OvdM januari 2022

de Amersfoortse Kei

Naar aanleiding van ons stukje over de steen van het Pinetum refereerden wij december jongstleden aan de bekendste aller stenen, de keizer onder de stenen, de Amersfoortse Kei. Een stukje cultuurgeschiedenis, een folkloristisch fenomeen mag deze ook als stukje archeologie beschouwd worden. En dat weer niet omdat het, hoewel nooit echt vergeten toch ruim twee eeuwen begraven en verloren was maar vooral omdat het een bewerkt steen is.

Zuster

Wel begeven wij ons hiervoor op het gebied van onze zuster, de afdeling Vallei & Eem. Het moet niet overkomen als een poging uw steen te kapen. Wij bewonderen uw patrimonium en spreken het grootste respect uit voor uw inspanningen. Wel denken wij in ons platinajubileum jaar met enig nostalgie terug aan een periode waarin wij nog één waren, tijdens onze eerste twee lustra. Wij hebben tezamen de gouden feest van de ontgraving van uw Kei gevierd in 1953. Wij hebben ons zuster lief.

Het dient derhalve vooral opgevat te worden als een ode aan uw steen en aan uw archeologie. Dat het zusterschap ons moge sterken. Een zeer mooie steen hebben jullie. Maar ook wij hebben sinds kort een mooie steen. Niet een gelijke. Die van jullie is onvergelijkbaar. Maar die van ons ook & gezien wij er nog zo weinig van begrijpen, is aandacht voor grote bewerkte stenen voor ons van belang. Aandacht voor jullie steen is ook goed voor ons en hopelijk dus ook voor jullie. Dus met zusterlijke Naerdincklantse groet, hierbij onze ode aan jullie steen.

Zwerver

Alle zwervers hebben al een hele geschiedenis achter de rug voordat zij uit hun moedergesteente zijn weggerukt. Onze beide stenen delen dat zij tijdens het grote landijs tot zo’n 126.000 jaar uit het hoge noorden hiernaartoe zijn gelift. Het schijnt dat de Amersfoortse Kei oorspronkelijk uit Zweden komt. Hij is gemeten en gewogen. Een blok graniet van hoogte 2 meter, omtrek 5,25 meter en een gewicht van 7157 kilo. In tegenstelling tot onze steen op de Pinetum Blijdestein, die een geheel beeldhouwwerk is, is de Amersfoortse Kei op vier discrete plaatsen voorzien van tekens. Kort door de bocht zou je kunnen spreken van (vermoedelijk) middeleeuwse graffiti. Anders dan zoveel moderne, snel met een spuitbus aangebrachte tags, heeft het aanbrengen ervan op dit harde materiaal wel enig fysieke inspanning gekost, zoals ook het geval is met de steen op het Pinetum.

De geschiedenis van de kei zal altijd verbonden blijven met die van Everardus Meyster, ongetwijfeld één van de meest kleurrijke figuren uit de Nederlandse gouden eeuw. Hij was de grote bedenker van de intocht van de steen. Hij startte de mythe, kreeg en krijgt nog immer gelijk hoe goed idee het wel niet was, voorzag alles van toeters en bellen en verzorgde zelf zijn propaganda. Hij was niet te stuiten.

Oorspronkelijke Plaats.

Over de precieze plaats waar die steen is opgehaald heerst twijfel. Het was geen geheim, de Soesterberg en de weg van Utrecht naar Amersfoort worden genoemd maar op de plaats waar die is weggehaald is geen plaquette of iets geplaatst, althans niet vermeldt of teruggevonden. Er gingen dus namelijk meer wegen tussen Utrecht en Amersfoort en de Soesterberg is een beetje ruim begrip.

De vraag is dusdanig pregnant omdat de vraag nog wel eens gerezen is of de steen in een vorig leven nog wellicht een functie heeft gehad. Dit zou van belang kunnen zijn in verband met de ontsluiting van de codes erop voorkomend. Was de Amersfoortse Kei bijvoorbeeld ooit een grenssteen?

Dit zou natuurlijk goed kunnen. Meerdere stenen zijn benut om tot een stabiel, moeilijk te vermurwen grensaanduiding te dienen. Of werd de grens erop getrokken, of de steen met enig moeite ernaartoe gebracht.

Everard Meyster bracht zijn laatste dagen door in zijn huis, toen nog buiten Utrecht, het Oog in Al. In 1918 dwaalt daar nog een dolende geest rond. Dat gebeurt in de vorm van een blauwe broek, zonder lijf of benen, want dat blijkt volgens deskundigen de straf te zijn voor iemand die ongeoorloofd een grenssteen verplaatst. “De jonker is aan deze kant van gene zijde dan ook gesignaleerd in zijn oude tuinmanswoning en wel in de gedaante van zijn broek. De kinderen van de Groenopzichter zagen hem het eerst:
“Mamma, er loopt een broek door de kelder.”
“Ach, ongeremde kinderfantasie” dacht ze. Maar later zag ze zelf inderdaad een losse, lege broek door de kelder lopen en al lopend verdwijnen in de muur. De heer des huizes vroeg na enig beraad de bekende paragnost Leo Pannekoek om de zaak te onderzoeken. Pannekoek kwam en, verdomd, hij voelde inderdaad enige ‘aanwezigheid’ in de kelder. Hij vroeg eens door over de broek die er was gesignaleerd. Het bleek een typisch eind zeventiende-eeuwse broek te zijn.
“En waar is die broek precies verdwenen?” Paragnost Pannekoek raadde aan wat stenen uit de keldermuur te breken en zo werd een nog onbekende, lege ruimte ontdekt, zonder broek. Ook is waargenomen dat in het torenkamertje van een oud huis aan de overkant van de Leidse Vaart soms midden in de nacht een kaars brandt. Een jonggestorven geliefde van de broek van Everard Meyster zou daar gewoond hebben.” U kunt het verhaal lezen bij Commissie De Meisjes.

In Barnevelds krant 4-6-2011 pagina 23 leren wij nog iets nader over de broek: “In het landgoed van ‘Oog in Al’, waar Everard Meyster is gestorven, wordt verteld dat hij daar nog rondzwerft als spook. Vreemd genoeg spookt hij niet in de vorm van een mens of een witte gedaante, maar als een broek! Dit zou kunnen betekenen dat hij in de folklore gezien werd als ‘grensverzetter’. Dit zijn mensen die tijdens hun leven stiekem het paaltje of de steen hebben verzet die de grens tussen twee gebieden aangaf. Deze misdadigers konden geen rust vinden in het graf en moesten – meestal in de vorm van een vlam – ronddolen. Soms droegen ze als straf een gloeiende steen op hun rug al kermende en jankende: waar moet ik hem laten? Pas als iemand dan antwoordde en zei ‘Leg hem neer waar je hem vandaan hebt!’, kon de geest de steen terug leggen op zijn plaats en rust vinden. Deze geest werd (blauw)broek genoemd en dat is logisch, want kijk maar naar het blauwe schijnsel van een kaarsvlam; deze heeft de vorm van een broek!”

Over gene zijde zijn wij niet bevoegd te oordelen. Wel kunnen wij ons misschien iets bij voorstellen dat bij een grenssteen afgevaardigden van verschillende zijden van die grens hun symbolen plaatsten. Niet dat wij hiervoor direct een voorbeeld bij handen hebben. Bij unieke stenen heb je dat. Het zou in elk geval een belangrijk deel van het verhaal zijn.

