgoed uit de 15de eeuw in zijn natuurlijke habitat of in musea te bewonderen zijn. De hervorming heeft zijn sporen nagelaten. Hoewel de Beeldenstorm in 1566 onze streken voorbij is gegaan, is er na de alteraties in de jaren 1580′ wel sprake van gerichte acties de kerken van paapse superstities te bevrijden.

Een saillant feit is dus dat nú er meer eigen 15de-eeuws in onze streek is dan honderd geleden en toen meer was dan honderd jaar daarvoor.

Dat hier door de katholieken tegenacties zijn ondernomen, bewijst al het bovenstaande. Kerkelijke broederschappen kunnen hebben aangevoerd dat stukken niet aan de (geconfisqueerde) kerk maar aan hun broederschap toebehoorden, zoals mogelijk in Eemnes, Baarn of met het corpus in Laren gebeurd is. Ook kunnen kosters een belangrijke rol hebben gespeeld. Een deel van een toren laat zich in Soest niet uit zichzelf dichtmetselen. Er kunnen ook acties van mensen van goede wil op het laatste moment hebben afgespeeld. En dat is wellicht ook zo gegaan met de piëta van Blaricum.

het object

Toen de kerk na eeuwen verdwenen te zijn, de piëta terugkreeg, was het in de ogen van pastoor nog lang niet toonbaar. wij vernemen dat een oplapbeurt dringend nodig was. “De wijkende onderdelen moesten aaneengevoegd. Wat ontbrak werd bijgemaakt en alles verdween onder een dikke laag beschildering, als een mantel der liefde”.

pieta-blaricum-in-het-aartsbisschoppelijke-museum-de-Tijd-22-12-´38

“Zo bleef de situatie totdat veel later pastoor B. Jongerius, in 1936, naar Utrecht toog om een beroep te doen op de deskundigheid van de toenmalige conservator van het Aartsbisschoppelijk Museum, Jan Eloy Brom. Deze begon met de verwijdering van de verflaag en stond toen voor een ruïne. De losse brokken moesten opnieuw worden samengevoegd, nieuwe aanvullingen volgden, maar nu wel van een beter gehalte en tevens werd hier en daar wel eens wat bijgesneden. De vernieuwing is vooral te vinden aan de sluier, midden boven Maria’s hoofd, de middengedeelten van Christus’ armen, aan zijn middenrif en voeten.

vervangen voeten

Daaruit valt dus op te maken dat de groep in het midden verticaal van boven tot onder, diepe scheuren en kloven moet hebben vertoond. Voorts zal Maria’s gelaat zijn bijgewerkt. Dat alles was nodig om verregaand verval tegen te gaan en een acceptabel uiterlijk tot stand te brengen.

Ondanks schending, aanvulling en restauratie is er nog veel van het 15e eeuws karakter behouden gebleven, zowel in opbouw als in détail. De groep heeft een gesloten vorm, niet geheel losgekomen van het eiken blok, waar het uit werd gesneden. Opvallend is de kleine gestalte van Christus en de deels horizontale houding. Om die reden valt er te denken aan een datering omstreeks 1460 of heel kort daarna. De gebondenheid aan het blok doet een bakermat in het Hollandse vermoeden.

Het is voor ons land een tamelijk vroege groep, hoewel in het Bonnefanten Museum in Maastricht een vroeg 15e eeuwse groep te vinden is, afkomstig uit Neer en in de kloostergang van de O.L. Vrouw in Tongeren zelfs een 14e eeuwse. Bij beiden zit Christrus rechtop. In Maastricht hebben we te maken met een zeker ’kindtype’ evenals in Blaricum. Enige invloed van de zogenaamde internationale stijl – de vloeiende omsluiering van Maria’s hoofd en de lichte herinnering aan de vroeg 15e eeuwse haarspeld plooien – is duidelijk waar te nemen. Natuurlijk ontbrak oorspronkelijk de polychromie niet. Want zonder deze was een beeldhouwwerk in de middeleeuwen niet af. In dit geval moeten wij denken aan wit voor de mantel en sluier en blauw voor het gewaad van Maria; vleeskleur voor het gelaat van Christus en Maria, haar handen en het lichaam van haar zoon. Zijn haren waren mat verguld en zijn lendendoek zal wit geweest zijn. Tenslotte is de gepunte schoen van Maria’s linker voet nog een bewijs ten overvloede voor een datering in de 15e eeuw.

vervangen armstuk

Onze Piëta is de meest compacte van de vier soortgelijke voorstellingen in de omgeving (Utrecht en Noord-Holland).