Een ander idee is dat de steen bij rechtspleging een rol had. Dit sluit een functie als grenssteen overigens niet uit. Jacques R.W. Sinninghe vertelt in dagblad De Stem op 5 december 1953 onder andere over landgoed de Blauwe Kei bij Breda. De naam “Blauwe Kei” wijst erop, volgens de bekende folklorist dat hier zo’n gerechtssteen lag. “Zo’n oude grenssteen doet nog steeds dienst op de internationale grens Nederland-België. Het is de Blauwe Kei waar zeven gemeenten samenkomen: Bergeik, Eersel en Luiksgestel in Nederland en Lommel, Moll, Desschel en Postel in België. “

Deze steen heeft aan beide zijden van de grens diverse benoemingen als wijk, straat, theater en verschillende verenigingen. Er ontbreken echter bewijsplaatsen voor de steen als gerechtsplaats. De steen zelf is inmiddels weer tot de archeologie toegetreden. Dit zegt Wikipedia: “Blauwe Kei ontleent haar naam aan een grote blauwe leisteen die door de Maas zou zijn aangevoerd in de loop der ijstijden, toen rotsblokken uit het zuiden werden meegesleurd door een machtige stroom van gletsjers en smeltwater. Deze steen heeft als grenssteen tussen Mol en Postel gediend (dus niet precies waar Blauwe Kei [bedoeld is het plaatsje ontstaan na het graven van het kanaal Bocholt-Herentals, en nu valt onder het gehucht Lommel; yjk] en zou bij verbredingswerken van het kanaal in 1926 onder opgespoten zand terechtgekomen zijn. De Geografische Dienst van België heeft zonder succes getracht deze steen terug te vinden.”

Hoewel het voor de lapidaire stelling aan bewijs ontbreekt, moet het wel als mogelijk geacht worden dat die Brabantse steen of de onze een functie in het bestuur heeft gehad. Die mogelijkheid zou in elk geval in overweging genomen moeten worden wanneer iemand het wil wagen de mysterieuze tekens op de steen te interpreteren.

Bij de uiteenzetting over waar onze steen oorspronkelijk gestaan zou hebben maken wij gaarne gebruik van een kaartje van de geschouwde gerechtsgrenzen uit ongeveer 1310 van Soest uit ‘Soest, Hees en De Birkt’ van Hilhorst en Hilhorst uit 2001. Hierbij het volgende aangetekend. Juist op het oostelijk gedeelte van de kaart bevinden zich enkele anachronismen voor wat de grenzen betreft. Men is bij de precieze uitwerking van de lijnen hier teruggevallen op de later actuele gemeentegrenzen. Evident is de C, die rekening houdt met de ‘nieuwe’ weg Utrecht Amersfoort in 1648 door Jacob van Campen uitgezet. Daar kon men in 1310 nog geen notie van hebben. We mogen aldaar een rechte lijn voor juister houden. Ook ten aanzien van lijn B, bij de Birkt kunnen we vermoeden dat de kleine verspringingen, die ook niet in de grensomschrijving voorkomen, van latere datum zijn. Vermoedelijk is De Birkt in de late middeleeuwen ietwat uitgebuikt. De eindpunten van die lijnen, de kruispunten lijken echter precies met de omschrijving overeen te komen. Ook dient vermeldt te worden dat rond 1600 het gerecht van Soest het gebied waar zij gebruiksrechten op had, nog een stuk groter opgaf. In het zuidoosten trokken ze de lijn door naar de plaats van Willem Amelskruis, tegenwoordig ver in de gemeente Woudenberg te zoeken.

oorspronkelijke kaart Hilhorst & Hilhorst 2001 bewerking yjk

Soest in 1310

Voor de helderheid volgt eerst de tekst van de beschrijving van de grens 1310, overgeleverd in een afschrift uit 1325. Voor ons verhaal zijn slechts van belang de tweede tot en met vijfde omschrijving.

Van Blaucolc

op an Berkerder Weteringhe toe,

– daer Everaeds gherechte van Stoutenberch keert,

Voert an Zoys stapel

– daer heren Zweders gherechte van Apcoude keert,

Voert an Scotelreberch

– daer de biscops gherechte keert,

Voert tusschen

– de Hoenrecamp ende

– den ouden wech

– – daer die heerscap van Loesden ende

– – van Hese sceyt,

Voert omme Wareberc

tot aen den groenen wech

– – die by Rustelberghe neder gaet ende

van Overheze

toe grote mere,

Voert over die nye graft

ane die Ridder vene

tote an des proests gherechte van Sente Jan bider Vuerse ende

tote an den slote

– daer die sceydinghe gaet tusschen

– – Zoys en de

– – Baerne,

Ende voert over die Eme

– Zoysbroec ende

– Zoysmaet ende

– – Baerne weert

– – also verre alse der bure waerscaep gaet

Ende Zeisterover

– also vele alse uut Heze roert

Ende den tiende in der Oelt tusschen

– die nye graft ende

– sceydinghe

– – van Zoys ende

– – van Baerne

mogelijke plaatsen

1) Wanneer even het internet geraadpleegd wordt naar de oorspronkelijke plaats van de kei, wordt daar stellig beweerd: “In 1661 werd een grote kei gevonden ter hoogte van het huidig restaurant Spitsheuvel (toen pisheuvel of waterheuvel genaamd)” ( Utrechtseweg 254 Amersfoort).

Copy/Paste heeft tot gevolg dat een goed gepubliceerde bewering met de snelheid van het licht verspreidt wordt. Vroeger moest dat door professoren in gedrukte boeken allemaal gebeuren. Dat had meer tijd nodig. Geen van beide informatiesystemen is een garantie voor een sluitend wetenschappelijk oordeel. Maar tegenwoordig kan het zeer ras gaan.

Pisheuvel was de naam, niet echt geschikt voor een hedendaags restaurant. Omdat hier zich een waterkolk bevond dat gevoed werd door water vanaf de Soesterberg. Het sijpelde ernaartoe. De grote berg piste hier dus als het ware.

Deze Pisheuvel komt overeen met de Scotelreberg in de omschrijving uit 1310. Verwijst Schotelberg naar de kolk waarin het vocht werd opgevangen? Wie weet? Het zou een oud ontmoetingsplaats zijn van lokale herders. Dat is zeer goed mogelijk. Misschien kan in deze herders de makers van die tekens schuilgaan? In elk geval betreft het hier de grens. Van Soest met Amersfoort en het Bisschopsgerecht, dat zal dus Leusden zijn. Een mooi plaats voor een grenssteen.

Weliswaar zou een plaats aan de weg voor het hotel enkele tientallen meters van de grenspunt afwijken, op een kale berg kan in 1661 die steen opgevallen zijn als aan die nieuwe weg van Jacob van Campen. Het lijkt namelijk boven twijfel dat de steen op de weg tussen Amersfoort en Utrecht is weggehaald. Iets waar de lokale horeca trots op mag zijn.

Echter, het lijkt toch ook vast te staan dat de steen oorspronkelijk aan de Soesterberg stond, op het kaartje in rood aangegeven. Dit lijkt toch moeilijk te rijmen met de Spitsheuvel, als die zich zo wil laten vernoemen tegenwoordig. Hij ligt eigenlijk een berg te ver. Schotel-, Pis-, Water- of Spitsheuvel, het heeft vele namen gehad maar nooit Soesterberg.

Een bijkomend bedenking is dat er nooit hier een grote steen genoemd wordt. Dat kan niet uitsluiten dat die er nooit geweest is, stenen schijnen er genoeg te liggen, maar historisch is daar niets bekend. En als daar een grenssteen had gelegen, was die zeker bekend en benoemd geweest, zoals het volgende aannemelijk maakt.

2) De Zoys stapel in de omschrijving, op punt B-C op de kaart is zeer interessant. Deze is in onze cyclus even aan de orde geweest in De Soeststapel op De Vuursche & zijn Pendant Heuvel, al hebben mondige regionale historici, voor wat de Vuursche betreft, twijfels geuit bij de bij de archeologische afleiding ervan. Het blijkt daar dus een opgeworpen heuveltje te zijn.

Dat deze Zoys stapel een opgeworpen heuveltje was,is dus zeer goed mogelijk. Het kan zelfs een hunebed zijn geweest. Want in 1601 is hierover te lezen “leggende tusschen Assenderp ende Willem Daemss.’velt, daer die groote steen leyt, wezende een scheisteen” We hebben hier dus een grenssteen, in elk geval in 1601.

Deze steen lag ook niet zomaar op het land. Deze blijkt namelijk ook op de weg tussen Amersfoort en Utrecht te liggen. De oude weg, later nog lang bekend als het Heezer Spoor. Op het kaartje heb ik deze met de bruin aangegeven oost-west lopende lijn aangegeven. Ook is deze locatie meer ‘ontrent’ Soest, waar Meyster de kei zegt weggehaald te hebben, dan de Pisheuvel. Vandaag is deze steen verdwenen. Staat hij nu in Amersfoort?

We kunnen echter niet echt zeggen dat deze op, aan of aan de voet van de Soesterberg stond. Deze berg was waarschijnlijk in het vrij kale landschap te zien hiervandaan maar wel een eind verderop. Het heette hier de Vlasakkers. Achter Assendorp, Monikkenbos of Willem Daemsveld zouden de plaats topografisch kunnen duiden, Soesterberg niet. Dus als Everard Meyster ons hier niet in het ootje neemt, hetgeen ik niet uitsluit, zullen wij toch op zoek moeten naar een andere steen.

De plaats ligt tegenwoordig op de spoorbaan. Als de steen al niet verdwenen was, zal bij het aanleggen van de spoorlijn de steen weggeraakt zijn. Misschien ligt die ergens onder de grond verstopt en verloren.

vanuit het zuiden stijgt de berg hoog aan de horizon

3) Een hypothetisch plaats van interesse is waar het Heezer Spoor de lijn kruist met een lijn die waarschijnlijk al in 1310 geen functie meer had. Maar Hilhorst & Hilhorst hebben hem teruggevonden en niet zonder reden. In de vroege middeleeuwen moet Hees een klein agrarische nederzetting geweest zijn. Dit is naar wij aannemen verdwenen na voortdurend onderstuiving van de akkers met op drift geraakte zand. De mechanisme waarmee een nederzetting verdwijnt, kunnen wij slechts inschatten. Waarschijnlijk zijn een aantal rampzalige jaren achtereen genoeg om de meeste families te dwingen ergens anders het geluk te zoeken. Ecologische vluchtelingen.

Ooit zal dit dorp zijn eigen beslag op de wildernis hebben gehad, nodig om een eng-dorp te laten functioneren. In historische tijden is bekend dat Hees tezamen met het grotere Soest één gerecht gingen vormen. Toen later Hees zo goed als verdwenen was, schouwden de gerechtigden, het waarschap nog het gemeenschappelijke territorium. De gebruiksrechten op de wildernis was het verdedigen waard. Soest had waarschijnlijk ook haar deel van de Heezer vluchtelingen geaccommodeerd, dus bleef Hees onderdeel van het gerecht van Soest.

Later was het bestuur geconcentreerd rond de Soester kerk, kerkhof en gildeboom. Maar het is voor te stellen dat toen Hees nog enigszins iets voorstelde, de gemeenschappelijke zaak ergens halverwege de twee werd behandeld. H & H hebben een lijn gevonden die de twee nog onderling scheidde. Op een plaats die als aan de voet van de Soesterberg kan worden geduid kruist deze grens het Heezer Spoor. Als daar een steen zou staan, was dat een logische plaats naar middeleeuwse gewoonte in de open lucht gezamenlijk ‘waar te spreken’. Wellicht zou zelfs de grens getrokken zijn over zo’n steen.

Deze plaats is echter ook door moderne vergravingen om wille van de trein verstoord. Er is ook niets overgebleven in het landschap dat hierop wijst, nog is historisch daar iets van bekend. Het is ook maar de vraag in hoeverre men later nog bewust was van een oorspronkelijk eigen gerecht van Hees en van de oude grens hiermee.

hoogtekaart omgeving grafveld onder de Soesterberg

4) Er bestaat een kaart van de omgeving uit 1594, getekend alsof vanaf de grote toren van Amersfoort bekeken, dus naar het zuiden toe, waarvan in 1888 door de heer Oort een betrouwbare kopie is gemaakt. Hierop staat het Heezer Spoor als voetpad aangegeven. De ons ter plaatse resterende karrensporenbundels duiden dat hier toch vele karren en wagens deze route gebruikt hebben.

Dat hier in 1594 sprake is van een voetpad kan twee dingen betekenen. Deze sluiten elkaar niet uit. Of er was een andere ‘wagen’weg, of het Heezer Spoor kende twee tracés, een voetpad en een wagenweg. Een wagenweg moest natuurlijk geschikt gehouden worden voor wagenverkeer. Een voetpad had dat onderhoud niet nodig.

Karren en wagens konden oorspronkelijk op de schrale heide meer of minder vrijelijk hun eigen spoor vinden door het veld. In de nabije omgeving bevindt zich een neolithische grafveld, van acht heuvels, op het kaartje blauw aangegeven, waar later bijzettingen zijn gedaan. Het valt op dat de ‘christelijke’ karrensporen met dit veld nog altijd rekening hielden. Ook de plaatselijke naam, De Bergjes, geeft blijk dat men hiervan bewust was.

Vlakbij de acht tumuli bevindt zich een merkwaardig omgreppeling, iets tussen een vierkant en ruit, op het hoogtekaartje van het terrein met een ster aangegeven. Kan hier ooit door die van Hees met die van Soest bijeengekomen zijn? Ook deze plaats lag ergens mooi tussen Hees en Soest in. Het heeft wel de grote van een vergaderplaats, maar het ontbreekt aan de te vermoeden kuil en omringende wal. Je loopt het nu zo voorbij. Toch is het wel een opvallend ding om op de hoogtekaart terug te vinden. Een vergaderplaats zal ooit met bomen of bossage van de rest van de wereld zijn afgescheiden. Daar hoorde dan eigenlijk wel een uitgegraven kuil bij waarmee een laag walletje werd opgeworpen.