De bewening in Hamersveld staat het dichtste bij, in gelijke houding van de armen van Christus en de linkerhand van Maria, maar het maatverschil is groot: In Blaricum bedraagt de hoogte 91 cm. en in Hamersveld slechts 40 cm. Het laatst genoemde beeld is veel ouder, omstreeks 1430-’40, want het valt nog binnen de internationale stijl met zijn haarspeld plooien en soepele draperie. De Piëta’s van Eemnes Binnen en Hoorn wijken meer af. In Hoorn wordt het ’volwassen’ lichaam van Christus enigszins door Maria opgericht. Maar de houding van Christus’ armen en de linkerhand van Maria is gelijk aan die van Blaricum en Hamersveld. In Eemnes is de groep losser van vorm. Christus’ lichaam vertoont de neiging om van Maria’s schoot af te glijden. De Hoornse Piëta ontstond tegen het einde der 15e eeuw en de Eemnesser groep in het begin der 16e eeuw.”

Aldus is de piëta uit Blaricum ondanks zijn schade een zeer belangrijk kunsthistorisch monument van nationale allure.

Verder vernemen we “Het lichaam van Christus is bij het Blaricumse beeld relatief klein weergegeven. Dit iconografische gegeven komt voort uit mystieke gedachtegangen uit de veertiende eeuw. Maria zou vanaf het begin geweten hebben van de kruisdood van haar kind. We zien als het ware een jonge moeder met op haar schoot haar zoon, wiens dood zij voorziet. Het beeld kan vanwege de vloeiende draperieën nog tot de invloedssfeer van de ‘Weicher Stil’ gerekend worden.”

Vaak is er enig aandacht aan het beeld geschonken, onder andere in ‘De Drost’ januari 1968, ‘Hei en Wei’ april 1971, ‘Tussen Vecht en Eem’ mei 1985, in het boek ‘Dorps Herinneringen’ van Jan Rigter en wellicht nog meer. Belangrijk was de publicatie met ‘compleet’ verhaal over de heiligenbeelden uit het Gooi in het ‘Bulletin van de Stichting Oude Hollandse Kerken’ van 1995 van de hand van Agnes de Rijk uit Laren. Deze is overgenomen in ‘Deelgenoot’, het blaadje van de historische vereniging van Blaricum.

maasbode 28 mei 1954

Na de grote restauratie van 1936 is het beeld tentoongesteld in het in het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht (thans het Catharijneconvent). In 1954 was een belangrijke tentoonstelling in Concordia te Bussum was een overzicht werd gegeven van de aloude kerkschatten tussen Vecht en Eem, waar de piëta niet mocht ontbreken.

de vinder

Hendrik Puyk (1813-1891) is de vinder geweest. Helaas hebben wij geen bidprentje van hem kunnen traceren. Wij hebben geen afbeelding van hem. Maar het klassieke beeld van de vrome maar laaggeletterde en primitieve Erfgooier die in een plaggenhut achter wit gepleisterde muren zijn tijd doorbracht, zo er iets van zou kloppen, is beslist niet van toepassing op Hendrik.

De boerderij waar Hendrik woonde, Langeweg 9 hoort bij de oudste stenen huizen van het dorp. Naar verluid is het in eerste aanleg uit 1620. Of zijn familie deze gebouwd heeft en tot dan in was blijven wonen en werken, is niet duidelijk aan te tonen maar ook niet onwaarschijnlijk.

Zijn achterkleindochter woonde er tot voor kort. Bets ter Weijden- Rigter (geboren op 27 februari 1939) en Wim ter Weijden (2 mei 1940 – 25 juli 2023) zijn getrouwd op 8 augustus 1968 waarna ze zijn gaan wonen in het ouderlijk huis aan de Langeweg. Haar ouders waren Hendrik Rigter en Marie Heerschop. Hendrik Rigter was niet meer werkzaam in het boerenbedrijf maar was adjunct-directeur van de melkfabriek. De laatste werkzame landbouwer van de boerderij was Hendrik die gehuwd was met Marretje de Jong.