Maar als er bijvoorbeeld een grote steen sinds mensenheugenis, nabij de oude grafheuvels stond, was dat wellicht al bijzonder genoeg dat een eenvoudig omgreppeling, met eventuele bomenrij kon volstaan. De plek voldoet aan alle voorwaarden de steen hier te zoeken, echter hier is historisch echter absoluut niets van bekend. Dat hoeft ook niet, in een tijd dat ieder met het oor getuigenis van het besprokene aflegde, gebeurde alles mondeling.

Plaatselijk wordt tegenwoordig voor de gehele Soesterberg wel de naam de Stompert gebruikt. Op de kaart van 1594 wordt het rechter, westelijke deel van die berg aangeduid met Stonp. Het linker, oostelijk deel van de berg heet hier Waelberch. Nu doorsnijdt de van Weerden Poelmanweg de berg vrij westelijk. Hierdoor is daar slechts nog een Stompje. Landschappelijk is een weggetje vanaf het Heezer Spoor, door ‘het gat’ van de berg (op het kaartje de bruine zuidwestwaarts lopende weg) naar het Hoenderkamp waarschijnlijk waarschijnlijk de oorspronkelijke verdeler. Links de Waarberg, later Waalberg, rechts de Stomp(ert). Onder de Wareberch lijkt wel een plaats om als waarschap bijeen te komen.

Toch is het heel goed mogelijke dat we onze steen oorspronkelijk over de berg moeten zoeken. Vervelend dat goede aanwijzingen omtrent de precieze plaats ontbreken. We moeten helaas dus een zone aanwijzen. Wetenschap moet het doen met de kaarten die het toegedeeld krijgt.

de Soesterberg en omgeving op de AHN hoogtekaart

5) In 1545 is Karel V voornemens een aantal waranden aan te leggen, afgesloten terreinen waar konijnen welig mochten tieren. Regel was dat deze tenminste op een halve mijl afstand van enig boerderij mochten staan. Over de Waalberg in het Hoederdal was zo’n plek. In verband hiermee werd op 15 juli gemeld: “aen den Waelberch bij den grote kiezelsteen ook aen het Hoenderdael aen den Utrechtschenwech”. Hierover is een stuk uit 1544 waar staat dat komend van uit Amersfoort het Hoenderdal aan de linkerzijde van “de Dinstschoterwech” lag, vol struwelen en heuveltjes.

Dit was dus ook een weg Amersfoort-Utrecht, over Den Dolder. Wellicht toen al een hoofdweg. Toen in 1648 hier de Weg der Weegen werd uitgezet verloor deze route alle betekenis. Mogelijk ging deze echter ver terug. Het is te zien als een tracé Leusden Zeist, twee oeroude bisschoppelijke goederen.

De straat genoemd ‘De Stompert’ snijdt aan de zuidkant van de berg hier en daar diep in de grond en is wellicht ooit deel hiervan geweest. Waar de steen hier vlak aan de berg zou hebben kunnen staan is moeilijk na te gaan. Het was hier ver buiten de bewoonde wereld.

De bronnen kunnen op twee verschillende manieren worden uitgelegd. Tot waar bevonden zich ten noorden van de berg nog boerderijen? Wilde en kreeg Karel konijnen ten noorden van de Waalberg én óók in het Hoenderkamp of lag één warande aan de Utrechtseweg, aan het Hoenderkamp ter hoogte van de steen aan de Waalberg. In het eerste geval kunnen wij aan plaats 4 of eventueel 3 denken, in het andere geval ergens op de lijn 5.

Wel is duidelijk dat genoemd steen ons voorname kandidaat is voor de Amersfoortse Kei. Ten noorden is meer “ontrent” Soest, zoals Meyster het ons meedeelt. Maar vanuit zijn lusthof Nimmerdor lagen beiden plaatsen Soestwaarts. Voor een plaats van het waarschap lijkt het Hoenderdal wel erg afgelegen maar hoe dat in de vroege middeleeuwen ervaren werd, is onduidelijk. Niets zegt dat bij die steen vergaderd hoefde te worden. De warande van Karel lijkt eerder naar het zuiden te wijzen.

H & H hebben het over de “groene steen”. Helaas geven zij hiervoor geen bewijsplaats. Dit zou tegenover de blauwe steen van de Zoys Stapel kunnen staan. Wellicht stond de steen hier alleen en ver afgelegen van enig vergaderplaats, aan de oude weg een beetje korstmos te groeien. Zou er hier nog iets te vinden zijn, na ruim twee eeuwen onder de grond en nu weer bijna 120 jaar op zijn piëdestal?

Duidelijk is dat het hier niet meer om een grenssteen gaat. In elk geval niet van een gerechtsgrens. De steen lag op het Soester land, het was een Soester steen. De blauwe broek van het Oog in Al zal dus een andere verklaring moeten hebben.

kaart uit 1594 naar kopie 1888 archief Eemland

De Amerfoortse periode

het verhaal

Het verhaal behoort tot de Nederlands folklore. En daarin is het één van de bekendste verhalen.

Het verhaal over Everard Meyster is bijvoorbeeld terug te vinden op http://www.wegwijs033.nl/page376.html:

“En op een mooie pinksterdag, op 7 juni 1661, kreeg hij de Amersfoorters zover. Met veel bombarie en trompetten met veel bier en krakelingen voor de lekkere trek, togen hij en wel 400 Amersfoorters naar de Leusderheide. Eerst werd de kei mooi versierd met slingers, muziekinstrumenten en krakelingen. Daarna legden stevige kerels het gevaarte op een slede en begon het trekken aan de kei. Men sleepte met man en macht. Door noeste inspanning – afgewisseld met de ontspanning van het drinken van bier en het eten van krakelingen – naderden ze langzaam maar zeker de omwalling van het stadje Amersfoort. Vele mensen kwamen de stad uit om naar het spektakel te kijken. Zo ontstond er rondom de kei een enorm gedrang. Iemand kwam zelfs ten val en de slede gleed over beide benen heen. Een ander verloor er zijn arm, omdat hij onder de kei bekneld raakte. Maar het mocht de pret niet drukken. Men ging manmoedig voort en kwam aan bij de poort. Toen bleek de kei niet door de stadspoort te passen. Een oplossing was snel bedacht: men brak een stuk van de poort af. Zo werd het gevaarte – net als het paard van Troje –  triomfantelijk binnengehaald en kreeg het een ereplaats op de Varkensmarkt. Hij werd zelfs op een sokkel gezet en er werd een beeld op geplaatst van Pallas Athene, de godin van de wijsheid.

O arme Amersfoorters, met die kei werd juist de domheid binnengehaald! Amersfoort en de Amersfoorters kregen vanaf toen hun spotnaam keitrekkers, want wie trekt er nu hersenloos en zonder enkele zin aan zo’n dom gewicht. Dat hebben we geweten! Het gesar, de hekel- en spotdichten waren niet van de lucht. De Fransen waren er – tijdens hun bezetting van Amersfoort in 1672 – nog het beste in om de Amersfoortse keitrekkers uit te lachen. Toen vonden de Amersfoorters het welletjes.” De Fransen verlieten de stad op 13 november 1673. In de nacht van 29 op 30 april 1674 liet het stadsbestuur de kei begraven. Hierover hieronder meer..