Inmiddels is het een luxe landhuis. Wel is er weer een hooiberg geplaatst. Met een woonoppervlakte van 580 m2 en een perceeloppervlakte van 1.955 m2 gelegen in de buurt Blaricum-Dorp zijn er maar weinigen die het zich nog zouden kunnen permitteren. De laatste WOZ-waarde van Langeweg 9 is 2.502.000 euro en volgens de internet makelaar heeft het een realistische woningwaarde tussen € 3.162.000 – 3.494.000. Het is maar dat u het weet.

Museum Catharijneconvent, Utrecht ABM v70_1, foto Ruben de Heer

Bovendien is de piëta niet het enige stuk van cultuurhistorische waarde dat hier vanuit geschonken is. Een beddenplank voorkomt dat de slapende uit de hoge bedstede valt. Waar menig protestantse spreuk een ernstig vermaning betreft, zien we hier iets terug van wat we het rijke roomse leven zouden kunnen noemen. Op deze plank (Objectnummer ABM v70) is een eenvoudige voorstelling van de Emmaüsgangers te zien. Twee leerlingen van Jezus gaan kort na diens kruisiging en opstanding druk pratend op weg van Jeruzalem naar het dorp Emmaüs. Terwijl zij spreken komt Jezus zelf naar hen toe en loopt met hen mee. Hij wil verder reizen maar zij dringen aan met de woorden: “Blijft bij ons want het wordt avond” (Lucas 24). Deze plank is door Hendrik Rigter in 1955 in permanente bruikleen gegeven aan het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht, opgegaan in Museum Catharijneconvent. Met die eenvoudige maar veelzeggende woorden stapte de boer uit Blaricum elke avond zijn bedstede in.

Museum Catharijneconvent, Utrecht ABM v70_2, foto Ruben de Heer

In de collectie van het Goois Museum bevindt zich een soortgelijke plank met identieke beschildering, met nr. 150061, afkomstig uit Laren, waarbij het handvat aan de bovenzijde nog aanwezig is, maar waarbij de beschildering meer gesleten is dan bij dit exemplaar.

Afmetingen zijn hoogte: 17.0 cm en breedte: 125.0 cm. Zij zijn vervaardigd uit lindehout en worden gedateerd ergens rond 1740 – 1760 en worden gerekend tot de Gooise volkskunst. Het Blaricummer exemplaar was te zien op de tentoonstelling ‘Thuis in de Bijbel : oude meesters, grote verhalen geschreven’ te Utrecht in 2014 en is in enkele publicaties genoemd.

overlijdensregister voor Hendrik Puijk

Laat zo’n plankje, bij gebrek aan een afbeelding, onze Hendrik een beetje schilderen. Ver van een simpele keuter was hij één van de goede lieden met een sociaal leven. Hij ontving visite. Natuurlijk was er contact met pastoor. en als deze langskwam heeft die natuurlijk het beeld op een ereplaats in de woonkamer gezien. Niet zomaar zal Hendrik zijn schat uit handen hebben gegeven. Maar met een beroep op het morele appel zal de boer met de pastoor het eens zijn geworden het wondere beeld voor allen in de kerk beschikbaar te maken. En de zelfbewuste boer heeft het geschonken aan de kerk. Geestelijke waarde laat zich tenslotte niet in guldens uitdrukken.

de legende

Rond de vondst van het object doen uiteenlopende verhalen de ronde. Het is misschien ook niet verwonderlijk dat er rond zo’n wonderbaarlijk object een eigen legende vormt. Het zou in de 18de eeuw of in het midden van de 19de eeuw, rond 1850 gevonden zijn bij het verleggen van de koedijk of bij het ploegen op gestuit. Gevonden op de koedijk of op de grens met Huizen of misschien op de Klaaskampen in Laren. Dan gaat er nog het gerucht rond dat het beeld oorspronkelijk in Huizen afkomstig was.

De vinder lijkt wel vast te staan. daarmee kunnen we ook de datum van de vondst inderdaad rond 1850 plaatsen. Toen Hendrik het beeld vond en prominent in zijn huis opstelde, moest dat in zo’n kleine dorp als een vuur rondgaan. De pastoor moet er ook snel genoeg van gehoord hebben en naar het wonderbaarlijke, aan de aarde onttrokken beeld gaan kijken.

RK-Vituskerk-van-Blaricum

Toch is het precieze jaar niet bekend, 1848 of 1852, wie weet. Ook de translatie van het beeld, het plechtig binnenbrengen in het kerkgebouw is niet voor ons vastgelegd, althans nog niet boven water gekomen. Het is allemaal niet in de krant gekomen. Voor zover Hendrik of de pastoor, of iemand die het zelf had meegemaakt er iets over hebben opgeschreven, het lijkt ons niet overgeleverd. Dit terwijl wonderbaarlijke vondsten toch niet elk jaar voorkwamen en in de 19de eeuw al de meeste mensen iets konden schrijven. Wellicht komt ooit nog enig nader informatie boven.

Het is ook onduidelijk waarom het beeld uit Huizen afkomstig zou zijn. Onmogelijk is het zeker niet maar waar dit verhaal vandaan komt, vooral door wie en wanneer dit voor het eerst is verteld, is onbekend. Als er nog vóór de vondst zo’n gerucht reeds bestond, zou dat heel interessant zijn. Wellicht is deze hypothese gekoppeld aan het vinden ‘op de grens met Huizen’. Een van de weinige onderzoekers die hierop is ingegaan, is Anton Kos. Hij acht het waarschijnlijker dat het beeld uit Blaricum afkomstig is, waar in de 16de eeuw een Onze Lieve Vrouwe Broederschap bekend is en uit Huizen dit niet bekend is. Dat is een goed punt. Hoewel we niet voor zeker kunnen aannemen dat er nooit OLV-Broerderschap was in Huizen. En er moeten rond 1500 in heel veel kerken piëta’s zijn geweest. Waarom dan niet in Huizen? Beide dorpen schijnen in de 16de eeuw trouw katholiek geweest te zijn. In Huizen was de pastoor zeer geliefd en toen deze overging naar de hervorming, heeft de bevolking hem en masse gevolgd. In Blaricum bleef in het algemeen men de oude richting trouw. Iets later blijkt is de kerk in Huizen in desolate toestand en heeft men geen dominee. Het kan dus uit Huizen maar ook uit Blaricum afkomstig zijn. Eemnes lijkt iets minder waarschijnlijk omdat ze daar hun piëta immers nog hebben.

Waar moet dat beeld gevonden zijn? Ongetwijfeld op land in bezit, in gebruik of onder verantwoordelijkheid van Hendrik Puijk. Maar waar? De Klaas Kampen in Laren lijkt niet voor de hand te liggen. Deze waren een deel van de oude brink van Laren. Het oude raadhuis stond daar. In de drukte midden in het dorp ga je niet zo snel iets verstoppen. Het is daar ook nauwelijks geheim te houden. Dus het is mogelijk dat Hendrik dáár land in gebruik had hoewel de kampen naar de Laarder bloemist Klaas Willard genoemd zijn, een tijdgenoot. Maar dat het beeld daar gevonden is, lijkt heel onwaarschijnlijk.

De Blaricummer koedijk kruiste de Huizer koedijk ten noorden van Blaricum op de grote Gooise weide. Weliswaar niet helemaal op de grens met Huizen maar ongeveer wel die richting uit. Van het verplaatsen van de Blaricummer koedijk is niets bekend en is ook niet waarschijnlijk. Maar..

.