Herinnering aan de kei bleef, mede door de door de Amersfoorters verworven geuzennaam van ‘kei-trekkers’.

In 1854 wordt bij het aanleggen van een gasleiding de grote steen even teruggevonden. In 1897 werden plannen tot het opgraven ervan gesmeed. Toen de Varkensmarkt in 1903 opnieuw bestraat moest worden, deed zich de gelegenheid voor. Oorspronkelijk leek de steen onvindbaar. Echter een grondwerker van destijds, Hendrik ‘Spekkie’ de Goede kon het zich herinneren en vond het terug. Deze Schliemann van Amersfoort is de archeoloog waaraan we deze steen dus te danken hebben. Een amateur oudheidsliefhebber die goed oplette. Op 28 mei 1903 werd de Kei, in een feestelijke processie overgebracht naar het einde van de Utrechtsestraat ter hoogte van wat nu Stadsring 140 is. In 1932 werd het even feestelijk overgebracht naar de huidige plek aan het einde van de Arnhemsestraat. In 1954 werd het feestelijk op een nieuwe sokkel geplaatst en vanaf 1971 waren er jaarlijks terugkerende keistadfeesten.

1661

Het verhaal van de steen zal altijd met Everard Meyster verbonden worden. Verre van mij om te pas en te onpas de opinio communis van de historici aan te kaarten. Voor je het weet, beland je in een polemiek en staat je reputatie ter discussie. Maar buiten de genoemde datums geloof ik weinig van het hele verhaal.

De universiteit van Leiden heeft gelukkig een zeldzaam exemplaar van zijn pamflet hierover online gezet. Als u zich erin wil verdiepen, klikt u hier of op het plaatje.

Klik om artikel te lezenTitelblad van Meyster

Niet dat ik beweer dat Meyster een leugenaar was. Ik denk dat Meyster een kunststukje uitvoerde, in twee delen en daar volledig in geslaagd is. Degenen die het wisten en begrepen, die wisten en begrepen het. En hen die het boven de pet ging, zij konden er slechts naar gissen.

Meyster was een rijk Stichts edelman. Intelligent, spitsvondig, betrokken en gul met een groot gevoel van humor. Hij had ook zijn serieuze kant, schreef pamfletten over de Eemvaart, prees Jacob van Campen om zijn ‘Weg der Weegen’ en bouwde een huis langs de pas gegraven Leidse Vaart naar aanleiding van de plannen om de stad hierlangs in westelijke richting uit te breiden. Hij noemde het ‘Oog in Al’. Vanuit zijn theekoepeltje aldaar kon hij, feitelijk en overdrachtelijk de toekomst in de gaten houden.

Everard was echter ook openlijk katholiek, met interesse voor mystiek. Hij was hierdoor uitgesloten van enig bestuursfunctie in Utrecht of Amersfoort. Het is ondoenlijk je te verplaatsen in het hoofd van deze ongrijpbare briljante man. Het is echter wel duidelijk dat als gelovig katholiek hij zijn ziel wilde redden. En hij geloofde dat hij eens voor zijn talenten verantwoording zou moeten afleggen. Welstand bracht verantwoordelijkheid met zich mee. Wanneer je je vermogens inzette om de redding van andere zielen te bewerkstelligen, was dat geld en moeite welbesteed.

In een ander land of in andere tijden had hij een altaar voor Onze Lieve Vrouw kunnen laten maken, een kapel bouwen of een glas in lood raam kunnen schenken. Dit was hem echter niet mogelijk. Wel kon hij in handel en wandel zijn idealen uitdragen. Zijn Oog in Al was een daad van vertrouwen in de toekomst. Op zijn landgoed Nimmerdor, zijn aardse paradijs zorgde hij met enig moeite dat het altijd in alle seizoenen kleurrijk bleef. De voordeur van zijn huis in Utrecht, Achter Sint Pieter, de Krakeling liet hij uitvoeren als tromp l’oeil in navolging van een deur in de Sint Janskerk aldaar om de hoek. Toen een deur naar een bibliotheek, echter in de 15de eeuw gemaakt zodat je vanuit deze deur aan het zuidereind van het koor vanuit de consistorie ‘het heiligst der heiligen’, voor katholieken de heer aanwezig in de hostie, bewaard op het hoofdaltaar, recht toegetreden werd. Het vormde voor de mysticus met zijn hoek ten opzichte van de as van de kerk wellicht overdrachtelijk de aanzet van een pentagram. Tegenwoordig als bouwkundig grapje afgedaan, kan een 17de-eeuwse mysticus er best betekenis aan hebben toegekend.

Meyster komt toch vooral ook over als een gelovige kunstenaar met zelfstandige middelen om vorm te geven wat hij maar wilde. En als kunstenaar zie ik hem in 1661.

Waar en onwaar. Wat is kunst waard. Een gouden kruis is zijn geld in goud waard. Het feitelijk object vertegenwoordigt een overdrachtelijke waarheid. Het is het werk van de kunstenaar het kunstwerk voor elkaar te brengen. Dit valt niet samen met het object zonder meer. Voor een gelovige valt de waarde van de ziel niet in goud uit te drukken.

Het verhaal van Meyster en de kei overschouwend valt de volgende evidente waarheid op. In de overlevering was ‘een kei trekking’ een duidelijk verwijzing naar het genezen van gekte. Dit komt in zijn eigen geschriften naar voren. Op jaarmarkten zouden kwakzalvers personen van hun gekte afhelpen door ze naar voren te roepen en hun een kei uit hun hoofd te trekken.

Symbolisch was de trekking van deze gigantische kei een daad van gemeenschappelijke genezing. Het kunstwerk was een spel in twee bedrijven. Het eerste bedrijf was de handeling. Een stuk levend theater, een happening zou men nu kunnen zeggen. Het tweede bedrijf was het maken van de mythe. Hij zorgde voor aandenkens, schreef zijn eigen hagiografie erover. De zin van de één bestond niet zonder de ander. De daad was een wonder maar de wonder moest leven in het hoofd van de mensen, om waar te zijn. Zoals ooit het heilige beeldje van Onze Lieve Vrouw duizenden pelgrims naar Amersfoort deed trekken. Daad en mythe van de daad zijn samen het object.

Hij probeerde hier, overdrachtelijk of daadwerkelijk zijn ziel te redden door de ziel van heel Amersfoort proberen te redden. Van de gekte te genezen. Een tempel van Pallas Athena moest monument der wijsheid zijn. De handelingen en publiciteit moesten een doel bereiken. En hij is geslaagd. Jaarlijks vieren de Amersfoorters de wonderbaarlijke genezing en hebben zij de mogelijkheid zich te laven aan de waarheid.

miniatuur Everard Meyster in het Rijks Museum

Het is ook evident dat hij zich bedient van klassieke, heidense beeldspraak. Maar hij wist natuurlijk om alles voor elkaar te krijgen, hij zich absoluut niet kon bedienen van openlijk katholieke symboliek. Niemand bracht in 1661 daadwerkelijk religieuze offers aan Pallas Athena als godheid. Het was een middel tot een doel.

Hij zal ongetwijfeld genoeg krakelingen en bier hebben meegebracht naar de happening. Overdrachtelijk werd daar dus de katholieke eucharistie gevierd terwijl niemand daadwerkelijk er iets tegen in kon brengen. De krakeling was ook een beeld van de kwetsbare ziel waar God en de duivel naarstig aan trokken, in de katholieke mystiek. Maar, zo vertelt Meyster “ Iemand kwam zelfs ten val en de slede gleed over beide benen heen. Een ander verloor er zijn arm, omdat hij onder de kei bekneld raakte. Maar het mocht de pret niet drukken.”, wat dacht je zelf. We zouden haast vergeten dat ons enig betrouwbare bron hiervoor Meyster zelf is. Zou de pret niet gedrukt worden van de daadwerkelijke optocht indien twee personen tot blijvende invaliditeit kwamen, zo niet erger. Het lijkt mij duidelijk dat Meyster alles deed om zijn toneelspel tot een goed eind te brengen. Maar doodgaan op het toneel is niet doodgaan in het echt. Echter dramatisch gezien hoort bij ieder grote overwinning een opoffering. Omdat het anders niet tot de verbeelding spreekt. Het is daarom ook logisch dat we niet de namen kennen van de slachtoffers, niemand heeft hun verhaal opgeschreven. Wat hadden eventuele tegenstanders van Everard graag de slachtoffers gekend om er schande over te spreken. Maar zij bestonden natuurlijk niet echt, slechts overdrachtelijk.

Een weddenschap? Wat een prachtige alibi. Mocht een protestants stadsbestuur achteraf hem verwijten maatschappelijk ondermijnend bezig geweest te zijn, kon hij altijd beweren dat het slechts een weddenschap betrof. Welk koopman zou niet zo’n weddenschap willen winnen. Het was om te lachen, als je er niet om kon lachen was dat jou probleem. Was het niet de ware heilige die zijn heiligheid ontkende? 3.000 gulden was een bedrag waarvoor je een hele rij keien had kunnen kopen en vervoeren, naar ik aanneem. Maar dat was niet nodig. Wellicht is het bedrag terug te vinden in één of ander symboliek, als weddenschap denk ik niet dat ze ooit daadwerkelijk zijn uitbetaald.

Ook dat men een kei uit Soest ging halen, geeft te denken. Laten we een wereld voorstellen waarin Meyster zomaar in een aangrenzend gericht een steen gaat stelen, zoals het er staat én een wereld waarin hij alles van tevoren had geregeld om achteraf (of nog erger, tijdens de handeling) geen gezeik te krijgen. We weten er natuurlijk niets vanaf want hij vertelt ons er niet over maar het lijkt mij meer dan 85% logisch wat hij koos. Het was geen grenssteen dus hij had alleen met Soest te maken. Een geschenk aan de door katholieken gedomineerde gilde van Soest en een kleine donatie aan de Nederlands Hervormde kerkfabriek, ik denk dat ze hun steen met een strik erom met zijn allen wel wilden wegbrengen. Afterparty op Nimmerdor. Maar dit had natuurlijk geen rol in het verhaal en de drama zwijgt hier dus dan ook over.

processie heroprichting kei in 1903 (archief Eemland)

1674

Over het begraven van de kei zijn wij minder uitvoerig ingelicht. Als wij het alom verteld verhaal volgen, zou na bespotting der Fransen in 1672 en 1673 het stadsbestuur een halfjaar nadat de laatste troepen de stad verlaten hadden, hierin reden zien de steen weg te maken. ’s Nachts, zodat de volgende dag niemand aan deze fait accompli zich iets gelegen kon laten liggen.

Was er dan niets in de politiek van dat moment? De bezettingsjaren waren voor alle zwaar. Maar had er niet een periode zich voorgedaan van groot maatschappelijke polarisatie? Had de prins-stadhouder niet dictatoriale macht gekregen over het aanwijzen der stadsbesturen in ’t Sticht. Was de katholieke Meyster niet bij uitstek een proponent van de liberale Staatse richting? Zou de conservatieve Oranje party de kei niet gezien hebben als mogelijk bedreigend voor de nieuwe orde? Een steen des aanstoots voor de gezuiverde nieuwe orde? Waarom het midden in de nacht anders begraven? Klaarblijkelijk zou niet iedereen in de stad deze spot uitgewist willen zien. Er zal heus wel een fransman zijn geweest die in zijn arrogantie om de kei moest lachen. Dat kan toch niet reden zijn een halfjaar na hun terugtrekken en hun uiteindelijk verlies in 1664, hun hoon au sérieux te nemen.

Het lijkt mij duidelijk een ook symbolische daad van het regiem om zich te ontdoen van een al of niet reële focus van eventuele oppositie tegen de nieuwe orde. Wellicht wilden ze dat al jaren geleden, nu hadden zij kans hiertoe. Achter de gehate Fransen verschuilen is of hypocriet of politiek opportuun, het is net zoals je het wilt zien.

opgraving kei; Spekkie zit erbovenop foto archief Eemland

1903

Spekkie’s verhaal is authentiek. Als jongeling kende hij de mythe. Hij had opgelet als jongeling in 1854 en wist waar men in 1903 moest graven. Hij is de grote held van het verhaal. Dankzij hem kan de wonderbaarlijke genezing jaarlijks herhaald worden. Everard Meyster had hem zeker op Nimmerdor willen ontvangen, wellicht kost en inwoning gegeven. Dankzij hem kunnen wij ons nu bezighouden met met mysterieuze tekens die zich op de steen bevinden.

De kei heeft zijn bijdrage geleverd aan de numismatiek, filatelie en allerlei souvenirs. Zeldzame 17de-eeuwse exemplaren en talloze modernen. Nog immer krijgen hoge buitenlandse gasten een replica van een originele kei penning uit 1661, de Everard Meysterpenning. Sinds 1980 worden op de keidagen geen grote stenen meer geïmporteerd. Het kostte te veel. Het was een grappig happening. De faam van de kei is echter zo sterk als ooit.

De code

Nu is het zaak ons te richten op de eigenlijke aanleiding voor onze interesse. In 1999 ontdekte Gerard IJzereef, directeur van museum Flehite en schrijver van een verhaal over de kei, de inscriptie ”ICT” op de kei. Het was de eerst ontdekte inscriptie op de steen. We tellen er inmiddels vier.

Blijkbaar ging er reeds rond 1903 een mop rond over tekst op de kei. De Amersfoorters hadden een kei waarop de raadselachtige tekst stond: ‘Zag je mij van onderen, wat zou je je verwonderen’. Omdat ze hoopten dat er een schat onder begraven zou liggen, duwden en trokken toen de burgers het gevaarte op zijn zij. Opnieuw was er een inscriptie op de steen te lezen: ‘O wat ben ik blij, nu lig ik op mijn andere zij’. Waarschijnlijk is dat van vele stenen beweerd. Het voert te ver hierin een aanwijzing te zien dat de inscripties als deel van de mythe rond het verhaal zich in de overlevering bewaard wisten. Grappig is het wel & het past goed in de gehele kei folklore.

De inscripties laten zich niet direct op eenvoudige wijze lezen. Ze lijken zeker wel doelgericht aangebracht. Het tekenschrift van de vier lijken niet per se van een zelfde hand. Ook de ’taal’ van de verschillende tekeningen verschillen nogal. Waar sommigen zich als letters eerder laten lezen zijn de tekens somtijds ronduit obscuur.