Een dijk had oorspronkelijk een breder betekenis dan er tegenwoordig aan wordt toegekend. Dijken waren vaak eigenlijk gewoon wegen. Ze moesten wel tegen slecht weer voorzien zijn bijvoorbeeld door greppels. In ’t Gooi kenden we ook engdijkjes, wallen met beplanting erop, om beesten op de heide uit de engen te weren. De naam Koedijk is tot nu toe bewaard gebleven in onder andere Huizen, Bussum en Blaricum.

schouwboek-Huizer-koedijk

In het archief in Naarden is een schouwboek uit de vermeende tijd van de vondst van het beeld, van de Huizer Koedijk met aantekening voorin naar Lustigh. Het volgende is genoteerd. Op 1 mei 1637 besluit bestuur van Huizen tot aanleg en hierna onderhoud van een nieuw koedijk met toestemming van Naarden, Laren en Blaricum, tevens toestemming van de inwoners aan de oostzijde van dat dorp om bij de Erfgooiers paarden en koeien op de Gemeente gronden te brengen. De verhoefslaging wordt dan geregeld en in 1695 en 1707 aangepast. Er zijn hele en halve slagen. In 1710 besluit men dat ieder verhoefslaagde een paal of steen op de voorzijde van zijn stuk moet leggen met een boete van 5 stuivers bij nalatigheid.

Op 12 april 1855 hebben de meentmeesters met toestemming van B&W besloten eigen genummerde paaltjes te plaatsen. Op de topografische kaart mogen we de noordelijke weg (roze) lopend naar het terrein het Slot aan de Gooiersgracht, de Huizerweg boven Blaricum, met het laatste deel van de Huizer Koedijk gelijkstellen. De Gooise Weide bevond zich ten noorden van Blaricum waar in het open veld gerechtigden hun koeien en paarden vrij mochten laten grazen.

Als we Lustigh mogen geloven, bestond de weg nog niet ten tijde van de alteraties in Huizen en Blaricum. Dus deze valt als mogelijke vondstplaats dan eigenlijk af. Hendrik Puijk wordt ook niet genoemd onder de Huizer verhoefslaagden.

afschrift resolutie 1787 betreffende de Blaricummer Koedijk en Slotweg

In een afschrift in Naarden komen we iets te weten over de Blaricummer Koedijk (blauw). Op 24 oktober 1797 heeft de vergadering van Stad & Lande van Gooiland dat gecommitteerden van Laren en Blaricum een algemene schouw zullen houden over de sloten langs de Gooise weide genaamd de Slotvenen, sloten zullen op 7 voeten wijdte worden gebracht, en onderhouden op een behoorlijke diepte.

Afsteking van de slootkanten zullen aan wederzijden moeten geschieden. De sloten van de hofstede genaamd het Slot (Ruysdael) zullen mede op gewone wijdte onderhouden worden. Alsmede de schouw over de Koedijk wordt opgedragen, van de Laarder Koedijk tot aan de Gooiersgracht en zullen de eigenaars of gebruikers van bovengemelde landen bij nalatigheid telkens verbeuren 6 stuivers.

Op de topografische kaart van 1873 is deze weg duidelijk herkenbaar. De oude Koedijk liep vanuit Laren over de huidige Melkweg over een stukje Eemnesserweg, het Fransepad en de Burgemeester le Coultedreef. De moderne straat de Koedijk (rood) sluit aan op de echte koedijk tegenover een andere straat, het Klaphek. Aardig bedacht hoewel slechts lateraal historisch. Op de kaart is de plaats van Puijks boerderij in groen aangegeven.

Ten oosten van de Koedijk liep min of meer parallel een eenvoudige brede weg zonder poespas, de Schapendrift. Zo hadden de onderlinge typen vervoer hun eigen route. Niet exclusief voor die beesten, wel wist je ze dáár te kunnen treffen, waardoor je niet in eens talloze kuddes voor je deur of op het dorpsplein onverwacht hoefde te aantreffen.

In het naar behoren afsteken van de slootkanten als eigenaar/gebruiker van de Gooise Weide zal Hendrik Puijk iets hebben zien uitsteken. Dit lijkt het meest waarschijnlijk Het beeld zelf of mogelijk iets van een zeildoek dat het beeld tegen de inwerking van oppervlakte water heeft kunnen beschermen. Dat een dijk afwatert is vanzelfsprekend maar normaal zou regen en vorst zo’n object meer schade hebben toegebracht in tweeënhalve eeuw onder de grond. Maar ja, wonderen zijn de wereld niet uit..

feedback

yjk