De ontdekte bewerkingen bevinden zich allen aan één zijde van de steen. Als we de steen voorstellen liggend op de grond, in plaats van rechtopstaand zoals nu, dan valt het op dat alle vier inscripties relatief dicht bij de rand van de steen zijn aangebracht.

Op de kaart met inscripties zijn de vier weergegeven alsof ze gelezen worden, dan wel gemaakt zijn staande het dichtst bij, aan de rand van de steen. Dit is gedaan om ergens te beginnen. De tekens zijn moeilijk objectief te omschrijven. Het valt dan wel op dat allen, staand vanaf de rand een richting van links dichtbij naar rechts verderop lijken te vertonen. Waarom dit is, blijft onduidelijk. Of de inscripties ook zo gelezen moet worden, is derhalve ook maar de vraag. Ook het gebruik van runen en Griekse leestekens is maar een onbeholpen poging de afzonderlijke stukken te omschrijven. De ware codekraker zal zich nooit iets gelegen laten liggen in oriëntatie of interpretatie van de tekens. Draait en interpreteer er maar op los, ik geef alleen de indeling.

1) ICTᛞ

Dit is de eerste inscriptie, in 1999 ontdekt.

Links lijken we Latijnse letters van boven naar beneden te kunnen lezen, ICT.

De benen van de I en de T zijn doorgetrokken naar beneden om een hangend medaillon te vormen.

De ᛞ sluit mooi aan bij de onderste letters en doet denken aan een zandloper.

Het is als beeldmerk sterk en compact en met zekere hand vormgegeven.

2) O TΔ IP

Deze inscriptie valt in drie stukken uiteen.

Op grond van hun positie op de steen kunnen ze als groep beschouwd worden.

De O staat wel merkwaardig geïsoleerd. Toch lijkt het dat het haast geen toeval kan zijn dat die er staat. Een natuurlijke oorzaak van de O lijkt niet waarschijnlijk.

De Δ staat als L in de verf. Toch lijkt een Δ, hoofdletter delta of te minste een driehoek bedoeld te zijn. TΔ en IP lijken een beetje afwijkende oriëntatie te hebben, alsof niet in één keer of door dezelfde hand aangebracht.

TΔ en IP zijn wel als duidelijke tekens met stevige hand aangebracht

3) [galgje]ᚹ γ8

Deze is zonder meer het obscuurst van de inscripties.

Het galgje heeft veel weg van een rune, maar niet van een specifieke.

De ᚹ is retrograd maar is waarschijnlijk geen eigenlijk ᚹ. De onderste arm is duidelijk naar buiten doorgetrokken. Het kan de impressie geven van een 4.

De γ, kleine gamma, heeft weer iets weg van een gotische vier. Maar die heeft altijd een puntdakje, terwijl hier een afgerond brug is gehouwen.

De staat dicht bij de 8. Het is vrij fors uitgevoerd en heeft de vorm van een wig of een pijl.

Het is onduidelijk hoe het gelezen zou moeten worden of waar te beginnen. Als geheel, als het één geheel is, is het het ingewikkeldst. De onderdelen lijken minder zeker gevormd. Dit kan samenhangen met dat ze ook meer versleten lijken. Het geheel is wat verder van de rand op de steen aangebracht dan de andere drie inscripties maar nog wel vlakbij de rand.

4) RO

Op het eerste gezicht lijkt deze de meest eenvoudige inscriptie.

De inscriptie zit verstopt bovenop de steen.

De lettertekens, als dat ze zijn, zijn niet bepaald strak neergezet.

Ook hier lijken de tekens wat versleten. Komt ook doordat de verf gesleten is.

De ronding van de R lijkt door te lopen achter de been.

De O lijkt wat onbeholpen neergezet, als twee losse rondingen of curven. Niet gezegd dat het per se een cirkel voorstelt, natuurlijk.

Interpretatie

De ICT inscriptie heeft tot nu toe nog tot de meeste speculatie geleid.

De letters ICT komen namelijk ook voor op een steen verderop in de stad. In het uit de 15de eeuw stammende noordelijke beuk van de Amersfoortse Sint Joriskerk nabij het hoofdorgel bevindt zich een steen waarop de inscriptie I·C·T . (Dank aan Aalt Peterson van de Sint Joris voor informatie en foto)

ICT steen in de noord beuk van de Sint Joriskerk in Amersfoort (foto Aalt Peterson bewerkt yjk)

Het betreft een drieling. Drie van zulke stenen vormden samen één grafplaats. Het zijn zwarte, vrijwel vierkante stenen zo’n 65 tot 70 cm groot. Deze inscriptie is op zich merkwaardig. Voorbeeld van normale (Latijnse) letter zijn onderaan op de foto op een aangrenzende steen te zien. Zijn de letters I, C en T nu enigszins grof gegraveerd of is hier juist heel subtiel de letters gevormd uit takken van een plant.

De letters worden gescheiden door stippen.

Het Reformatorisch Dagblad van 14 mei 2003 citeert Gerard IJzereef, „ICT is voor ons informatie- en communicatietechnologie, maar op een andere grafsteen, in de Joriskerk, staan deze letters voor Iesus Christus Theos: Jezus Christus, God. Zou de grote steen op deze manier gekerstend zijn? Wij weten het niet en zullen het misschien ook wel nooit weten.”

De ontdekker heeft natuurlijk alle recht op zijn hypothese. Alleen weet ik niet of het klopt. ICT komt eigenlijk nooit voor in die zin. In het Grieks wordt Christus niet met een C geschreven maar met een X. Wel is de vroegchristelijke afkorting bekend IXTYS, Jezus Christus God de Zoon en Verlosser. Dit spelde het woord voor ‘vis’, waarvoor ook een vis kon worden afgebeeld. Het mocht ook als achtspakig wiel afgebeeld worden. Het zou hier een Latijnse verhaspeling moeten betreffen. Maar dan zouden we ICD(eus) eerder verwachten of ICDF(ilius)S(alvator). Waarom zou iemand met zulke vrome bedoelingen zo slordig handelen?

Nu moet erkend worden dat het beeld van de ICT op de kei wel iets van een vis wegheeft, als je het erin wil zien. Waarom dan, waar een punt voor een mond zou voldoen, het hieronder nog uitgewerkt is tot een medaillon, prooi of luchtbelletje misschien. De vis als hangertje lijkt erg gezocht.

Op de grafsteen ontbreekt enig symboliek van een vis of een wiel. De groene takken, als dat ze zijn, zijn symbool van eeuwig leven (want groen in de winter) maar zeggen niets over de vermeende betekenis van de letters.

vissen in de Romeinse catacomben

De verklaring zegt ook niets over de inscriptie in de kerk. Niemand zal toch willen suggereren dat in de noordelijke beuk van de Sint Joriskerk God de Zoon, onze Verlosser een graf met twee anderen deelt! Al werd Jezus terechtgesteld met twee anderen, al is het mogelijk dat een heer van Amersfoort als kruisvaarder naar het Heilige Land is geweest en zelfs daarvandaan een relikwie heeft meegenomen die in zijn kasteelkapel bewaard werd. En daaraan de hieruit gegroeide kerk zijn patroonheilige Sint Joris en de stad zijn stadswapen heeft verworven. En de steen kan vanuit die kapel in de kerk verplaatst zijn naar de noord beuk. Er zijn theologisch en praktische overwegingen dit uit te sluiten. Over de laatste zijn we bevoegd iets te zeggen.

In de middeleeuwen zijn de Drie Koningen overgebracht naar Keulen, de Doornenkroon van Christus naar Parijs gebracht. Los dat de Bijbel vertelt dat Jezus lijfelijk is opgenomen ten Hemel, het was wel bekend geworden als iets van Jezus in Amersfoort was. Het had niet stil te houden geweest. Voor hen die van ‘een geheim’ willen uitgaan, waarom dan een inscriptie en daarbij slechts één derde van een heel graf. Lagen de drie gekruisigden hier soms samen? En dan de afkorting verhaspelen. Tenzij wij hier op een dwaalspoor worden gezet.

We hoeven niet principieel uit te sluiten, dat als de kei liggend op de Soester hei door christenen werd gezien als een heidense steen, deze de steen ritueel gekerstend kunnen hebben. Als dit zo zou zijn, kan dit in de vroegmiddeleeuwse of zelfs laat Romeinse periode gebeurd zijn. We hoeven niet uit te sluiten dat er ooit zo vroeg enkele christenen in Utrecht waren.

de zogenoemde grafstede van Jezus in Jerusalem

Wat echter moeilijk is voor te stellen, is dat wat zij hier achterlieten zo’n gekunsteld symbool was. Waarom de mogelijkheid voor dubbele interpretatie openhouden? Men kan zich voorstellen dat als het stiekem gebeuren moest, een vis of een wiel zou voldoen. Maar boven alles lijkt mij een kruisteken de te verwachten symbool.

Een symbool die op de kei wel staat, maar juist in een kerk zou verwachten is de opgevat als zandloper. Het is een vaak gebruikt symbool om de aardse tijdelijkheid te duiden. Als memento mori veel gebruikt en het is goed mogelijk dat het op de kei ook zo bedoeld is. Het is misschien nog aardig op te merken dat de runenteken ‘dagaz en de zandloper een zelfde soort symboliek hebben. Dagaz staat voor de dag en in overdrachtelijke zin ook voor het tijdelijke.

Er kan natuurlijk wel een relatie bestaan tussen de inscriptie op de kei en die in de kerk. In de kerk zal wel nooit meer bekend worden wie er lag of eigenaar van de derde graf was. Op de inscriptie zijn de letters door stippen gescheiden. Het zijn zeer, zeer waarschijnlijk de voorletters geweest van de eigenaar. Een schema Voornaam, Patroniem, (Familienaam/Toenaam/ Afkomst).

Jan Claesen uit Ter Eem of Julia Cornelisdochter Tengnagel of een variant op deze schema. En degene van het graf zou dezelfde van de kei kunnen zijn. Er zullen in de regio nog wel meer namen zijn met RO of bijvoorbeeld IP. Als iemand een groepje kan identificeren van gezagsdragers, herders of studenten of iets, die aan de kei gekoppeld konden worden, dan hebben we een mogelijke hypothese.

In die Barnevelds krant 4-6-2011 staat “vreemde inscripties zijn er wel op gevonden en wie goed kijkt, ziet er net een gezicht in. Het lijkt alsof de steen een eigen persoonlijkheid heeft. Er wordt zelfs gezegd dat als je een speld in de steen zou steken, dat hij zou beginnen te bloeden!” Dit soort speculaties helpt serieus onderzoek naar de kei niet bepaald vooruit.

Een kort suggestie in het artikel is echter een klein overweging waard. “Op de Kei zijn staan inscripties van een liggende acht en een liggende zandloperfiguur. Beide komen overeen met het teken van de krakeling. Mogelijk bracht dat Meyster op een idee.” Wie weet?

Amerfoortia van de Kei

CSI Amersfoort

Het waarom van de inscripties zou de weg ontsluiten naar hun betekenis. Maar dat lijkt voorlopig ver boven ons begrip te gaan. We zouden vooralsnog hoogstens nog wat kunnen speculeren over wanneer de inscripties zouden zijn aangebracht.

Dat ze na de ontdekking in 1903 zouden zijn aangebracht, lijkt niet voor de hand te liggen. Zo de daad niet zelf had opgevallen, zonder lawaai te maken zijn ze toch niet aan te brengen, zouden ze waarschijnlijk door een verse patina zijn opgevallen. En voor de bovenste Ro zou je, zelfs stond die steen nog op de grond nog minstens een stoel of iets nodig hebben. Niemand heeft zoiets ooit opgemerkt of bekendgemaakt. Toen de tekens ontdekt werden, leken ze daar al enige tijd op te staan.

processie in 1661

Het is zeker fijn voor de toeristen dat de tekens met een likje verf zijn opgehoogd, wetenschappelijk maakt dit onderzoek niet eenvoudiger. De lijnen lijken in elk geval eenzelfde patina als het overige oppervlakte. Wellicht kan er omheen gewerkt worden. Wie weet wat voor micro-informatie zich op de steen bevindt?

Het dient overwogen te worden of alles of een deel is aangebracht naar aanleiding of rond de trekking in 1661. En Everard Meyster kunnen we in staat achten ons met een raadsel achter te laten. Als hij vanuit zijn katholieke hemel op ons neerkeek, zou hij flink lachen om onze domheid maar ook voor ons duimen dat we de mysterie spoedig zullen onthullen.

Als hij het bedacht heeft, zal hij in zijn diverse geschriften wel zijn aanwijzingen hebben gestopt. Een ieder die daar het antwoord wil zoeken, veel plezier!

Toch moet we overwegen dat die tekens er al opstonden voor Meyster zijn aandacht erop had laten vallen. Vaak is er een gevoelen dat eenvoudige lieden niet tot geavanceerd symbolische uitingen in staat moeten worden geacht. Enkele letters kan elke boer wel leren maar hier is iets meer dan een paar letters. Ik zou echter de eenvoudige herdertjes op de Soesterheide niet willen uitsluiten, zolang ik ze nog niet ken.

Misschien dat de 1), 2), en 4) inscripties in essentie als letters, wellicht voorletters kunnen worden opgevat, een opgemaakt als memento mori, een L als delta, of gewoon als D te lezen. De derde inscriptie lijkt ieder eenvoudige lezing te boven te gaan. Of het de mensen van Soest ook te boven ging, zou ik beslist niet kunnen zeggen.

Latijnse kapitalen kunnen niet de Romeinse tijd voorafgaan. Dat geeft een begrenzing voor drie inscripties. Dat kun je van de derde inscriptie niet bepaald zeggen. Een gotisch 4 zou juist op late middeleeuwen, de Bourgondische tijd duiden. Maar wie zegt dat het een 4 is? En een gamma kan uit ‘elke’ tijd komen.

De 8 kan gelezen worden als de ‘liggende 8’, de lemniscaat, Grieks voor koordje, een symbool voor oneindigheid. Echter deze betekenis heeft het vanuit de wiskunde pas gekregen nadat de kei in 1674 werd begraven.

Een krakeling is niet op de kei teruggevonden. Het zou niet misstaan hebben, zeg ik in 2022 vanuit mijn domheid.

januari 2022 yjk

voor een reactie klik hier